Het is tentamentijd: er ligt een dictaat van zo’n tweehonderd pagina’s op je te wachten en je moet volgende week tentamen doen. Het dictaat bestaat voor het grootste deel uit tekst en bij elke paragraaf zijn ter illustratie enkele toepassingsopgaven afgedrukt.
Hoe pak je dat als student aan?
Laten we eens twee manieren onder de loep nemen.
Neem een student Technische Natuurkunde die als volgt te werk gaat. Hij pakt het dictaat en werkt dit grondig door, onderstreept belangrijke gedeelten in de tekst waarbij hij nagaat of de docent tijdens de colleges heeft aangegeven wat de essentiële delen in de leerstof zijn. Vervolgens neemt hij de stof nog een keer door, waarbij hij bepaalde gedeelten uit het hoofd leert. Als hij ten slotte tijd genoeg heeft neemt hij de stof nog voor een derde en laatste keer door. De opgaven die in het dictaat genoemd staan maakt hij niet, want dat kost te veel tijd. Hij vraagt zich af of hij zo’n grote hoeveelheid stof wel op tijd in zijn hoofd krijgt, maar gaandeweg met voldoende inzet, ziet hij in dat dit wel moet lukken. Per slot van rekening wil hij dat tentamen halen.
Neem als tweede voorbeeld een studente Technische Bestuurskunde. Gisteravond heeft zij naar aanleiding van een college nog uitgebreid met vrienden gediscussieerd over de managementstijl van Philips, onderdeel van de stof die getentamineerd zal worden. Ze bereidt zich nu op het tentamen voor door in het dictaat vooral die stukken te lezen die haar interesseren. Ze maakt een paar van de toepassingsopgaven, maar de abstracte theorieën slaat ze over: daar doe je later in de praktijk toch nooit wat mee.
Verschillen
Waar verschillen deze twee studenten in? Eerst valt op dat ze verschillen in de manier waarop ze de stof bestuderen: dingen uit het hoofd leren of grote lijnen uit het verhaal halen. Wel of niet een uittreksel maken, kortom, de praktische handelingen tijdens het studeren wanneer ze met het dictaat achter het bureau gaan zitten. In de tweede plaats is er een verschil in de sturing van activiteiten: laat de student zich sturen door de vragen die in het boek genoemd staan of stelt hij zichzelf vragen over de stof?
Een derde verschil heeft te maken met hoe de student over zichzelf denkt: veel of weinig zelfvertrouwen, wel of geen interesse voor de leerstof. Als vierde punt kun je verschillen zien als het gaat om opvattingen over leren. Voor de student natuurkunde uit bovenstaand voorbeeld is leren vooral het uit het hoofd leren van stof, maar voor de studente bestuurskunde gaat het bij leren meer om het grondig discussiëren over leerstof met andere geïnteresseerden. Het laatste punt waarop verschillen tussen beide studenten te zien zijn, is de doelstelling die ze nastreven met het studeren. Waarom ga je een studie doen? Dat kan zijn om later een goede baan te krijgen met behoorlijke salarisvooruitzichten of om je eigen mogelijkheden te ontplooien.
Vier typen
Aan de hand van die vijf verschillen kun je typen studenten onderscheiden of liever gezegd, typen leerstijlen van studenten. Het blijkt dat er vier leerstijlen zijn te onderscheiden. Studenten met een reproduktiegerichte leerstijl – zoals de natuurkundestudent uit het voorbeeld – leren vaak zaken uit het hoofd: leren is hetzelfde als het opnemen van aangeboden kennis. De student laat zich vooral sturen door zijn omgeving en is sterk gericht op het halen van een diploma.
De student met een betekenisgerichte leerstijl daarentegen is vooral gericht op structureren en analyseren van leerstof met de bedoeling kennis op te bouwen en verbanden te begrijpen. Deze student leert vanuit persoonlijke interesse met als belangrijkste doel het opbouwen van eigen kennis.
