Campus

‘Nederland kan winnen bij sterk Brussels onderzoeksbeleid’

Nederlandse onderzoekers scoren goed met Europese subsidies. Uit Brussel krijgen zij zo’n 600 miljoen gulden per jaar, dertig procent meer dan ons land eigenlijk zou mogen verwachten. Behalve aan goed onderzoek ligt dat aan drs. Cees Vis, de lobbyist van de Nederlandse wetenschap in Brussel.

Elke maandag in alle vroegte reist Cees Vis van de Veluwe naar Brussel. Sinds 1997 bemant hij met zijn secretaresse het Netherlands House for Science and Technology. Een klein lobbybureau aan de Kunstlaan, vlakbij de kantoren van de Europese Unie. In die betonkolossen is hij kind aan huis.

Een vergadering, informele besprekingen, lunchen met een hoge ambtenaar, telefoontjes met Europarlementariërs, overleg met collega’s uit Engeland en Zwitserland en een receptie. De dagvulling van Vis lijkt weinig opwindend. In de praktijk zijn er bijna dagelijks brandjes te blussen of nieuwtjes te verspreiden. Veel daarvan speelt zich af in informele circuits.

,,Alles wat ik doe is eigenlijk illegaal”, zegt Vis grappend. Niet dat hij steekpenningen betaalt of andere onoorbare dingen doet. Maar officieel bestaan lobbyisten in de politiek niet. Toch verkeren ze veel – maar onopvallend – in de contreien van de machtigen. Om informatie uit te wisselen.

,,Ik leg overal mijn oor te luisteren. Om sneller en beter dan anderen geïnformeerd te zijn. Dus zorg ik dat ik in een vroeg stadium concept-documenten krijg, dat ik precies weet wat er speelt, en via mijn netwerk over plannen en uitspraken hoor”, legt Vis uit.
Krokodillentranen

Als vooruitgeschoven post houdt de lobbyist de universiteiten (VSNU) en onderzoeksorganisaties als NWO en TNO op de hoogte van nieuwe ontwikkelingen, en vertelt ze wat de belangrijke trends zijn. Al die informatie moet volgens Vis zorgen dat Nederland zich ‘zo goed mogelijk positioneert’ in de Europese onderzoekprogramma’s. De bedragen zijn groot genoeg om zo’n Brusselse antenne te rechtvaardigen.

Dat die antenne geen luxe is, bleek in november toen het blad Nature alarm sloeg over een crisis bij enkele grote biomedische instituten – in Heidelberg, Cambridge en Rome. Oorzaak: de Europese Commissie wil niet meebetalen aan hun vaste kosten.

,,Sneu”, vindt Vis. ,,Maar verrassend was het niet. Ze hadden hun huiswerk beter moeten doen.” Instituten hebben wel eens een deel van hun vaste kosten met EU-subsidies gedekt, maar officieel dienen de Europese onderzoeksgelden alleen voor extra activiteiten en projecten. Voor de basiskosten moeten de lidstaten zelf zorgen. Aan grote instituten zoals het versneller-instituut CERN betalen meerdere landen mee. MaarBrussel heeft er geen bemoeienis mee.

,,De reden is simpel”, legt Vis uit. ,,Ieder land wil zelf uitmaken welk onderzoek het in stand houdt. Men moet er niet aan denken dat Brussel zegt: we zetten een biotech-instituut in Spanje en niet in Engeland.”

In 1997 heeft Nederland wel een koerswijziging voorgesteld. Vis: ,,Minister Ritzen zette zwaar in op EU-financiering van infrastructuur. Maar de panische reacties zeiden genoeg. Engeland wilde absoluut niet die kant op. Men kon dus weten dat Brussel niet ging meebetalen aan basiskosten. Wie daar nu nog van schrikt, heeft zitten slapen. Dit zijn krokodillentranen.”
Opstappen

Nederlandse instituten hebben overigens weinig reden voor tranen. In november bleek uit een rapportage van minister Jorritsma dat onze onderzoekers hoog scoren in het nieuwe Vijfde Kaderprogramma van de EU. Ze krijgen vooral een grote rol in de biotechnologie, landbouw, energie- en milieu-onderzoek. Op die terreinen is Nederland betrokken bij veertig tot zestig procent van alle onderzoeksplannen.

Alleen in de informatietechnologie valt de Nederlandse inbreng tegen. Vis: ,,Dat was ook in het vorige Kaderprogramma al zo.” Hij wijt dat aan de talrijke kleinere bedrijven en instituten in deze branche. ,,Die komen kennelijk niet toe aan de vraag wat er elders in Europa voor nieuwe dingen gebeuren, en wat dat voor samenwerkingskansen biedt.” Volgens Vis zijn ICT’ers in andere landen sterker op innovatie gericht.

Afgelopen voorjaar had de Nederlandse lobbyist het druk met de start van het Vijfde Kaderprogramma, waar de Europese Unie tot 2002 zo’n 33 miljard gulden aan uitgeeft. Die start verliep chaotisch, omdat de Europees commissaris Edith Cresson in opspraak kwam en de voltallige commissie moest opstappen. Maar de zaak is nu op gang.

