Onderwijs

‘Ik zat overal met m’n tengels aan’

Een goede secretaris van de ondernemingsraad is meer dan een zichzelf wegcijferende regelneef. Hij is ook een spin in het web, zo goed thuis in de dossiers dat hij oeverloze discussies met één opgewekte oneliner kan smoren.

Universitair docent ir. Jos van Kan (Elektrotechniek, Wiskunde en Informatica), net met prepensioen, was jarenlang zo’n ‘Zenmeester’.

U heeft vorige maand na veertig jaar afscheid genomen van de TU Delft, maar u bent eind 2005 al gestopt als secretaris van de ondernemingsraad. Hoe bent u in de medezeggenschap terecht gekomen?

“Begin jaren zeventig zat ik in de onderwijsraad van de onderafdeling wiskunde. Zo’n onderwijsraad had veel in de melk te brokkelen. Het was de tijd van vergaande democratisering. Je had zelfs een fractie die zich de Bond van Wetenschappelijke Arbeiders noemde. Dat vond ik toen al belachelijk.”

Hoe keek u tegen die democratiseringsgolf aan?

“In het begin was ik enthousiast. Vergeet niet: vroeger heerste de Delftse hoogleraar als een olympische god over zijn eigen gebied. Hij nam alle beslissingen, zonder dat het voetvolk er aan te pas kwam. Hoogleraren hadden soms enorme ego’s, en dat leidde regelmatig tot onderlinge botsingen die de wetenschap niet altijd ten goede kwamen.

Dat enthousiasme is later bekoeld. In de jaren tachtig heb ik gezien wat er gebeurt als universiteitsbestuurders en medezeggenschap allebei kiezen voor confrontatie. Je komt dan in een gruwelijke impasse terecht.

Nou ligt dat geharnaste, gelijkhebberige gedoe me ook helemaal niet. Ik ben geneigd de dingen te relativeren, en ik heb een afkeer van dogmatisme. Misschien wel omdat ik in de conservatieve jaren vijftig in een rooms-katholiek nest ben opgegroeid. Voor een kind is het katholieke geloof iets prachtigs . ik ben ook misdienaar geweest . maar zodra je gaat nadenken krijgen die dogma’s iets beklemmends, zeker als je met niemand in je eigen kring over je twijfels kunt praten.”

Uiteindelijk heeft u het geschopt tot secretaris van de ondernemingsraad.

“Daar moet je geen brandende ambitie of verheven ideaal achter zoeken. Ik twijfelde hevig toen ze me in 1999 vroegen in de or te gaan zitten, maar liet me overreden toen ik zag dat er een paar bekwame mensen in zaten, zoals Daan Hoogwater en Bert van Zomeren. Ik werd secretaris, omdat niemand dat werk graag doet, en ik wel een talent heb om dingen goed te organiseren. Ik vind het niet vervelend om te zorgen dat iedereen zich aan z’n afspraken houdt.”

Wat was het vervelendste onderdeel van uw werk als secretaris?

“De onvermijdelijke conflicten binnen de or. Je krijgt wel eens wat over je heen, en zeker als je integriteit in twijfel wordt getrokken is dat niet leuk. Maar ik snap het ook wel: als secretaris zit je overal met je tengels aan, en dat roept weerstanden op. Iemand schrijft een conceptadvies, ik denk: wat een slecht Nederlands, en produceer snel een nieuwe versie. Dan is zo’n man kwaad, natuurlijk. Ik ben overigens niet iemand van slepende vetes. Ik kan even opvlammen, maar daarna vergeet ik het weer.

Als secretaris krijg je een kijkje in de bestuurlijke keuken, en dat is één van de leuke kanten van die baan. Ik heb geleerd dat besturen moeilijker is dan ik had gedacht. Op de werkvloer denken we vaak: als die bestuurders nou oprotten, kunnen wij ons eindelijk concentreren op de dingen waar we echt goed in zijn. Maar zo simpel is dat niet. De TU Delft is een kruiwagen met zesduizend kikkers. Probeer dat maar eens aan te sturen, terwijl je ook nog contacten moet onderhouden met al je externe partners.

