Onderwijs

‘Ik eet voortdurend genadebrood’

Na zijn studie schakeltechniek werd prof.dr.ir. Wim van de Grind uiteindelijk hoogleraar in de biologie. Hij onderzoekt nu het menselijk bewustzijn en schrijft succesvolle populair-wetenschappelijke boeken.

Op het eerste gezicht lijkt aan de loopbaan van Wim van de Grind alle logica te ontbreken. Hij is een veelgeprezen autoriteit in de biologie in Nederland en het buitenland. Maar zijn carrière begon hij ooit in Delft, bij schakeltechniek. “Tijdens mijn laatste jaar in Delft bladerde ik door een medisch tijdschrift in de bibliotheek. Daar las ik over een Amerikaan die een elektrische zenuwcel had gemaakt, waar mensen in de toekomst van zouden kunnen profiteren. Bijvoorbeeld doordat hij daarmee kunstmatige stembanden kon maken. Dat vond ik geweldig. Ik wilde ook techniek en medische toepassingen combineren. Het sprak me vooral aan om met complexe machines mensen te helpen. Ik ben direct naar mijn hoogleraar gegaan. Niemand had zoiets ooit gedaan bij schakeltechniek, maar hij vond het een geweldig idee.”

Op de TU knutselde hij een zenuwcel in elkaar en bootste de reacties van het netvlies na als het licht aan- en uitging. “Ik vond dat zo leuk, dat ik daar graag mee verder wilde”, zegt Van de Grind. “Via professor informatietheorie IJsbrand Boxma uit Delft kwam ik terecht bij professor Maarten Bouman in Utrecht, daar waren ze gespecialiseerd in zenuwstelsels.” En zo rolde technicus Wim van de Grind de biologie binnen.

Hij kreeg na zijn afstuderen een aanstelling als promovendus bij de Universiteit Utrecht. “Ik was een echte Delftenaar en van promoveren wist ik niks. Voor een ingenieur was een diploma toen een soort eindstation, promoties waren zeldzaam aan de TU. De eerste maanden dat ik daar werkte, wist ik ook helemaal niet dat ik zou promoveren”, zegt hij lachend. “Ik dacht dat ik bij de universiteit werkte en een vaste aanstelling had. Het kwam als een schok dat ik een proefschrift moest schrijven en een contract voor vier jaar had. Ik had absoluut nog niet door hoe de wetenschappelijke wereld in elkaar zat.”
Proefdieren

Niet alleen promoveren was hem vreemd, ook van de biologie had hij niet veel kaas gegeten. Het onderzoek in Utrecht was een verlengstuk van zijn afstudeeropdracht. Van de Grind richtte zich op de reactie van het netvlies wanneer de lichthoeveelheid toenam. Maar hoe het netvlies er in het echt precies uitzag, was hem nog een raadsel. “Ik maakte modellen en haalde alle informatie uit de literatuur. Ik bedacht allerlei theorieën achter mijn bureau, maar vroeg me natuurlijk af of die wel klopten. Daarom ben ik met een Duitse beurs naar West-Berlijn gegaan om onderzoek te doen. Daar bleek hoe ingewikkeld levende organismen in elkaar zitten. Je kunt bijvoorbeeld niet zomaar een geleidebuisje in een oog stoppen, dat breekt op de lenzen.”

In Berlijn kwam de schakeltechnicus voor het eerst met proefdieren in aanraking. Wel wat anders dan de levenloze zenuwcel dat hij ijverig had nagebouwd. “Mijn hart klopte de eerste keer in mijn keel”, zegt hij. “Maar natuurlijk ga je respectvol met de dieren om, ze mogen niet lijden. Proefdieren waren begin jaren zeventig lang niet zo omstreden als nu.” Van de Grind gebruikte vooral proefkatten. “Daarvoor leerde ik ook om te opereren. Je moet voortdurend controleren of de kat voldoende zuurstof krijgt, bijvoorbeeld.”

Gewetenswroeging, zelfs nu Van de Grind zelf een kat heeft, heeft hij niet. “Als je wilt weten hoe een organisme werkt, moet je er in kijken terwijl het leeft. Mijn oud-begeleider uit Berlijn was getuige-deskundige in een rechtszaak, die de bedoeling had het gebruik van proefdieren in Berlijn te verbieden. Ter verdediging had hij in een fysiologieboek voor de geneeskundeopleiding alles weggestreept, dat door dierproeven was ontdekt. Er bleef bijna niets over. Zonder dierproeven geen kennis of goede medici meer, vertelde hij de rechter. Dat wilde toch niemand op zijn geweten hebben? Gelukkig werd het gevraagde verbod op proefdiergebruik niet verleend.”
Rots

Terug in Nederland ging Van de Grind onderzoeken hoe het netvlies bewegingen verwerkt. Zien was voor hem nog steeds een mysterie. Bij katten had hij gezien hoe het oog in elkaar zat, maar hoe werkten alle verschillende onderdelen van het zien?

