Opinie

Martelaar van de zuivere wetenschap

Waarom gaan er zulke megabedragen naar het fundamenteel natuurkundig onderzoek? En waarom is het nauwelijks gekomen tot stimulering van toponderzoek in de alfa- en gammadisciplines?Op zulke vragen wordt nieuw licht geworpen in een lijvig boekwerk van de historicus Albert Kersten.

Het gaat om een portret van de landelijke organisatie ZWO (Zuiver Wetenschappelijk Onderzoek) zoals die tot 1988 bestond: ,,Een organisatie van en voor onderzoekers.” En zo zag ZWO zichzelf inderdaad graag.

Dat ideaalbeeld van de zichzelf besturende republic of science raakte vanaf de jaren zeventig ondermijnd, toen de buitenwereld meer vragen ging stellen over ‘maatschappelijke relevantie’ van onderzoek en de overheid behoefte kreeg aan sturing van het wetenschapsbeleid. ZWO kon en wilde hier niet genoeg in meegaan. Dat leidde tot een controverse, waarin de organisatie plaats moest maken voor een meer top-down geleide opvolger, NWO.

Zonder het boek van Kersten zou ZWO voor velen de geschiedenis in gaan als een martelaar van de zuivere wetenschap, hardhandig om zeep gebracht door een centralistische overheid. Maar de waarheid is een stuk genuanceerder.

ZWO-bestuurders boden niet altijd goed tegenspel tegen de terechte verlangens van de overheid en riepen steeds meer het beeld op van een conservatieve organisatie. Maar ook binnen de onderzoekwereld heeft ZWO niet altijd zo effectief en hoogwaardig beleid kunnen voeren als ze zelf graag wilde geloven. Er was rivaliteit met de universiteiten, met de Akademie van wetenschappen, en zeker ook tussen ZWO-onderdelen onderling.
Prehistorie

Alleen in de bètawetenschappen verwierf ZWO een rol van betekenis. De alfa- en gammadisciplines kregen pas laat serieuze aandacht, en tot geslaagde landelijke samenwerking en coördinatie kwam het hier maar in geringe mate. ZWO bleef in deze vakgebieden aanmodderen. Maar ook in de exacte hoek kan de vraag gesteld worden of de invloed van de organisatie wel altijd zo kwaliteitsverhogend is geweest. De samenwerking in werkgemeenschappen en stichtingen kwam nog wel eens neer op mutual back scratching. Men hield elkaar de hand boven het hoofd.

Boeiend is te zien hoe het karakter en de armslag van ZWO eigenlijk al in de prehistorie van deze organisatie werden bepaald. De lezer wordt meegevoerd naar augustus 1945. De natuurkundigen begonnen toen, enkele dagen na de bom op Nagasaki, een effectieve lobby om premier Schermerhorn ervan te overtuigen dat atoomenergie ook voor vreedzame doelen ongekende mogelijkheden bood. En dat de in de oorlog gehavende onderzoekfaciliteiten zo snel mogelijk vervangen moestenworden door moderne instituten.

Het idee om de wetenschap een plaats te geven in de wederopbouw sloeg aan. Aan sturing van onderzoek werd nog niet gedacht. Nederland moest slechts zorgen dat het op topniveau meedeed aan nieuwe ontwikkelingen. Dat kon het beste door in landelijke samenwerking de universitaire versnippering te doorbreken.

Zo konden de kernfysici, maar ook andere delen van de natuurkunde, miljoenen steken in cyclotrons en andere peperdure apparatuur in Amsterdam (Watergraafsmeer) en Groningen – en later ook in deelname aan Europese centra zoals CERN.

