Opinie

Légion dHonneur

Onder missiven van mijn faculteit staat meestal een krabbel die veel wegheeft van de fladderende beweging van de pauwenpluim op de hoed van een kokette, zeventiende-eeuwse edelman die, met de kont naar achter, zijn hoed in een spiraal naar beneden wuift.

Zeg maar, om een al dan niet eerbare vrouw overdadig te groeten. Met deze sierlijke signatuur doft de auteur zich op. Niet dat hij mij persoonlijk benadert. De sliert staat onder epistels met daarboven ‘Geachte medewerk(st)er van Bouwkunde’. Toch een hele eer na alle sores die ik vorig jaar met de faculteit en met het Delftse college had.

Door alle ellende inmiddels verslaafd geraakt aan bloeddrukmedicijn, is mijn gebruikelijke argwaan tegen taal intenser geworden. Tenslotte liep ik tegen de lamp door slechts één verkeerd begrepen woord. Een dame, blijkbaar niet goed in haar Engels, zag in mijn ironisch gebruikt fuck een heuse aanranding.

Dan maar zwijgen? Om de dooie dood niet. Alhoewel. De heilige Augustinus die zichzelf omschreef als ‘een verkoper van woorden’ achtte de tijd gekomen ‘om rustig de markt te verlaten waarop hij de diensten van zijn tong had verkocht’.

Taal is riskant. Waar een intelligent mens de handschoen oppakt en zijn degens met je kruist, struikelt de sufferd over een rondslingerend woord. Omdat hij vermoedt dat het zijn goede naam en eer aantast. Eer die natuurlijk gewroken moet worden. Maar eer schrijf je jezelf niet toe. Eer is verworven respect van anderen.

Eer krijg je niet door het dragen van kleine rozetten of grote kruisen – of door die uit te delen. Bernhard blijft, ondanks laden vol lintjes, de Peter Lorre van de Lage Landen. Een ‘jager’, die er niet voor terugdeinsde om vadsige vogels af te schieten. Papa Zorreguieta idem dito. Alleen waren het onder zijn regime mensen die men als afval in zee stortte.

Het legioen van eer herbergt vogels van divers pluimage – van fonkelende, purperen kardinaaltjes tot en met grijsvale vlerken. Wat iemand van zichzelf vindt is dubieus, in elk geval dubieuzer dan wat anderen van hem vinden. Maar ook dat is dubieus.

Een halve misdadiger noemt zichzelf zomaar iets, geeft zich een titel. Mijn avondblad trapt erin. Het meldt dat ‘de iatrosoof K’ zus of zo zei, dit of dat deed. Lezers vragen zich af wat ’t woord betekent. Dát het iets betekent staat voor hen vast. De ‘kwaliteitskrant’ neemt het immers serieus. Maar ‘iatrosoof’ betekent niets, want het ís niks. Hete lucht. Haagse bluf.

Zo vergaat het veel woorden. Opgefokte lieden verwijten iemand die zich kritisch uitlaat over bepaalde groepsgewoonten ‘racisme’. Onzin. Racist ben je wanneer je vindt dat die gewoonten in iemands genen zitten. Een bekend instituut verbaasde zich erover dat Nederlanders toch ‘intoleranter’ zijn dan gedacht. Want nogal wat mensen blijken homoseksualiteit onprettig te vinden. Onzin. Mensen zijn juist tolerant wanneer ze moeite hebben met homo’s, maar hen desondanks niks in de weg leggen.

Logomagie en domheid maken scherp spreken en schoon schrijven toteen gevaarlijke onderneming. Veilig is alleen de kale, oerlelijke praat van managers en officials. Val je je geen buil aan. Achter de schermen staat het deze eerbare lieden trouwens vrij om in ‘vertrouwelijke’ stukken anderen te intimideren en de meest verschrikkelijke dingen te schrijven.

Is voor zulk taalbederf wellicht verzekerde opname mogelijk? In een kliniek, met een echte iatrosoof als liefdevolle geneesheer? Ere wie ere toekomt.