Het bracht hem op het pad van het zogeheten bewegingsnaeffect. “Als je één minuut naar een waterval kijkt en daarna naar de rotsen, dan lijkt het twintig seconden lang alsof die rotsen ook stromen. Dat heet het bewegingsna-effect”, legt hij uit. “Ook als je je ogen twintig seconden sluit nadat je naar de waterval hebt gekeken, bestaat nog steeds hetzelfde effect. Ik ben op zoek gegaan naar de cellen die dat effect geven.”

Lang werd gedacht dat de ogen die de waterval waarnemen, een signaal doorsturen naar een opslagruimte achter in het hoofd, in de cortex. Dit werd het opslagsysteem genoemd. Maar volgens Van de Grind klopt niets van die uitleg. Hij dacht decennia lang over het probleem na. Nu, tijdens zijn emeritaat, denkt hij de oplossing te hebben gevonden. “De bewegingscellen in je oog moet je je voorstellen als een klok, ze houden alle richtingen in de gaten. Een waterval stroomt alleen op zes uur naar beneden. De cellen die dat waarnemen worden lui, omdat ze steeds dezelfde beweging zien. Als je daarna naar een statisch object kijkt, zoals een rots, zijn die cellen van zes uur nog steeds lui. Maar de andere cellen proberen juist te compenseren dat ze die minuut niets te doen hebben gehad. Daarom lijkt het alsof de rots beweegt.”

“Dat klinkt misschien allemaal heel abstract”, zegt hij bijna verontschuldigend. “En veel mensen zullen denken ‘wat kan het mij verdommen dat het zo in elkaar zit’. Maar ik vind het heel aardig om het te weten, al honderd jaar wordt gedacht dat iets wordt opgeslagen in ons hoofd. Ik heb het onderwerp nu afgesloten, opgelost. Dat vind ik heel leuk. Ook om steeds beter te begrijpen hoe we dingen zien. Ik doe hier het echte ivoren-torenwerk. Als ingenieur ben ik opgeleid om nuttige dingen te maken. Maar nu werk ik als onderzoeker. Mijn doel is om te begrijpen. Het gaat er niet om of je er wat aan hebt.”

Het is een van de redenen dat Van de Grind nog lang niet aan stoppen wil denken. Maar in 2001 bereikte Wim van de Grind de pensioengerechtigde leeftijd en moest hij verplicht met emeritaat. De geldkraan voor onderzoek werd dichtgedraaid. En de sleutel van zijn kamer kon hij inleveren.

Van de Grind is er nog steeds woedend over. “Het is leeftijdsdiscriminatie. Ik ken mensen van vierentwintig jaar die al figuurlijk hersendood zijn, maar ook mensen van tachtig die nog zo scherp zijn als een scheermes. Ik stond, terwijl ik zoveel weet, een goed netwerk heb opgebouwd en nog zo graag werk op mijn vijfenzestigste, van de een op de andere dag op straat. Dat slaat echt nergens op.”

Voor overheidssubsidies komt Van de Grind niet meer in aanmerking. En betaald voor zijn werk krijgt hij evenmin. “Als ik iets in het laboratorium wil onderzoeken, moet ik aansluiten bij het onderzoek van een collega. Ik eet voortdurend genadebrood. Gelukkig kan ik het goed met mijn opvolger vinden, hij wilde ook graag dat ik doorging en daarom zit ik hier nog bij functionele neurobiologie.”

“Onderzoeken is mijn hobby”, zegt Van de Grind. “Ik doe het nog steeds, ook nu ik er geen cent voor krijg. Er zijn mensen die gepensioneerd zijn en fulltime postzegels gaan verzamelen, ik wil niets liever doen dan onderzoeken. Jarenlang heb ik, omdat ik colleges moest geven en promovendi begeleidde, weinig tijd gehad voor onderzoek. Nu heb ik daar eindelijk de handen voor vrij.”

Naam: Wim van de Grind

Leeftijd: 70 Jaar

Woonplaats: Utrecht

Verliefd/verloofd/getrouwd: Getrouwd

Studie: Schakeltechniek

Afgestudeerd: 1965

Afstudeerproject: Nabouwen van zenuwcel

Loopbaan: In 1970 promoveerde Van de Grind in Utrecht. In 1975 werd hij hoogleraar zintuigfysiologie in West-Berlijn. Vanaf 1980 bekleedde hij verschillende wetenschappelijke functies in Nederland. Vanaf 1987 tot en met 2001 was hij hoogleraar vergelijkende fysiologie aan de Universiteit Utrecht. In 2003-2004 was hij gasthoogleraar in Freiburg. Hij schreef onder meer ‘Intelligentie in een notendop’ en ‘Natuurlijk intelligentie’.

