Campus

Ivoren toren

Voor een echte cultuurschok kun je het best dicht bij huis blijven. Ik sta bij Ajax-PSV en buk als een man achter mij een half aangegeten kroket richting een spits van PSV gooit.

Hij roept zo hard hij kan: ‘Kezman, hoerenjong!’ Het was een slechte worp, de kroket landt op een reclamebord bij de cornervlag. Toch ontvangt hij dankbaar gejuich van de supporters uit mijn vak. Het zijn dit soort momenten, in het voetbalstadion, op de kermis, of zelfs gewoon in de rij bij de supermarkt, dat ik me realiseer in wat voor ivoren toren ik eigenlijk leef. Mijn opa heeft gestudeerd, mijn vader heeft gestudeerd. Nu ben ik zelf student en begeef mij vierentwintig uur per dag onder studenten. Ik woon, sport, eet, drink en slaap met ze. Maar het gaat verder dan opleiding alleen. De mensen om mij heen lijken in meer opzichten eng veel op mij. En ik op hen. We stemmen allemaal een beetje links van het midden, zijn niet religieus, sporten wel en roken niet. We gaan liever naar het filmhuis dan naar Delphia, reizen veel en ver (bij voorkeur intercontinentaal) en verafschuwen werk waarbij we vieze handen krijgen.

Naast me draait een man in een bomberjack geroutineerd een sjekkie. Zijn vingertoppen zijn zwart. In zijn nagelriemen zitten rode barstjes. Zou hij monteur zijn? Metselaar? Ik kijk naar de andere mannen in vak 401 van de Amsterdam Arena. Ze lijken op elkaar, maar niet op mij. En opeens besef ik het. Dit is ‘de man in de straat’ waarover politici spreken. Dit is de gemiddelde Nederlander voor wie wij studenten later het denkwerk gaan doen en aan wie we het simpele werk zullen uitbesteden. Dit is nou Jan Modaal. Eenzaamheid en vervreemding nemen me in een wurggreep: Ik zal deze man nooit leren kennen. Nooit.

Voor een echte cultuurschok kun je het best dicht bij huis blijven. Ik sta bij Ajax-PSV en buk als een man achter mij een half aangegeten kroket richting een spits van PSV gooit. Hij roept zo hard hij kan: ‘Kezman, hoerenjong!’ Het was een slechte worp, de kroket landt op een reclamebord bij de cornervlag. Toch ontvangt hij dankbaar gejuich van de supporters uit mijn vak. Het zijn dit soort momenten, in het voetbalstadion, op de kermis, of zelfs gewoon in de rij bij de supermarkt, dat ik me realiseer in wat voor ivoren toren ik eigenlijk leef. Mijn opa heeft gestudeerd, mijn vader heeft gestudeerd. Nu ben ik zelf student en begeef mij vierentwintig uur per dag onder studenten. Ik woon, sport, eet, drink en slaap met ze. Maar het gaat verder dan opleiding alleen. De mensen om mij heen lijken in meer opzichten eng veel op mij. En ik op hen. We stemmen allemaal een beetje links van het midden, zijn niet religieus, sporten wel en roken niet. We gaan liever naar het filmhuis dan naar Delphia, reizen veel en ver (bij voorkeur intercontinentaal) en verafschuwen werk waarbij we vieze handen krijgen.

Naast me draait een man in een bomberjack geroutineerd een sjekkie. Zijn vingertoppen zijn zwart. In zijn nagelriemen zitten rode barstjes. Zou hij monteur zijn? Metselaar? Ik kijk naar de andere mannen in vak 401 van de Amsterdam Arena. Ze lijken op elkaar, maar niet op mij. En opeens besef ik het. Dit is ‘de man in de straat’ waarover politici spreken. Dit is de gemiddelde Nederlander voor wie wij studenten later het denkwerk gaan doen en aan wie we het simpele werk zullen uitbesteden. Dit is nou Jan Modaal. Eenzaamheid en vervreemding nemen me in een wurggreep: Ik zal deze man nooit leren kennen. Nooit.

Redacteur Redactie

Heb je een vraag of opmerking over dit artikel?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.