.aut R.J. Sierksma, Docent architectuurtheorie bij Bouwkunde

Onder missiven van mijn faculteit staat meestal een krabbel die veel wegheeft van de fladderende beweging van de pauwenpluim op de hoed van een kokette, zeventiende-eeuwse edelman die, met de kont naar achter, zijn hoed in een spiraal naar beneden wuift. Zeg maar, om een al dan niet eerbare vrouw overdadig te groeten. Met deze sierlijke signatuur doft de auteur zich op. Niet dat hij mij persoonlijk benadert. De sliert staat onder epistels met daarboven ‘Geachte medewerk(st)er van Bouwkunde’. Toch een hele eer na alle sores die ik vorig jaar met de faculteit en met het Delftse college had.

Door alle ellende inmiddels verslaafd geraakt aan bloeddrukmedicijn, is mijn gebruikelijke argwaan tegen taal intenser geworden. Tenslotte liep ik tegen de lamp door slechts één verkeerd begrepen woord. Een dame, blijkbaar niet goed in haar Engels, zag in mijn ironisch gebruikt fuck een heuse aanranding.

Dan maar zwijgen? Om de dooie dood niet. Alhoewel. De heilige Augustinus die zichzelf omschreef als ‘een verkoper van woorden’ achtte de tijd gekomen ‘om rustig de markt te verlaten waarop hij de diensten van zijn tong had verkocht’.

Taal is riskant. Waar een intelligent mens de handschoen oppakt en zijn degens met je kruist, struikelt de sufferd over een rondslingerend woord. Omdat hij vermoedt dat het zijn goede naam en eer aantast. Eer die natuurlijk gewroken moet worden. Maar eer schrijf je jezelf niet toe. Eer is verworven respect van anderen.

Eer krijg je niet door het dragen van kleine rozetten of grote kruisen – of door die uit te delen. Bernhard blijft, ondanks laden vol lintjes, de Peter Lorre van de Lage Landen. Een ‘jager’, die er niet voor terugdeinsde om vadsige vogels af te schieten. Papa Zorreguieta idem dito. Alleen waren het onder zijn regime mensen die men als afval in zee stortte.

Het legioen van eer herbergt vogels van divers pluimage – van fonkelende, purperen kardinaaltjes tot en met grijsvale vlerken. Wat iemand van zichzelf vindt is dubieus, in elk geval dubieuzer dan wat anderen van hem vinden. Maar ook dat is dubieus.

Een halve misdadiger noemt zichzelf zomaar iets, geeft zich een titel. Mijn avondblad trapt erin. Het meldt dat ‘de iatrosoof K’ zus of zo zei, dit of dat deed. Lezers vragen zich af wat ’t woord betekent. Dát het iets betekent staat voor hen vast. De ‘kwaliteitskrant’ neemt het immers serieus. Maar ‘iatrosoof’ betekent niets, want het ís niks. Hete lucht. Haagse bluf.

Zo vergaat het veel woorden. Opgefokte lieden verwijten iemand die zich kritisch uitlaat over bepaalde groepsgewoonten ‘racisme’. Onzin. Racist ben je wanneer je vindt dat die gewoonten in iemands genen zitten. Een bekend instituut verbaasde zich erover dat Nederlanders toch ‘intoleranter’ zijn dan gedacht. Want nogal wat mensen blijken homoseksualiteit onprettig te vinden. Onzin. Mensen zijn juist tolerant wanneer ze moeite hebben met homo’s, maar hen desondanks niks in de weg leggen.

Logomagie en domheid maken scherp spreken en schoon schrijven toteen gevaarlijke onderneming. Veilig is alleen de kale, oerlelijke praat van managers en officials. Val je je geen buil aan. Achter de schermen staat het deze eerbare lieden trouwens vrij om in ‘vertrouwelijke’ stukken anderen te intimideren en de meest verschrikkelijke dingen te schrijven.

Is voor zulk taalbederf wellicht verzekerde opname mogelijk? In een kliniek, met een echte iatrosoof als liefdevolle geneesheer? Ere wie ere toekomt.

.aut R.J. Sierksma, Docent architectuurtheorie bij Bouwkunde

Redacteur Redactie

Heb je een vraag of opmerking over dit artikel?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.