De samenwerking met de ambtelijke ondersteuning – eerst Anna Molleman, later Biemla Sewnandan . vond ik ook heel plezierig. Ik heb geprobeerd ze enige ruimte te geven. Je moet niet alle rotklussen op de ondersteuning afschuiven.”

U bent tegenwoordig twee dagen per week te vinden op de TU Eindhoven, waar u als onbezoldigd onderzoeker meedraait in de onderzoeksgroep van rector magnificus Hans van Duijn. Was u niet met prepensioen gegaan?

“Ik word nu betaald door het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds, zou je kunnen zeggen. Het onderzoek houdt me bij de tijd, en ik ben blij dat ik met mijn expertise nog een steentje kan bijdragen. Ondertussen ben ik verlost van alle verplichtingen van de betaalde werknemer. Het beste van twee werelden. Ik loop trouwens ook één dag per week rond op mijn oude faculteit, Elektrotechniek, Wiskunde en Informatica.”

Hoe kwam u in Eindhoven terecht?

“Ik was een paar jaar geleden één van die wetenschappelijke medewerkers met een fors ‘verlofstuwmeer’: 1100 uur niet opgenomen verlof, om precies te zijn. Gelukkig mocht ik die opnemen als sabbatical. Met Hans van Duijn ben ik bevriend geraakt in de tijd dat hij promovendus was in Delft. Een zeer gedreven onderzoeker. Hij zag wel plaats voor mij in zijn onderzoek naar stroming door poreuze materialen. Dat onderzoek is met name voor de oliewinning interessant. Ik houd me vooral bezig met het kijken naar de numerieke modellen . de computeroplossingen, zeg maar. “

U schreef in een mailtje: ‘Ik ben daar nu al een maand of tien mee bezig en begin het een beetje te begrijpen.’

“Dat is echt zo. Het is altijd complexer dan je denkt. Maar dat maakt het juist zo leuk.”

Komt u uit een onderwijzersfamilie?

“Ja. Mijn moeder was een weduwe die haar geld verdiende als onderwijzeres op een lagere school in Den Haag, en later hebben mijn zussen en mijn broer ook voor het onderwijs gekozen. Ik heb het altijd fantastisch gevonden om voor de klas te staan. De laatste jaren viel het me fysiek wel zwaar. Twee uur lang praten, twee uur lang staan . na afloop konden ze me wegdragen.

Ik heb dertig jaar lang college gegeven over numerieke analyse, maar elk jaar weer op een iets andere manier. Het allerleukste is een moeilijk vak geven aan de beste studenten. Dat zijn vaak de studenten luchtvaart- en ruimtevaarttechniek. En binnen die groep zijn de Belgen beter dan de Nederlanders. Dat is me echt opgevallen. De Belgische studenten kunnen minder goed onderhandelen over hun cijfer dan de Nederlandse, maar ze hebben veel meer parate kennis.”

U heeft zich altijd meer docent dan onderzoeker gevoeld.

“Ja. Lesgeven kan ik beter en dat vind ik het leukst.”

Toch heeft u in 1986 een artikel geschreven dat inmiddels al meer dan 120 maal is geciteerd.

“Achteraf gezien een hoogtepunt, maar op het moment besef je dat niet zo. Al viel het me op dat de redactie van het blad in kwestie geen enkele tekstwijziging voorstelde.”

Wat was de kern van uw artikel?

“Sommige stromen kun je niet samendrukken: water bijvoorbeeld, of lucht, als die een bijzonder hoge snelheid heeft. Mijn artikel leverde het bewijs dat een beproefde rekenmethode om de snelheid van zulke stromen uit te rekenen, wiskundig klopte. Geen grote wetenschap, maar wel heel bruikbaar.”

U bent gek op wiskunde en gek op klassieke muziek. Is er een verband?

“Misschien. De faculteit EWI telt in ieder geval genoeg musicerende wetenschappers om een orkest samen te stellen. Aan de andere kant: ik weet uit ervaring dat een pianosonate instuderen iets heel anders is dan het oplossen van een wiskundig probleem. In het eerste geval draait het om motoriek, beheersing: oefening baart kunst, als je maar genoeg doorzettingsvermogen toont. Maar tegen een wiskundig probleem kun je eindeloos je kop blijven stoten, zonder dat je een stap verder komt.

