Gastschrijver Hugo Brandt Corstius (67) is een wiskundige die houdt van woorden. Dat leidt tot rare bokkensprongen. ,,Bij het schrijven leg ik mezelf vaak een beperking op.
Dan mag ik bijvoorbeeld een bepaalde klinker niet gebruiken.”
Waarom wilde u gastschrijver aan de TU Delft worden?
,,Zoiets doe ik regelmatig bij een universiteit. Dan pik ik een onderwerp uit waar ik niets vanaf weet en daar verzin ik iets bij. In Tilburg heb ik mijzelf de vraag gesteld hoe het komt dat je weet dat je iets weet % een simpele vraag die ook door de hele filosofie heenloopt. Daarnaast waardeer ik mijn twee voorgangers als gastschrijver in Delft % ze hebben me over hun gastschrijverschap verteld.”
In uw openingscollege gaat u in op de vraag: waarom hebben dingen de vorm die zij hebben? Kunt u daar iets meer over zeggen?
,,Ik heb de tekst nog niet geschreven, maar ik ga het hebben over vormen. Bestaat er een grammatica van vormen? Welke vormen bestaan en welke vormen niet? Met die vragen loop ik al een tijdje rond. Ik heb gezocht, maar over dat onderwerp is nog nooit een verstandig woord geschreven.”
In de werkcolleges wilt u studenten iets laten ontwerpen in de vorm van iets anders.
,,Dat gebeurt al heel lang: veel ornamenten in de beeldhouwkunst zijn appels, peren of agaven. Niet erg origineel, die vormen bestonden al. Maar snoep, brood en puddingen moeten ook een vorm hebben. Dat is nooit zomaar een vorm. Hetzelfde geldt voor apparaten als radio’s. Bij design moet het tegenwoordig allemaal ronde hoeken hebben. Of juist niet, dat weet ik niet. Het is belangrijk na te denken welke vorm iets moet krijgen. Er zijn bijvoorbeeld flesjes citroensap in de vorm van een citroen. Dat is toch niet origineel? Waarom maken ze geen appel met daarin citroensap?
Veel ontwerpers streven naar functionaliteit. Dat vind ik onzin. Bij stoelen en tafels volgt de vorm nog wel uit de functie. Maar neem een televisie. Of een luidspreker. Die dingen zijn oorspronkelijk rond. Ontwerpers maken ze vervolgens rechthoekig. Dat heeft natuurlijk ook weer voordelen: dat ze niet omvallen bijvoorbeeld. Maar het gaat me om het idee. Ik wil me verzetten tegen functionele vormen. Ik geloof er niet in.”
Verwijt u ontwerpers een gebrek aan creativiteit?
,,Ja. Veel dingen lijken op elkaar. Ik ben een liefhebber van boeken, maar het uiterlijk is eigenlijk stompzinnig. Op de voorkant staat altijd een foto van een schilderijtje met daarbovenin hoofdletters de titel. Ik zie zelden een originele omslag. Misschien is dat het goedkoopste, maar het is ook een gebrek aan fantasie. En dat terwijl boeken zeldzaam zullen worden als bewaarders van tekst. Ja, mijn laatste boek had helaas ook een traditionele kaft.”
Wordt u ook wel eens positief verrast?
,,Heel vaak. Bij onzinnige dingen als lampen bijvoorbeeld. Die hebben vaak vreemde vormen. Maar die hoef ik dan niet te hebben, hoor. En ik geniet van het werk van Wim T. Schippers: hij heeft me eens verteld over die klomp materie die in de lucht zweeft (in het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport in Den Haag % RK). Nee, ik heb het nooit gezien, maar ik heb mezelf er een beeld van gevormd. Hij heeft mooie ideeën. Neem die gezonken kerktoren op de campus van de universiteit in Twente. Zo simpel, maar verzin het maar eens.”
Gaat u net als uw voorganger Hofland knutselen met de studenten?
,,Hofland maakte al zijn hele leven bootjes. Zelf ben ik absoluut niet handig. Als natuurkundestudent ben ik een keer naar een practicum gegaan waar ik alles liet ontploffen. Ik ga wel eens aan de slag met luciferdoosjes, maar meestal wordt dat een ramp. Dan heb ik niet de goede lijm of ik plak ze verkeerd aan elkaar. Misschien dat ik de studenten opdracht geef om een idee uit te werken: in een tekening of in werkelijkheid. En vervolgens moeten ze het object een naam geven % bij een voorwerp hoort altijd een woord. Het is interessant om de taalkundige kant van voorwerpen te zien. Het is toch jammer dat er zo weinig nieuwe woorden bij komen? Neem een woord als ‘gas’. Dat is in zestien-zoveel bedacht % het komt van het Griekse ‘chaos’ % en ging de hele wereld over. Waarom gebeurt dat niet meer?”
