Opinie

Kennis is duur

Nu de geldkraan door de minister stevig wordt dichtgedraaid, wordt voor de universiteiten de derde geldstroom steeds belangrijker. En zo wil de regering het ook: een belangrijke schakel in de Nederlandse kenniseconomie word je niet vanzelf.

Met het dichtdraaien van de geldkraan dwing je de universiteiten om naar het bedrijfsleven toe te stappen. Zo krijg je vanzelf samenwerking met Unilever, Philips of Shell!

De relatie tussen de industrie en de universiteit is er een van wederzijds onbegrip. Dat komt doordat beide partijen niet echt een idee hebben van wat ze aan elkaar hebben. De kans van het slagen is het grootst als er een concrete oplosbare vraag vanuit de industrie is: ‘Kunnen we die technologie gebruiken voor dat proces?’ Maar meestal heb je pech en is de vraagstelling minder concreet: ‘Kunnen we niet iets doen met plasma-etsen?’ Een dergelijke vage probleemstelling is gevaarlijk want universitaire onderzoekers zijn feilloos in staat uit de vele problemen die ze kunnen oplossen dat probleem te kiezen waarvan de oplossing niet direct van toegepaste waarde is. Resultaat: gefrustreerde industrie, want hun geld is over de balk gegooid en gefrustreerde wetenschappers, want hun werk wordt niet op waarde geschat.

Eens in het kwartaal heb ik een bijeenkomst waarbij promovendi en postdocs verslag doen aan hun industriële projectpartners. Zulke bijeenkomsten zijn een feest voor psychologen. Promovendi en postdocs doen werkelijk hun best om hun verhaal duidelijk uit te leggen en de vertegenwoordigers van de industrie doen minstens even goed hun best om te begrijpen waar het allemaal naartoe gaat, en of zij er ook wat mee kunnen. Helaas is het einde van het liedje vaak dat beide partijen naar huis gaan met een kater omdat ze elkaar weer niet begrepen hebben.

Wat mij nu zo verbaast is dat er zo weinig aandacht wordt besteed aan het kweken van dit begrip. De bovengenoemde promovendi en postdocs hebben allemaal de cursus ‘presenteren voor de industrie’ gevolgd. Daar leren ze wel hoe ze moeten presenteren, maar niet wat ze moeten onderzoeken. En juist dat is zo moeilijk. Zou het nou niet mogelijk zijn onze wetenschappers en onze industriële partners te leren hoe je zo’n samenwerking het beste aanpakt? Ik denk van wel.

Door schade en schande heb ik alvast de twee grootste valkuilen ontdekt:

1. Klusjes: kunnen jullie die preparaten eens harden om te kijken of het werkt? In de industrie heet dit een demonstrator. Als het niet werkt krijg je op je donder, als het wel werkt hoor je er nooit meer iets van.

2. Werken voor niks: de industrie betaalt vaak meer voor een automonteur dan voor een hoogopgeleide academicus. Vind je het gek dat je niet serieus genomen wordt? Een bedrijf is pas werkelijk geïnteresseerd als het eerst behoorlijk moet betalen.

Natuurlijk wil de industrie graag voor een dubbeltje op de eerste rang, maar zij gunnen ons best een eerlijke winst, als we ze daar dan maar behoorlijke spullen voor teruggeven.

Jan-Dirk Kamminga is fellow aan het Netherlands Institute for Metals Research. Hij onderzoekt oppervlakteharding van staal bij de afdeling technische materiaalwetenschappen.

Nu de geldkraan door de minister stevig wordt dichtgedraaid, wordt voor de universiteiten de derde geldstroom steeds belangrijker. En zo wil de regering het ook: een belangrijke schakel in de Nederlandse kenniseconomie word je niet vanzelf. Met het dichtdraaien van de geldkraan dwing je de universiteiten om naar het bedrijfsleven toe te stappen. Zo krijg je vanzelf samenwerking met Unilever, Philips of Shell!

De relatie tussen de industrie en de universiteit is er een van wederzijds onbegrip. Dat komt doordat beide partijen niet echt een idee hebben van wat ze aan elkaar hebben. De kans van het slagen is het grootst als er een concrete oplosbare vraag vanuit de industrie is: ‘Kunnen we die technologie gebruiken voor dat proces?’ Maar meestal heb je pech en is de vraagstelling minder concreet: ‘Kunnen we niet iets doen met plasma-etsen?’ Een dergelijke vage probleemstelling is gevaarlijk want universitaire onderzoekers zijn feilloos in staat uit de vele problemen die ze kunnen oplossen dat probleem te kiezen waarvan de oplossing niet direct van toegepaste waarde is. Resultaat: gefrustreerde industrie, want hun geld is over de balk gegooid en gefrustreerde wetenschappers, want hun werk wordt niet op waarde geschat.

Eens in het kwartaal heb ik een bijeenkomst waarbij promovendi en postdocs verslag doen aan hun industriële projectpartners. Zulke bijeenkomsten zijn een feest voor psychologen. Promovendi en postdocs doen werkelijk hun best om hun verhaal duidelijk uit te leggen en de vertegenwoordigers van de industrie doen minstens even goed hun best om te begrijpen waar het allemaal naartoe gaat, en of zij er ook wat mee kunnen. Helaas is het einde van het liedje vaak dat beide partijen naar huis gaan met een kater omdat ze elkaar weer niet begrepen hebben.

Wat mij nu zo verbaast is dat er zo weinig aandacht wordt besteed aan het kweken van dit begrip. De bovengenoemde promovendi en postdocs hebben allemaal de cursus ‘presenteren voor de industrie’ gevolgd. Daar leren ze wel hoe ze moeten presenteren, maar niet wat ze moeten onderzoeken. En juist dat is zo moeilijk. Zou het nou niet mogelijk zijn onze wetenschappers en onze industriële partners te leren hoe je zo’n samenwerking het beste aanpakt? Ik denk van wel.

Door schade en schande heb ik alvast de twee grootste valkuilen ontdekt:

1. Klusjes: kunnen jullie die preparaten eens harden om te kijken of het werkt? In de industrie heet dit een demonstrator. Als het niet werkt krijg je op je donder, als het wel werkt hoor je er nooit meer iets van.

2. Werken voor niks: de industrie betaalt vaak meer voor een automonteur dan voor een hoogopgeleide academicus. Vind je het gek dat je niet serieus genomen wordt? Een bedrijf is pas werkelijk geïnteresseerd als het eerst behoorlijk moet betalen.

Natuurlijk wil de industrie graag voor een dubbeltje op de eerste rang, maar zij gunnen ons best een eerlijke winst, als we ze daar dan maar behoorlijke spullen voor teruggeven.

Jan-Dirk Kamminga is fellow aan het Netherlands Institute for Metals Research. Hij onderzoekt oppervlakteharding van staal bij de afdeling technische materiaalwetenschappen.

Redacteur Redactie

Heb je een vraag of opmerking over dit artikel?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.