Andere vakgebieden probeerden dit voorbeeld te volgen. Maar al in 1946 had de natuurkundestichting FOM in de stimulering van fundamenteel onderzoek een voorsprong die veertig jaar lang onaangetast zou blijven. Niet alleen beschikten ze over het meeste geld, ook hadden ze een invloed bij de overheid verworven waar de in 1947 opgerichte brede moederorganisatie ZWO zich in praktijk maar naar moest schikken.
Optelsom

De auteur noemt FOM het ‘koekoeksjong’ in het nest en laat zien hoe ZWO andere exacte disciplines minder autonomie gunde. Toch ontstaat uit zijn geschiedschrijving geregeld het beeld dat de koepelorganisatie met zijn bottom-upaanpak in het algemeen weinig in staat was een beleid te formuleren dat meer was dan de optelsom van de onderdelen. Zo had ZWO moeite om in te spelen op nieuwe interdisciplinaire ontwikkelingen, en slaagde de organisatie nooit goed in een ‘inhaalslag’ voor de alfa- en gammavakken.

Zeker, ZWO boekte ook successen. Maar Kersten toont terecht ook de schaduwkanten van de geschiedenis. En als dan in 1988 de ‘oude’ onderzoekorganisatie van het toneel verdwijnt en plaatsmaakt voor een meer slagvaardig NWO, kan de lezer de motieven van toenmalig minister Deetman begrijpen. Hij wilde een organisatie met meer eigen visie en initiatief. En daarbij paste geen democratie waarin de onderzoekers zelf over alles mee mochten praten.

De zelfgenoegzame toon waarmee in de laatste plechtige zitting van het parlement van onderzoeksbonzen (de ZWO-Raad) de scheidend voorzitter Mulder in januari 1988 aan de bewindsman en zijn top-ambtenaren een college geeft over ‘heldere bestuurlijke verhoudingen’, maakt in het slothoofdstuk dan ook een potsierlijke indruk. Maar het is niet uitgesloten dat sommigen ook na lezing van dit boekwerk ZWO als een martelaar voor de zuiver wetenschap blijven zien. (HOP/F.S.)

A. Kersten. Een organisatie van en voor onderzoekers, ZWO 1947-1988; Van Gorcum 1996, ISBN 90 232 3051 5. 476 blz. fl 95,-

Frank Steenkamp

Waarom gaan er zulke megabedragen naar het fundamenteel natuurkundig onderzoek? En waarom is het nauwelijks gekomen tot stimulering van toponderzoek in de alfa- en gammadisciplines?

Op zulke vragen wordt nieuw licht geworpen in een lijvig boekwerk van de historicus Albert Kersten. Het gaat om een portret van de landelijke organisatie ZWO (Zuiver Wetenschappelijk Onderzoek) zoals die tot 1988 bestond: ,,Een organisatie van en voor onderzoekers.” En zo zag ZWO zichzelf inderdaad graag.

Dat ideaalbeeld van de zichzelf besturende republic of science raakte vanaf de jaren zeventig ondermijnd, toen de buitenwereld meer vragen ging stellen over ‘maatschappelijke relevantie’ van onderzoek en de overheid behoefte kreeg aan sturing van het wetenschapsbeleid. ZWO kon en wilde hier niet genoeg in meegaan. Dat leidde tot een controverse, waarin de organisatie plaats moest maken voor een meer top-down geleide opvolger, NWO.

Zonder het boek van Kersten zou ZWO voor velen de geschiedenis in gaan als een martelaar van de zuivere wetenschap, hardhandig om zeep gebracht door een centralistische overheid. Maar de waarheid is een stuk genuanceerder.

ZWO-bestuurders boden niet altijd goed tegenspel tegen de terechte verlangens van de overheid en riepen steeds meer het beeld op van een conservatieve organisatie. Maar ook binnen de onderzoekwereld heeft ZWO niet altijd zo effectief en hoogwaardig beleid kunnen voeren als ze zelf graag wilde geloven. Er was rivaliteit met de universiteiten, met de Akademie van wetenschappen, en zeker ook tussen ZWO-onderdelen onderling.
Prehistorie

Alleen in de bètawetenschappen verwierf ZWO een rol van betekenis. De alfa- en gammadisciplines kregen pas laat serieuze aandacht, en tot geslaagde landelijke samenwerking en coördinatie kwam het hier maar in geringe mate. ZWO bleef in deze vakgebieden aanmodderen. Maar ook in de exacte hoek kan de vraag gesteld worden of de invloed van de organisatie wel altijd zo kwaliteitsverhogend is geweest. De samenwerking in werkgemeenschappen en stichtingen kwam nog wel eens neer op mutual back scratching. Men hield elkaar de hand boven het hoofd.