Deze week start alweer de tweede ronde oproepen voor onderzoeksplannen. Vis heeft er weinig omkijken naar. ,,Het is nu business as usual”, zegt hij. En voor een lobbyist is dat eigenlijk saai.
Binnenskamers

Spannender is de discussie over wat er vanaf 2003 gebeurt, in het volgende Kaderprogramma. Vis besteedt daar nu al de helft van zijn tijd aan. ,,Het formele debat met het Europarlement en de onderzoeksministers begint pas in winter 2001. Maar nú wordt binnenskamers de discussie gevoerd. En in dat stadium is alles nog vloeibaar. Dus komt het er nu op aan om onze standpunten in te pluggen.”

Daarop zitten de Eurocraten volgens Vis ook te wachten. ,,Alleen al voor het onderzoekbeleid zit hier een apparaat van twaalfhonderd man. Die willen niet alleen maar vanachter de tekentafel plannen maken. Ze willen zo vroeg mogelijk sonderen: leeft dat en dat onderwerp in Nederland? Wat zou de reactie op dit plan zijn?”

Vis is enthousiast over de nieuwe plannen. Volgens hem is denieuwe Eurocommissaris, de Waalse socialist Philippe Busquin, verfrissend bezig. Hij zwengelt discussies aan die Jo Ritzen als minister niet op gang kreeg. ,,Busquin zegt: er wordt te weinig samen gedaan. Tegelijk weet hij dat het verdrag van Amsterdam zijn mogelijkheden beperkt: Brussel mag niet op de stoel van lidstaten gaan zitten, maar wel hun beleid coördineren. Die laatste bevoegdheid probeert hij maximaal te benutten.”

Zelf praat Vis mee over een plan om nationale financiers zoals NWO met stimuleringsgeld te ‘verleiden’ tot meer samenwerking. ,,Die research councils hebben samen tien keer zo veel geld te besteden als de Europese commissie. En dat geld wordt nog grotendeels nationaal besteed.” In veel vakgebieden is dat volgens Vis niet te verdedigen. Er zou internationale competitie moeten zijn en transnationale samenwerking. ,,Maar afdwingen kunnen we dat niet.”

Langs voorzichtige omwegen probeert Busquin toch toe te werken naar een ‘open Europese onderzoeksruimte’, zoals dat in vakjargon heet. Volgens Vis is dat gunstig voor Nederland. De kwaliteit van het Nederlandse onderzoek is volgens hem onmiskenbaar hoog. Van meer internationale competitie kan Nederland dus niet slechter worden. ,,Op de agenda staat nu een internationale aanpak voor het trainen van onderzoekers en de vorming van Europese centres of excellence. Daar hebben wij wel wat bij te winnen.” (HOP)

Elke maandag in alle vroegte reist Cees Vis van de Veluwe naar Brussel. Sinds 1997 bemant hij met zijn secretaresse het Netherlands House for Science and Technology. Een klein lobbybureau aan de Kunstlaan, vlakbij de kantoren van de Europese Unie. In die betonkolossen is hij kind aan huis.

Een vergadering, informele besprekingen, lunchen met een hoge ambtenaar, telefoontjes met Europarlementariërs, overleg met collega’s uit Engeland en Zwitserland en een receptie. De dagvulling van Vis lijkt weinig opwindend. In de praktijk zijn er bijna dagelijks brandjes te blussen of nieuwtjes te verspreiden. Veel daarvan speelt zich af in informele circuits.

,,Alles wat ik doe is eigenlijk illegaal”, zegt Vis grappend. Niet dat hij steekpenningen betaalt of andere onoorbare dingen doet. Maar officieel bestaan lobbyisten in de politiek niet. Toch verkeren ze veel – maar onopvallend – in de contreien van de machtigen. Om informatie uit te wisselen.

,,Ik leg overal mijn oor te luisteren. Om sneller en beter dan anderen geïnformeerd te zijn. Dus zorg ik dat ik in een vroeg stadium concept-documenten krijg, dat ik precies weet wat er speelt, en via mijn netwerk over plannen en uitspraken hoor”, legt Vis uit.
Krokodillentranen

Als vooruitgeschoven post houdt de lobbyist de universiteiten (VSNU) en onderzoeksorganisaties als NWO en TNO op de hoogte van nieuwe ontwikkelingen, en vertelt ze wat de belangrijke trends zijn. Al die informatie moet volgens Vis zorgen dat Nederland zich ‘zo goed mogelijk positioneert’ in de Europese onderzoekprogramma’s. De bedragen zijn groot genoeg om zo’n Brusselse antenne te rechtvaardigen.

Dat die antenne geen luxe is, bleek in november toen het blad Nature alarm sloeg over een crisis bij enkele grote biomedische instituten – in Heidelberg, Cambridge en Rome. Oorzaak: de Europese Commissie wil niet meebetalen aan hun vaste kosten.