Op het eerste gezicht lijkt aan de loopbaan van Wim van de Grind alle logica te ontbreken. Hij is een veelgeprezen autoriteit in de biologie in Nederland en het buitenland. Maar zijn carrière begon hij ooit in Delft, bij schakeltechniek. “Tijdens mijn laatste jaar in Delft bladerde ik door een medisch tijdschrift in de bibliotheek. Daar las ik over een Amerikaan die een elektrische zenuwcel had gemaakt, waar mensen in de toekomst van zouden kunnen profiteren. Bijvoorbeeld doordat hij daarmee kunstmatige stembanden kon maken. Dat vond ik geweldig. Ik wilde ook techniek en medische toepassingen combineren. Het sprak me vooral aan om met complexe machines mensen te helpen. Ik ben direct naar mijn hoogleraar gegaan. Niemand had zoiets ooit gedaan bij schakeltechniek, maar hij vond het een geweldig idee.”

Op de TU knutselde hij een zenuwcel in elkaar en bootste de reacties van het netvlies na als het licht aan- en uitging. “Ik vond dat zo leuk, dat ik daar graag mee verder wilde”, zegt Van de Grind. “Via professor informatietheorie IJsbrand Boxma uit Delft kwam ik terecht bij professor Maarten Bouman in Utrecht, daar waren ze gespecialiseerd in zenuwstelsels.” En zo rolde technicus Wim van de Grind de biologie binnen.

Hij kreeg na zijn afstuderen een aanstelling als promovendus bij de Universiteit Utrecht. “Ik was een echte Delftenaar en van promoveren wist ik niks. Voor een ingenieur was een diploma toen een soort eindstation, promoties waren zeldzaam aan de TU. De eerste maanden dat ik daar werkte, wist ik ook helemaal niet dat ik zou promoveren”, zegt hij lachend. “Ik dacht dat ik bij de universiteit werkte en een vaste aanstelling had. Het kwam als een schok dat ik een proefschrift moest schrijven en een contract voor vier jaar had. Ik had absoluut nog niet door hoe de wetenschappelijke wereld in elkaar zat.”
Proefdieren

Niet alleen promoveren was hem vreemd, ook van de biologie had hij niet veel kaas gegeten. Het onderzoek in Utrecht was een verlengstuk van zijn afstudeeropdracht. Van de Grind richtte zich op de reactie van het netvlies wanneer de lichthoeveelheid toenam. Maar hoe het netvlies er in het echt precies uitzag, was hem nog een raadsel. “Ik maakte modellen en haalde alle informatie uit de literatuur. Ik bedacht allerlei theorieën achter mijn bureau, maar vroeg me natuurlijk af of die wel klopten. Daarom ben ik met een Duitse beurs naar West-Berlijn gegaan om onderzoek te doen. Daar bleek hoe ingewikkeld levende organismen in elkaar zitten. Je kunt bijvoorbeeld niet zomaar een geleidebuisje in een oog stoppen, dat breekt op de lenzen.”

In Berlijn kwam de schakeltechnicus voor het eerst met proefdieren in aanraking. Wel wat anders dan de levenloze zenuwcel dat hij ijverig had nagebouwd. “Mijn hart klopte de eerste keer in mijn keel”, zegt hij. “Maar natuurlijk ga je respectvol met de dieren om, ze mogen niet lijden. Proefdieren waren begin jaren zeventig lang niet zo omstreden als nu.” Van de Grind gebruikte vooral proefkatten. “Daarvoor leerde ik ook om te opereren. Je moet voortdurend controleren of de kat voldoende zuurstof krijgt, bijvoorbeeld.”

Gewetenswroeging, zelfs nu Van de Grind zelf een kat heeft, heeft hij niet. “Als je wilt weten hoe een organisme werkt, moet je er in kijken terwijl het leeft. Mijn oud-begeleider uit Berlijn was getuige-deskundige in een rechtszaak, die de bedoeling had het gebruik van proefdieren in Berlijn te verbieden. Ter verdediging had hij in een fysiologieboek voor de geneeskundeopleiding alles weggestreept, dat door dierproeven was ontdekt. Er bleef bijna niets over. Zonder dierproeven geen kennis of goede medici meer, vertelde hij de rechter. Dat wilde toch niemand op zijn geweten hebben? Gelukkig werd het gevraagde verbod op proefdiergebruik niet verleend.”
Rots

Terug in Nederland ging Van de Grind onderzoeken hoe het netvlies bewegingen verwerkt. Zien was voor hem nog steeds een mysterie. Bij katten had hij gezien hoe het oog in elkaar zat, maar hoe werkten alle verschillende onderdelen van het zien?