Wat hoopt u met uw werkcolleges te bereiken?
,,Niet veel. Ik wil de studenten een leuke tijd bezorgen, waarin ze bezig zijn met andere dingen dan normaal. Het is me te doen om die interactie met de studenten. Er zitten altijd een paar originele geesten bij. Ik hoop dat ze me weerwoord bieden. Van tevoren bedenk ik ook niet wat ik ga zeggen tijdens de werkcolleges. Ik gooi een probleem in het midden en kijk wat de studenten ervan vinden. Soms pakt dat verkeerd uit: in Leiden gaf ik een keer een min of meer verplicht college. Ik werd er gek van dat de studenten niets zeiden.
Maar misschien komt er dit keer iets vreemds uit. Dat hoop ik % anders is het mislukt. Het liefst heb ik dat er iemand zich kwaad maakt over een van de ontwerpen. Dat gebeurt tegenwoordig nog zo weinig: vroeger waren mensen nog wel eens geschokt door kunst of design. Nu is het moeilijk om mensen te schokken. Kwaadheid is toch de meest effectieve esthetische waarneming.”
Erg nuttig lijken de colleges me niet.
,,Nee, er is geen enkel nut. En het is ook geen wetenschap. Maar ik wil best twee maanden overdit onderwerp nadenken. Je weet nooit of er een leuke ontdekking uit voortkomt.”
Veel mensen zeggen dat technici niet kunnen schrijven. Hoe denkt u daarover?
,,Dat is een domme mening. De een heeft meer aanleg voor techniek, de ander voor taal. Maar tegenovergesteld zijn ze niet. Taal is ook techniek: taal is opgebouwd uit modules, er zitten formules in. De idee is hetzelfde: een schrijver en een bouwkundige moeten er beiden voor zorgen dat hun gebouwen niet instorten. Misschien moet mijn slotlezing daarover gaan.”
Hoe bent u als wiskundige bij de taalwetenschappen terecht gekomen?
,,In de jaren zestig drong de wiskunde door tot de taalwetenschappen. Onder invloed van Noam Chomsky (die taal beschouwde als een systeem van ingeboren universele principes – RK) werd taalkunde een bètawetenschap. Er kwam meer logica in de grammatica. De taalkundigen konden daar niet goed mee omgaan. Toen ben ik erin gerold.”
Hoe beïnvloedt uw wiskundige achtergrond u als schrijver?
,,Ik ben geen echte schrijver in de zin dat ik romans schrijf. Ik schrijf stukjes. Meestal leg ik mezelf daarbij een formeel uitgangspunt op, een beperking bijvoorbeeld. Dat kan van alles zijn. Vaak zijn het heel kinderachtige dingen: dan mag ik bijvoorbeeld een bepaalde klinker niet gebruiken. Of ik gebruik alleen woorden met twee lettergrepen. Daardoor onderhoud ik een vrij onhartelijke verhouding tot mijn lezers. Veel van hen zullen zich tijdens het lezen afvragen: wat is hier aan de hand? Sommigen hebben het in de gaten, anderen niet. Er is in bijna al mijn teksten wel iets aan de hand. Ja, ook bij de columns van Piet Grijs in Vrij Nederland.”
‘Opperlans’ % uw levenswerk waarin u alle mogelijke spelletjes met woorden speelt % keert dus ook terug in uw columns?
,,In Opperlans heb ik die trucs tot het uiterste geperverteerd. Dat is vaak onzinnig, voor velen zelfs irritant. Er zijn mensen die het vreselijk vinden om taal zo te behandelen. Hun gaat het om de inhoud. Het is als abstracte kunst maken en jezelf verplichten alleen rechte lijnen te trekken of bepaalde kleuren te gebruiken.”
Wie zou u graag volgend jaar als gastschrijver zien?
,,Wim T. Schippers lijkt me heel leuk. Al weet ik niet of hij geschikt is.”
Onder welk pseudoniem bent u gastschrijver?
,,Dat doe ik gewoon onder mijn eigen naam. Die gebruik ik voor mijn academische werkzaamheden. Hoewel dit niet écht academisch is. Maar ik laat het maar zo.”
Wie is Hugo Brandt Corstius?
Dat is een goede vraag. Een eenduidig antwoord is namelijk niet makkelijk. Hugo Brandt Corstius is Hugo Brandt Corstius (wis- en taalkundige, promoveerde in 1970 op een proefschrift over computertaalkunde), Piet Grijs (columnist voor Vrij Nederland) en Battus (auteur van de taaltoverboeken ‘Opperlandse Taal- en Letterkunde’ en ‘Opperlans’). Maar hij is ook Raoul Chapkis, Maaike Helder, Victor Baarn en Stoker. Brandt Corstius is de ongekroonde koning van de pseudoniemen. Dit jaar is hij gastschrijver aan de TU Delft. Op 2 april geeft hij een openingscollege over vormen in de aula. Later dit jaar verzorgt hij een masterclass voor TU-studenten. Op 22 mei sluit hij zijn gastschrijverschap af met de Vermeer-lezing.