De toepassingsgerichte leerstijl vind je bij studenten die er behoefte aan hebben de leerstof te concretiseren omdat het kunnen gebruiken van kennis voor hen het belangrijkste is. Ze zijn beroepsgericht in die zin dat de studie moet voorbereiden op concrete beroepsuitoefening. De beschreven bestuurskundestudente is hier een goed voorbeeld van.
Tot slot is er de ongerichte leerstijl die zich kenmerkt door stuurloos leergedrag. Studenten met deze leerstijl hechten veel waarde aan samenwerking met andere studenten en aan stimulerend onderwijs.
Beïnvloeden
Wat kan de instelling met deze kennis over leerstijlen doen? Van afgestudeerde ingenieurs wordt verwacht dat ze de kennis die ze hebben opgedaan in de praktijk kunnen toepassen maar ook dat ze verbanden kunnen leggen. Ze moeten als zelfstandige, kritische denkers en probleemoplossers kunnen functioneren. Kortom, de instelling verwacht vooral dat ze ingenieurs met een betekenisgerichte leerstijl aflevert. De leerstijl die studenten hanteren is te beïnvloeden door de soort opdrachten die ze krijgen en de soort tentamens die ze maken.
Dit speelt de bal terug naar het onderwijs. Als je als opleiding op het standpunt staat dat studenten niet alleen met een reproduktiegerichte leerstijl de eindstreep moeten kunnen halen, zul je daar consequenties aan moeten verbinden. Je zult dan in het studieprogramma moeten stimuleren dat studenten een kritische attitude ten aanzien van de leerstof ontwikkelen. Ze moeten gelegenheid hebben om te oefenen in het zelfstandig problemen oplossen en vervolgens zullen die vaardigheden dan ook moeten worden getentamineerd.
Dit houdt overigens niet in dat studenten dan zonder parate kennis afstuderen. Het is heel goed mogelijk om studenten met parate kennis in hun bagage te doen afstuderen mits ze die kennis op kritische wijze hebben verwerkt en ingepast in hun bestaande kennis. Op die manier beklijft de kennis ook beter.
Het is tentamentijd: er ligt een dictaat van zo’n tweehonderd pagina’s op je te wachten en je moet volgende week tentamen doen. Het dictaat bestaat voor het grootste deel uit tekst en bij elke paragraaf zijn ter illustratie enkele toepassingsopgaven afgedrukt. Hoe pak je dat als student aan?
Laten we eens twee manieren onder de loep nemen.
Neem een student Technische Natuurkunde die als volgt te werk gaat. Hij pakt het dictaat en werkt dit grondig door, onderstreept belangrijke gedeelten in de tekst waarbij hij nagaat of de docent tijdens de colleges heeft aangegeven wat de essentiële delen in de leerstof zijn. Vervolgens neemt hij de stof nog een keer door, waarbij hij bepaalde gedeelten uit het hoofd leert. Als hij ten slotte tijd genoeg heeft neemt hij de stof nog voor een derde en laatste keer door. De opgaven die in het dictaat genoemd staan maakt hij niet, want dat kost te veel tijd. Hij vraagt zich af of hij zo’n grote hoeveelheid stof wel op tijd in zijn hoofd krijgt, maar gaandeweg met voldoende inzet, ziet hij in dat dit wel moet lukken. Per slot van rekening wil hij dat tentamen halen.
Neem als tweede voorbeeld een studente Technische Bestuurskunde. Gisteravond heeft zij naar aanleiding van een college nog uitgebreid met vrienden gediscussieerd over de managementstijl van Philips, onderdeel van de stof die getentamineerd zal worden. Ze bereidt zich nu op het tentamen voor door in het dictaat vooral die stukken te lezen die haar interesseren. Ze maakt een paar van de toepassingsopgaven, maar de abstracte theorieën slaat ze over: daar doe je later in de praktijk toch nooit wat mee.