Het bracht hem op het pad van het zogeheten bewegingsnaeffect. “Als je één minuut naar een waterval kijkt en daarna naar de rotsen, dan lijkt het twintig seconden lang alsof die rotsen ook stromen. Dat heet het bewegingsna-effect”, legt hij uit. “Ook als je je ogen twintig seconden sluit nadat je naar de waterval hebt gekeken, bestaat nog steeds hetzelfde effect. Ik ben op zoek gegaan naar de cellen die dat effect geven.”

Lang werd gedacht dat de ogen die de waterval waarnemen, een signaal doorsturen naar een opslagruimte achter in het hoofd, in de cortex. Dit werd het opslagsysteem genoemd. Maar volgens Van de Grind klopt niets van die uitleg. Hij dacht decennia lang over het probleem na. Nu, tijdens zijn emeritaat, denkt hij de oplossing te hebben gevonden. “De bewegingscellen in je oog moet je je voorstellen als een klok, ze houden alle richtingen in de gaten. Een waterval stroomt alleen op zes uur naar beneden. De cellen die dat waarnemen worden lui, omdat ze steeds dezelfde beweging zien. Als je daarna naar een statisch object kijkt, zoals een rots, zijn die cellen van zes uur nog steeds lui. Maar de andere cellen proberen juist te compenseren dat ze die minuut niets te doen hebben gehad. Daarom lijkt het alsof de rots beweegt.”

“Dat klinkt misschien allemaal heel abstract”, zegt hij bijna verontschuldigend. “En veel mensen zullen denken ‘wat kan het mij verdommen dat het zo in elkaar zit’. Maar ik vind het heel aardig om het te weten, al honderd jaar wordt gedacht dat iets wordt opgeslagen in ons hoofd. Ik heb het onderwerp nu afgesloten, opgelost. Dat vind ik heel leuk. Ook om steeds beter te begrijpen hoe we dingen zien. Ik doe hier het echte ivoren-torenwerk. Als ingenieur ben ik opgeleid om nuttige dingen te maken. Maar nu werk ik als onderzoeker. Mijn doel is om te begrijpen. Het gaat er niet om of je er wat aan hebt.”

Het is een van de redenen dat Van de Grind nog lang niet aan stoppen wil denken. Maar in 2001 bereikte Wim van de Grind de pensioengerechtigde leeftijd en moest hij verplicht met emeritaat. De geldkraan voor onderzoek werd dichtgedraaid. En de sleutel van zijn kamer kon hij inleveren.

Van de Grind is er nog steeds woedend over. “Het is leeftijdsdiscriminatie. Ik ken mensen van vierentwintig jaar die al figuurlijk hersendood zijn, maar ook mensen van tachtig die nog zo scherp zijn als een scheermes. Ik stond, terwijl ik zoveel weet, een goed netwerk heb opgebouwd en nog zo graag werk op mijn vijfenzestigste, van de een op de andere dag op straat. Dat slaat echt nergens op.”

Voor overheidssubsidies komt Van de Grind niet meer in aanmerking. En betaald voor zijn werk krijgt hij evenmin. “Als ik iets in het laboratorium wil onderzoeken, moet ik aansluiten bij het onderzoek van een collega. Ik eet voortdurend genadebrood. Gelukkig kan ik het goed met mijn opvolger vinden, hij wilde ook graag dat ik doorging en daarom zit ik hier nog bij functionele neurobiologie.”

“Onderzoeken is mijn hobby”, zegt Van de Grind. “Ik doe het nog steeds, ook nu ik er geen cent voor krijg. Er zijn mensen die gepensioneerd zijn en fulltime postzegels gaan verzamelen, ik wil niets liever doen dan onderzoeken. Jarenlang heb ik, omdat ik colleges moest geven en promovendi begeleidde, weinig tijd gehad voor onderzoek. Nu heb ik daar eindelijk de handen voor vrij.”

Naam: Wim van de Grind

Leeftijd: 70 Jaar

Woonplaats: Utrecht

Verliefd/verloofd/getrouwd: Getrouwd

Studie: Schakeltechniek

Afgestudeerd: 1965

Afstudeerproject: Nabouwen van zenuwcel

Loopbaan: In 1970 promoveerde Van de Grind in Utrecht. In 1975 werd hij hoogleraar zintuigfysiologie in West-Berlijn. Vanaf 1980 bekleedde hij verschillende wetenschappelijke functies in Nederland. Vanaf 1987 tot en met 2001 was hij hoogleraar vergelijkende fysiologie aan de Universiteit Utrecht. In 2003-2004 was hij gasthoogleraar in Freiburg. Hij schreef onder meer ‘Intelligentie in een notendop’ en ‘Natuurlijk intelligentie’.

Redacteur Redactie

Heb je een vraag of opmerking over dit artikel?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.