Opinie

Knurft

Op het moment van schrijven van deze column, zit ik 24 uur vóór mijn afstuderen. Het voelt als het schrijven van een afscheidsbrief. Vaarwel studentenleven, ik zet de stap naar het Grote Onbekende (zijnde hypotheken, pensioenfondsen, belastingschalen, verzekering).

br />
Afstuderen is naast een hoop stress (wat trek ik aan?, wie nodig ik uit?, zit mijn haar wel goed?) ook een hoop reflectie en bezinning. Wat heb ik gedaan de afgelopen jaren, waar kwam ik vandaan en waar ga ik naar toe? Ben ik een goed mens geweest? En wat heb ik nu werkelijk geleerd?

Die laatste vraag is de meest prangende. Morgen studeer ik af. Dan krijg ik een handdruk, een papiertje en een titel. Én een verwachtingspatroon. Het woord afgestudeerd draagt iets in zich van ‘afgerond’ en ‘volmaakt’. Het leren is voorbij, meer mens word je niet. Toch mag ik hopen dat ik naast de woorden bitumen, onderdorpel en spouwanker nog iets meer aan mijn studiejaren heb overgehouden.

De laatste weken heb ik aan mijn computer gekluisterd gezeten. Ik had op z%n zachtst gezegd weinig oog voor de wereld om me heen. Mijn vriendin bracht wat kleur in mijn binaire bestaan door een bos tulpen op mijn bureau neer te zetten; waarschijnlijk om aan te geven dat er buiten mijn kamertje nog een wereld is waar dingen groeien en bloeien en lekker ruiken. Hoe dan ook, op zekere ochtend ontdekte tot mijn grote verbijstering, dat de tulpen op mijn tafel zich geleidelijk openden naarmate er meer zonlicht langs mijn gesloten gordijnen sijpelde. Als de avond viel, en mijn kamer langzaam donker werd, sloten de tulpen zich weer. Toen ik er wat over zei, zei mijn vriendin met enige verontrusting in haar stem: ,,Ja, dat doen tulpen.” Waarom wist ik dat niet? Zevenentwintig, zo goed als ingenieur, afgestudeerd op een holocaustmonument in Berlijn en nog nooit een tulp van dichtbij gezien.

Een paar dagen geleden stond ik bij de bakker. In mijn ooghoeken zag ik een kinderwagen in beeld verschijnen. Het was zo’n stoere, robuuste buggy met crossfiets banden. Bij nadere inspectie bleek de wagen voortgeduwd te worden door een Lilliputter, ze kwam er ternauwernood bovenuit. Iedereen kijken natuurlijk. Ik denk dat niemand in die zaak ooit een Lilliputter met een baby had gezien. De vrouw in kwestie deed wat moeders met kinderwagens doen: ze wiegde hem op en neer. Uit een zijvakje haalde ze een zuigfles tevoorschijn. Ondertussen was ze zich er volledig bewust van dat iedereen al haar bewegingen scherp in de gaten hield.

Ik ook en ik betrapte me erop dat ik nooit had gedacht dat Lilliputters kinderen konden krijgen. En toen stond ik opeens met het schaamrood op de kaken. Zevenentwintig, zo goed als ingenieur, afgestudeerd op een holocaustmonument in Berlijn en ik had nooit gedacht dat Lilliputters kinderen konden krijgen. Kijk, dan voel ik me gewoon een knurft.

De laatste weken luister ik dag in dag uit naar Radio Rotterdam. Daar hoor ik elk uur een reclame voor de Haven Rotterdam: ‘Voel je iets voor een baan als sjorder of terminal medewerker, meld je dan aan.’ Dat heb ik dus nooit serieus overwogen maar na die tulpen en die Lilliputter weet ik het niet meer zo zeker. De wijsheid ligt op straat. Of in de havens. Misschien ga ik het gewoon doen. Zevenentwintig, ingenieur, sjorder.