,,Sneu”, vindt Vis. ,,Maar verrassend was het niet. Ze hadden hun huiswerk beter moeten doen.” Instituten hebben wel eens een deel van hun vaste kosten met EU-subsidies gedekt, maar officieel dienen de Europese onderzoeksgelden alleen voor extra activiteiten en projecten. Voor de basiskosten moeten de lidstaten zelf zorgen. Aan grote instituten zoals het versneller-instituut CERN betalen meerdere landen mee. MaarBrussel heeft er geen bemoeienis mee.

,,De reden is simpel”, legt Vis uit. ,,Ieder land wil zelf uitmaken welk onderzoek het in stand houdt. Men moet er niet aan denken dat Brussel zegt: we zetten een biotech-instituut in Spanje en niet in Engeland.”

In 1997 heeft Nederland wel een koerswijziging voorgesteld. Vis: ,,Minister Ritzen zette zwaar in op EU-financiering van infrastructuur. Maar de panische reacties zeiden genoeg. Engeland wilde absoluut niet die kant op. Men kon dus weten dat Brussel niet ging meebetalen aan basiskosten. Wie daar nu nog van schrikt, heeft zitten slapen. Dit zijn krokodillentranen.”
Opstappen

Nederlandse instituten hebben overigens weinig reden voor tranen. In november bleek uit een rapportage van minister Jorritsma dat onze onderzoekers hoog scoren in het nieuwe Vijfde Kaderprogramma van de EU. Ze krijgen vooral een grote rol in de biotechnologie, landbouw, energie- en milieu-onderzoek. Op die terreinen is Nederland betrokken bij veertig tot zestig procent van alle onderzoeksplannen.

Alleen in de informatietechnologie valt de Nederlandse inbreng tegen. Vis: ,,Dat was ook in het vorige Kaderprogramma al zo.” Hij wijt dat aan de talrijke kleinere bedrijven en instituten in deze branche. ,,Die komen kennelijk niet toe aan de vraag wat er elders in Europa voor nieuwe dingen gebeuren, en wat dat voor samenwerkingskansen biedt.” Volgens Vis zijn ICT’ers in andere landen sterker op innovatie gericht.

Afgelopen voorjaar had de Nederlandse lobbyist het druk met de start van het Vijfde Kaderprogramma, waar de Europese Unie tot 2002 zo’n 33 miljard gulden aan uitgeeft. Die start verliep chaotisch, omdat de Europees commissaris Edith Cresson in opspraak kwam en de voltallige commissie moest opstappen. Maar de zaak is nu op gang.

Deze week start alweer de tweede ronde oproepen voor onderzoeksplannen. Vis heeft er weinig omkijken naar. ,,Het is nu business as usual”, zegt hij. En voor een lobbyist is dat eigenlijk saai.
Binnenskamers

Spannender is de discussie over wat er vanaf 2003 gebeurt, in het volgende Kaderprogramma. Vis besteedt daar nu al de helft van zijn tijd aan. ,,Het formele debat met het Europarlement en de onderzoeksministers begint pas in winter 2001. Maar nú wordt binnenskamers de discussie gevoerd. En in dat stadium is alles nog vloeibaar. Dus komt het er nu op aan om onze standpunten in te pluggen.”

Daarop zitten de Eurocraten volgens Vis ook te wachten. ,,Alleen al voor het onderzoekbeleid zit hier een apparaat van twaalfhonderd man. Die willen niet alleen maar vanachter de tekentafel plannen maken. Ze willen zo vroeg mogelijk sonderen: leeft dat en dat onderwerp in Nederland? Wat zou de reactie op dit plan zijn?”

Vis is enthousiast over de nieuwe plannen. Volgens hem is denieuwe Eurocommissaris, de Waalse socialist Philippe Busquin, verfrissend bezig. Hij zwengelt discussies aan die Jo Ritzen als minister niet op gang kreeg. ,,Busquin zegt: er wordt te weinig samen gedaan. Tegelijk weet hij dat het verdrag van Amsterdam zijn mogelijkheden beperkt: Brussel mag niet op de stoel van lidstaten gaan zitten, maar wel hun beleid coördineren. Die laatste bevoegdheid probeert hij maximaal te benutten.”

Zelf praat Vis mee over een plan om nationale financiers zoals NWO met stimuleringsgeld te ‘verleiden’ tot meer samenwerking. ,,Die research councils hebben samen tien keer zo veel geld te besteden als de Europese commissie. En dat geld wordt nog grotendeels nationaal besteed.” In veel vakgebieden is dat volgens Vis niet te verdedigen. Er zou internationale competitie moeten zijn en transnationale samenwerking. ,,Maar afdwingen kunnen we dat niet.”

Langs voorzichtige omwegen probeert Busquin toch toe te werken naar een ‘open Europese onderzoeksruimte’, zoals dat in vakjargon heet. Volgens Vis is dat gunstig voor Nederland. De kwaliteit van het Nederlandse onderzoek is volgens hem onmiskenbaar hoog. Van meer internationale competitie kan Nederland dus niet slechter worden. ,,Op de agenda staat nu een internationale aanpak voor het trainen van onderzoekers en de vorming van Europese centres of excellence. Daar hebben wij wel wat bij te winnen.” (HOP)

Redacteur Redactie

Heb je een vraag of opmerking over dit artikel?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.