Bach, Mozart en Schubert zijn mijn favorieten. Ik kan die muziek dromen. Als ik het zelf speel, klinkt het natuurlijk lang niet zo mooi. Maar je leert wel iets over de structuur van de muziek. En je ontdekt dat je bepaalde passages ook op een andere manier kunt spelen.”

Bent u iemand die graag verschillende uitvoeringen van hetzelfde muziekstuk vergelijkt?

“Ja, maar ik maak nooit voorkeurslijstjes zoals je op Amazon ziet: die lijstjes haat ik. Dan maak je de muziek tot iets ééndimensionaals. Murray Perahia en Maria Joo Pires zijn allebei geweldige concertpianisten, maar op een totaal verschillende manier.”
WIE IS JOS VAN KAN?

In 1966 werd Jos van Kan, toen nog student, assistent bij de vakgroep numerieke wiskunde. Veertig jaar later sloot hij zijn loopbaan aan de TU Delft af. “Al doe ik nog wel klusjes op de faculteit, zoals het bijhouden van een website.”

Van Kan (1944) studeerde aanvankelijk elektrotechniek, maar vond bij nader inzien wiskunde interessanter. Hij studeerde af in numerieke wiskunde onder prof.dr. Egbert van Spiegel, die hem aantrok als wetenschappelijk medewerker. Later maakte Van Kan deel uit van de vakgroep van prof.dr.ir. Bert Peletier. Toen Peletier in 1977 naar Leiden vertrok, keerde Van Kan terug naar de numerieke wiskunde, toen onder leiding van prof.dr.ir. Piet Wesseling.

Als secretaris van de ondernemingsraad maakte hij twee collegevoorzitters mee: Nico de Voogd (‘een autoritaire, maar ook zeer aimabele man’) en Hans van Luijk (‘zeer bedreven in het verwijderen van de angel uit meningsverschillen met de ondernemingsraad’). Van Kan is getrouwd met beeldend kunstenaar (‘ze haat het woord kunstenares’) Coby Brinkers.

(Foto’s: Hans Stakelbeek/FMAX)

U heeft vorige maand na veertig jaar afscheid genomen van de TU Delft, maar u bent eind 2005 al gestopt als secretaris van de ondernemingsraad. Hoe bent u in de medezeggenschap terecht gekomen?

“Begin jaren zeventig zat ik in de onderwijsraad van de onderafdeling wiskunde. Zo’n onderwijsraad had veel in de melk te brokkelen. Het was de tijd van vergaande democratisering. Je had zelfs een fractie die zich de Bond van Wetenschappelijke Arbeiders noemde. Dat vond ik toen al belachelijk.”

Hoe keek u tegen die democratiseringsgolf aan?

“In het begin was ik enthousiast. Vergeet niet: vroeger heerste de Delftse hoogleraar als een olympische god over zijn eigen gebied. Hij nam alle beslissingen, zonder dat het voetvolk er aan te pas kwam. Hoogleraren hadden soms enorme ego’s, en dat leidde regelmatig tot onderlinge botsingen die de wetenschap niet altijd ten goede kwamen.

Dat enthousiasme is later bekoeld. In de jaren tachtig heb ik gezien wat er gebeurt als universiteitsbestuurders en medezeggenschap allebei kiezen voor confrontatie. Je komt dan in een gruwelijke impasse terecht.

Nou ligt dat geharnaste, gelijkhebberige gedoe me ook helemaal niet. Ik ben geneigd de dingen te relativeren, en ik heb een afkeer van dogmatisme. Misschien wel omdat ik in de conservatieve jaren vijftig in een rooms-katholiek nest ben opgegroeid. Voor een kind is het katholieke geloof iets prachtigs . ik ben ook misdienaar geweest . maar zodra je gaat nadenken krijgen die dogma’s iets beklemmends, zeker als je met niemand in je eigen kring over je twijfels kunt praten.”

Uiteindelijk heeft u het geschopt tot secretaris van de ondernemingsraad.