Boeiend is te zien hoe het karakter en de armslag van ZWO eigenlijk al in de prehistorie van deze organisatie werden bepaald. De lezer wordt meegevoerd naar augustus 1945. De natuurkundigen begonnen toen, enkele dagen na de bom op Nagasaki, een effectieve lobby om premier Schermerhorn ervan te overtuigen dat atoomenergie ook voor vreedzame doelen ongekende mogelijkheden bood. En dat de in de oorlog gehavende onderzoekfaciliteiten zo snel mogelijk vervangen moestenworden door moderne instituten.

Het idee om de wetenschap een plaats te geven in de wederopbouw sloeg aan. Aan sturing van onderzoek werd nog niet gedacht. Nederland moest slechts zorgen dat het op topniveau meedeed aan nieuwe ontwikkelingen. Dat kon het beste door in landelijke samenwerking de universitaire versnippering te doorbreken.

Zo konden de kernfysici, maar ook andere delen van de natuurkunde, miljoenen steken in cyclotrons en andere peperdure apparatuur in Amsterdam (Watergraafsmeer) en Groningen – en later ook in deelname aan Europese centra zoals CERN.

Andere vakgebieden probeerden dit voorbeeld te volgen. Maar al in 1946 had de natuurkundestichting FOM in de stimulering van fundamenteel onderzoek een voorsprong die veertig jaar lang onaangetast zou blijven. Niet alleen beschikten ze over het meeste geld, ook hadden ze een invloed bij de overheid verworven waar de in 1947 opgerichte brede moederorganisatie ZWO zich in praktijk maar naar moest schikken.
Optelsom

De auteur noemt FOM het ‘koekoeksjong’ in het nest en laat zien hoe ZWO andere exacte disciplines minder autonomie gunde. Toch ontstaat uit zijn geschiedschrijving geregeld het beeld dat de koepelorganisatie met zijn bottom-upaanpak in het algemeen weinig in staat was een beleid te formuleren dat meer was dan de optelsom van de onderdelen. Zo had ZWO moeite om in te spelen op nieuwe interdisciplinaire ontwikkelingen, en slaagde de organisatie nooit goed in een ‘inhaalslag’ voor de alfa- en gammavakken.

Zeker, ZWO boekte ook successen. Maar Kersten toont terecht ook de schaduwkanten van de geschiedenis. En als dan in 1988 de ‘oude’ onderzoekorganisatie van het toneel verdwijnt en plaatsmaakt voor een meer slagvaardig NWO, kan de lezer de motieven van toenmalig minister Deetman begrijpen. Hij wilde een organisatie met meer eigen visie en initiatief. En daarbij paste geen democratie waarin de onderzoekers zelf over alles mee mochten praten.

De zelfgenoegzame toon waarmee in de laatste plechtige zitting van het parlement van onderzoeksbonzen (de ZWO-Raad) de scheidend voorzitter Mulder in januari 1988 aan de bewindsman en zijn top-ambtenaren een college geeft over ‘heldere bestuurlijke verhoudingen’, maakt in het slothoofdstuk dan ook een potsierlijke indruk. Maar het is niet uitgesloten dat sommigen ook na lezing van dit boekwerk ZWO als een martelaar voor de zuiver wetenschap blijven zien. (HOP/F.S.)

A. Kersten. Een organisatie van en voor onderzoekers, ZWO 1947-1988; Van Gorcum 1996, ISBN 90 232 3051 5. 476 blz. fl 95,-

Frank Steenkamp

Redacteur Redactie

Heb je een vraag of opmerking over dit artikel?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.