Op het moment van schrijven van deze column, zit ik 24 uur vóór mijn afstuderen. Het voelt als het schrijven van een afscheidsbrief. Vaarwel studentenleven, ik zet de stap naar het Grote Onbekende (zijnde hypotheken, pensioenfondsen, belastingschalen, verzekering).

Afstuderen is naast een hoop stress (wat trek ik aan?, wie nodig ik uit?, zit mijn haar wel goed?) ook een hoop reflectie en bezinning. Wat heb ik gedaan de afgelopen jaren, waar kwam ik vandaan en waar ga ik naar toe? Ben ik een goed mens geweest? En wat heb ik nu werkelijk geleerd?

Die laatste vraag is de meest prangende. Morgen studeer ik af. Dan krijg ik een handdruk, een papiertje en een titel. Én een verwachtingspatroon. Het woord afgestudeerd draagt iets in zich van ‘afgerond’ en ‘volmaakt’. Het leren is voorbij, meer mens word je niet. Toch mag ik hopen dat ik naast de woorden bitumen, onderdorpel en spouwanker nog iets meer aan mijn studiejaren heb overgehouden.

De laatste weken heb ik aan mijn computer gekluisterd gezeten. Ik had op z%n zachtst gezegd weinig oog voor de wereld om me heen. Mijn vriendin bracht wat kleur in mijn binaire bestaan door een bos tulpen op mijn bureau neer te zetten; waarschijnlijk om aan te geven dat er buiten mijn kamertje nog een wereld is waar dingen groeien en bloeien en lekker ruiken. Hoe dan ook, op zekere ochtend ontdekte tot mijn grote verbijstering, dat de tulpen op mijn tafel zich geleidelijk openden naarmate er meer zonlicht langs mijn gesloten gordijnen sijpelde. Als de avond viel, en mijn kamer langzaam donker werd, sloten de tulpen zich weer. Toen ik er wat over zei, zei mijn vriendin met enige verontrusting in haar stem: ,,Ja, dat doen tulpen.” Waarom wist ik dat niet? Zevenentwintig, zo goed als ingenieur, afgestudeerd op een holocaustmonument in Berlijn en nog nooit een tulp van dichtbij gezien.

Een paar dagen geleden stond ik bij de bakker. In mijn ooghoeken zag ik een kinderwagen in beeld verschijnen. Het was zo’n stoere, robuuste buggy met crossfiets banden. Bij nadere inspectie bleek de wagen voortgeduwd te worden door een Lilliputter, ze kwam er ternauwernood bovenuit. Iedereen kijken natuurlijk. Ik denk dat niemand in die zaak ooit een Lilliputter met een baby had gezien. De vrouw in kwestie deed wat moeders met kinderwagens doen: ze wiegde hem op en neer. Uit een zijvakje haalde ze een zuigfles tevoorschijn. Ondertussen was ze zich er volledig bewust van dat iedereen al haar bewegingen scherp in de gaten hield.

Ik ook en ik betrapte me erop dat ik nooit had gedacht dat Lilliputters kinderen konden krijgen. En toen stond ik opeens met het schaamrood op de kaken. Zevenentwintig, zo goed als ingenieur, afgestudeerd op een holocaustmonument in Berlijn en ik had nooit gedacht dat Lilliputters kinderen konden krijgen. Kijk, dan voel ik me gewoon een knurft.

De laatste weken luister ik dag in dag uit naar Radio Rotterdam. Daar hoor ik elk uur een reclame voor de Haven Rotterdam: ‘Voel je iets voor een baan als sjorder of terminal medewerker, meld je dan aan.’ Dat heb ik dus nooit serieus overwogen maar na die tulpen en die Lilliputter weet ik het niet meer zo zeker. De wijsheid ligt op straat. Of in de havens. Misschien ga ik het gewoon doen. Zevenentwintig, ingenieur, sjorder.

Redacteur Redactie

Heb je een vraag of opmerking over dit artikel?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.