“Daar moet je geen brandende ambitie of verheven ideaal achter zoeken. Ik twijfelde hevig toen ze me in 1999 vroegen in de or te gaan zitten, maar liet me overreden toen ik zag dat er een paar bekwame mensen in zaten, zoals Daan Hoogwater en Bert van Zomeren. Ik werd secretaris, omdat niemand dat werk graag doet, en ik wel een talent heb om dingen goed te organiseren. Ik vind het niet vervelend om te zorgen dat iedereen zich aan z’n afspraken houdt.”

Wat was het vervelendste onderdeel van uw werk als secretaris?

“De onvermijdelijke conflicten binnen de or. Je krijgt wel eens wat over je heen, en zeker als je integriteit in twijfel wordt getrokken is dat niet leuk. Maar ik snap het ook wel: als secretaris zit je overal met je tengels aan, en dat roept weerstanden op. Iemand schrijft een conceptadvies, ik denk: wat een slecht Nederlands, en produceer snel een nieuwe versie. Dan is zo’n man kwaad, natuurlijk. Ik ben overigens niet iemand van slepende vetes. Ik kan even opvlammen, maar daarna vergeet ik het weer.

Als secretaris krijg je een kijkje in de bestuurlijke keuken, en dat is één van de leuke kanten van die baan. Ik heb geleerd dat besturen moeilijker is dan ik had gedacht. Op de werkvloer denken we vaak: als die bestuurders nou oprotten, kunnen wij ons eindelijk concentreren op de dingen waar we echt goed in zijn. Maar zo simpel is dat niet. De TU Delft is een kruiwagen met zesduizend kikkers. Probeer dat maar eens aan te sturen, terwijl je ook nog contacten moet onderhouden met al je externe partners.

De samenwerking met de ambtelijke ondersteuning – eerst Anna Molleman, later Biemla Sewnandan . vond ik ook heel plezierig. Ik heb geprobeerd ze enige ruimte te geven. Je moet niet alle rotklussen op de ondersteuning afschuiven.”

U bent tegenwoordig twee dagen per week te vinden op de TU Eindhoven, waar u als onbezoldigd onderzoeker meedraait in de onderzoeksgroep van rector magnificus Hans van Duijn. Was u niet met prepensioen gegaan?

“Ik word nu betaald door het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds, zou je kunnen zeggen. Het onderzoek houdt me bij de tijd, en ik ben blij dat ik met mijn expertise nog een steentje kan bijdragen. Ondertussen ben ik verlost van alle verplichtingen van de betaalde werknemer. Het beste van twee werelden. Ik loop trouwens ook één dag per week rond op mijn oude faculteit, Elektrotechniek, Wiskunde en Informatica.”

Hoe kwam u in Eindhoven terecht?

“Ik was een paar jaar geleden één van die wetenschappelijke medewerkers met een fors ‘verlofstuwmeer’: 1100 uur niet opgenomen verlof, om precies te zijn. Gelukkig mocht ik die opnemen als sabbatical. Met Hans van Duijn ben ik bevriend geraakt in de tijd dat hij promovendus was in Delft. Een zeer gedreven onderzoeker. Hij zag wel plaats voor mij in zijn onderzoek naar stroming door poreuze materialen. Dat onderzoek is met name voor de oliewinning interessant. Ik houd me vooral bezig met het kijken naar de numerieke modellen . de computeroplossingen, zeg maar. “

U schreef in een mailtje: ‘Ik ben daar nu al een maand of tien mee bezig en begin het een beetje te begrijpen.’

“Dat is echt zo. Het is altijd complexer dan je denkt. Maar dat maakt het juist zo leuk.”

Komt u uit een onderwijzersfamilie?

“Ja. Mijn moeder was een weduwe die haar geld verdiende als onderwijzeres op een lagere school in Den Haag, en later hebben mijn zussen en mijn broer ook voor het onderwijs gekozen. Ik heb het altijd fantastisch gevonden om voor de klas te staan. De laatste jaren viel het me fysiek wel zwaar. Twee uur lang praten, twee uur lang staan . na afloop konden ze me wegdragen.