Verschillen
Waar verschillen deze twee studenten in? Eerst valt op dat ze verschillen in de manier waarop ze de stof bestuderen: dingen uit het hoofd leren of grote lijnen uit het verhaal halen. Wel of niet een uittreksel maken, kortom, de praktische handelingen tijdens het studeren wanneer ze met het dictaat achter het bureau gaan zitten. In de tweede plaats is er een verschil in de sturing van activiteiten: laat de student zich sturen door de vragen die in het boek genoemd staan of stelt hij zichzelf vragen over de stof?
Een derde verschil heeft te maken met hoe de student over zichzelf denkt: veel of weinig zelfvertrouwen, wel of geen interesse voor de leerstof. Als vierde punt kun je verschillen zien als het gaat om opvattingen over leren. Voor de student natuurkunde uit bovenstaand voorbeeld is leren vooral het uit het hoofd leren van stof, maar voor de studente bestuurskunde gaat het bij leren meer om het grondig discussiëren over leerstof met andere geïnteresseerden. Het laatste punt waarop verschillen tussen beide studenten te zien zijn, is de doelstelling die ze nastreven met het studeren. Waarom ga je een studie doen? Dat kan zijn om later een goede baan te krijgen met behoorlijke salarisvooruitzichten of om je eigen mogelijkheden te ontplooien.
Vier typen
Aan de hand van die vijf verschillen kun je typen studenten onderscheiden of liever gezegd, typen leerstijlen van studenten. Het blijkt dat er vier leerstijlen zijn te onderscheiden. Studenten met een reproduktiegerichte leerstijl – zoals de natuurkundestudent uit het voorbeeld – leren vaak zaken uit het hoofd: leren is hetzelfde als het opnemen van aangeboden kennis. De student laat zich vooral sturen door zijn omgeving en is sterk gericht op het halen van een diploma.
De student met een betekenisgerichte leerstijl daarentegen is vooral gericht op structureren en analyseren van leerstof met de bedoeling kennis op te bouwen en verbanden te begrijpen. Deze student leert vanuit persoonlijke interesse met als belangrijkste doel het opbouwen van eigen kennis.
De toepassingsgerichte leerstijl vind je bij studenten die er behoefte aan hebben de leerstof te concretiseren omdat het kunnen gebruiken van kennis voor hen het belangrijkste is. Ze zijn beroepsgericht in die zin dat de studie moet voorbereiden op concrete beroepsuitoefening. De beschreven bestuurskundestudente is hier een goed voorbeeld van.
Tot slot is er de ongerichte leerstijl die zich kenmerkt door stuurloos leergedrag. Studenten met deze leerstijl hechten veel waarde aan samenwerking met andere studenten en aan stimulerend onderwijs.
Beïnvloeden
Wat kan de instelling met deze kennis over leerstijlen doen? Van afgestudeerde ingenieurs wordt verwacht dat ze de kennis die ze hebben opgedaan in de praktijk kunnen toepassen maar ook dat ze verbanden kunnen leggen. Ze moeten als zelfstandige, kritische denkers en probleemoplossers kunnen functioneren. Kortom, de instelling verwacht vooral dat ze ingenieurs met een betekenisgerichte leerstijl aflevert. De leerstijl die studenten hanteren is te beïnvloeden door de soort opdrachten die ze krijgen en de soort tentamens die ze maken.
Dit speelt de bal terug naar het onderwijs. Als je als opleiding op het standpunt staat dat studenten niet alleen met een reproduktiegerichte leerstijl de eindstreep moeten kunnen halen, zul je daar consequenties aan moeten verbinden. Je zult dan in het studieprogramma moeten stimuleren dat studenten een kritische attitude ten aanzien van de leerstof ontwikkelen. Ze moeten gelegenheid hebben om te oefenen in het zelfstandig problemen oplossen en vervolgens zullen die vaardigheden dan ook moeten worden getentamineerd.
Dit houdt overigens niet in dat studenten dan zonder parate kennis afstuderen. Het is heel goed mogelijk om studenten met parate kennis in hun bagage te doen afstuderen mits ze die kennis op kritische wijze hebben verwerkt en ingepast in hun bestaande kennis. Op die manier beklijft de kennis ook beter.

Comments are closed.