Ik heb dertig jaar lang college gegeven over numerieke analyse, maar elk jaar weer op een iets andere manier. Het allerleukste is een moeilijk vak geven aan de beste studenten. Dat zijn vaak de studenten luchtvaart- en ruimtevaarttechniek. En binnen die groep zijn de Belgen beter dan de Nederlanders. Dat is me echt opgevallen. De Belgische studenten kunnen minder goed onderhandelen over hun cijfer dan de Nederlandse, maar ze hebben veel meer parate kennis.”

U heeft zich altijd meer docent dan onderzoeker gevoeld.

“Ja. Lesgeven kan ik beter en dat vind ik het leukst.”

Toch heeft u in 1986 een artikel geschreven dat inmiddels al meer dan 120 maal is geciteerd.

“Achteraf gezien een hoogtepunt, maar op het moment besef je dat niet zo. Al viel het me op dat de redactie van het blad in kwestie geen enkele tekstwijziging voorstelde.”

Wat was de kern van uw artikel?

“Sommige stromen kun je niet samendrukken: water bijvoorbeeld, of lucht, als die een bijzonder hoge snelheid heeft. Mijn artikel leverde het bewijs dat een beproefde rekenmethode om de snelheid van zulke stromen uit te rekenen, wiskundig klopte. Geen grote wetenschap, maar wel heel bruikbaar.”

U bent gek op wiskunde en gek op klassieke muziek. Is er een verband?

“Misschien. De faculteit EWI telt in ieder geval genoeg musicerende wetenschappers om een orkest samen te stellen. Aan de andere kant: ik weet uit ervaring dat een pianosonate instuderen iets heel anders is dan het oplossen van een wiskundig probleem. In het eerste geval draait het om motoriek, beheersing: oefening baart kunst, als je maar genoeg doorzettingsvermogen toont. Maar tegen een wiskundig probleem kun je eindeloos je kop blijven stoten, zonder dat je een stap verder komt.

Bach, Mozart en Schubert zijn mijn favorieten. Ik kan die muziek dromen. Als ik het zelf speel, klinkt het natuurlijk lang niet zo mooi. Maar je leert wel iets over de structuur van de muziek. En je ontdekt dat je bepaalde passages ook op een andere manier kunt spelen.”

Bent u iemand die graag verschillende uitvoeringen van hetzelfde muziekstuk vergelijkt?

“Ja, maar ik maak nooit voorkeurslijstjes zoals je op Amazon ziet: die lijstjes haat ik. Dan maak je de muziek tot iets ééndimensionaals. Murray Perahia en Maria Joo Pires zijn allebei geweldige concertpianisten, maar op een totaal verschillende manier.”
WIE IS JOS VAN KAN?

In 1966 werd Jos van Kan, toen nog student, assistent bij de vakgroep numerieke wiskunde. Veertig jaar later sloot hij zijn loopbaan aan de TU Delft af. “Al doe ik nog wel klusjes op de faculteit, zoals het bijhouden van een website.”

Van Kan (1944) studeerde aanvankelijk elektrotechniek, maar vond bij nader inzien wiskunde interessanter. Hij studeerde af in numerieke wiskunde onder prof.dr. Egbert van Spiegel, die hem aantrok als wetenschappelijk medewerker. Later maakte Van Kan deel uit van de vakgroep van prof.dr.ir. Bert Peletier. Toen Peletier in 1977 naar Leiden vertrok, keerde Van Kan terug naar de numerieke wiskunde, toen onder leiding van prof.dr.ir. Piet Wesseling.

Als secretaris van de ondernemingsraad maakte hij twee collegevoorzitters mee: Nico de Voogd (‘een autoritaire, maar ook zeer aimabele man’) en Hans van Luijk (‘zeer bedreven in het verwijderen van de angel uit meningsverschillen met de ondernemingsraad’). Van Kan is getrouwd met beeldend kunstenaar (‘ze haat het woord kunstenares’) Coby Brinkers.

(Foto’s: Hans Stakelbeek/FMAX)

Redacteur Redactie

Heb je een vraag of opmerking over dit artikel?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.