Gastschrijver Hugo Brandt Corstius (67) is een wiskundige die houdt van woorden. Dat leidt tot rare bokkensprongen. ,,Bij het schrijven leg ik mezelf vaak een beperking op. Dan mag ik bijvoorbeeld een bepaalde klinker niet gebruiken.”
Waarom wilde u gastschrijver aan de TU Delft worden?
,,Zoiets doe ik regelmatig bij een universiteit. Dan pik ik een onderwerp uit waar ik niets vanaf weet en daar verzin ik iets bij. In Tilburg heb ik mijzelf de vraag gesteld hoe het komt dat je weet dat je iets weet % een simpele vraag die ook door de hele filosofie heenloopt. Daarnaast waardeer ik mijn twee voorgangers als gastschrijver in Delft % ze hebben me over hun gastschrijverschap verteld.”
In uw openingscollege gaat u in op de vraag: waarom hebben dingen de vorm die zij hebben? Kunt u daar iets meer over zeggen?
,,Ik heb de tekst nog niet geschreven, maar ik ga het hebben over vormen. Bestaat er een grammatica van vormen? Welke vormen bestaan en welke vormen niet? Met die vragen loop ik al een tijdje rond. Ik heb gezocht, maar over dat onderwerp is nog nooit een verstandig woord geschreven.”
In de werkcolleges wilt u studenten iets laten ontwerpen in de vorm van iets anders.
,,Dat gebeurt al heel lang: veel ornamenten in de beeldhouwkunst zijn appels, peren of agaven. Niet erg origineel, die vormen bestonden al. Maar snoep, brood en puddingen moeten ook een vorm hebben. Dat is nooit zomaar een vorm. Hetzelfde geldt voor apparaten als radio’s. Bij design moet het tegenwoordig allemaal ronde hoeken hebben. Of juist niet, dat weet ik niet. Het is belangrijk na te denken welke vorm iets moet krijgen. Er zijn bijvoorbeeld flesjes citroensap in de vorm van een citroen. Dat is toch niet origineel? Waarom maken ze geen appel met daarin citroensap?
Veel ontwerpers streven naar functionaliteit. Dat vind ik onzin. Bij stoelen en tafels volgt de vorm nog wel uit de functie. Maar neem een televisie. Of een luidspreker. Die dingen zijn oorspronkelijk rond. Ontwerpers maken ze vervolgens rechthoekig. Dat heeft natuurlijk ook weer voordelen: dat ze niet omvallen bijvoorbeeld. Maar het gaat me om het idee. Ik wil me verzetten tegen functionele vormen. Ik geloof er niet in.”
Verwijt u ontwerpers een gebrek aan creativiteit?
,,Ja. Veel dingen lijken op elkaar. Ik ben een liefhebber van boeken, maar het uiterlijk is eigenlijk stompzinnig. Op de voorkant staat altijd een foto van een schilderijtje met daarbovenin hoofdletters de titel. Ik zie zelden een originele omslag. Misschien is dat het goedkoopste, maar het is ook een gebrek aan fantasie. En dat terwijl boeken zeldzaam zullen worden als bewaarders van tekst. Ja, mijn laatste boek had helaas ook een traditionele kaft.”
Wordt u ook wel eens positief verrast?
,,Heel vaak. Bij onzinnige dingen als lampen bijvoorbeeld. Die hebben vaak vreemde vormen. Maar die hoef ik dan niet te hebben, hoor. En ik geniet van het werk van Wim T. Schippers: hij heeft me eens verteld over die klomp materie die in de lucht zweeft (in het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport in Den Haag % RK). Nee, ik heb het nooit gezien, maar ik heb mezelf er een beeld van gevormd. Hij heeft mooie ideeën. Neem die gezonken kerktoren op de campus van de universiteit in Twente. Zo simpel, maar verzin het maar eens.”
Gaat u net als uw voorganger Hofland knutselen met de studenten?
,,Hofland maakte al zijn hele leven bootjes. Zelf ben ik absoluut niet handig. Als natuurkundestudent ben ik een keer naar een practicum gegaan waar ik alles liet ontploffen. Ik ga wel eens aan de slag met luciferdoosjes, maar meestal wordt dat een ramp. Dan heb ik niet de goede lijm of ik plak ze verkeerd aan elkaar. Misschien dat ik de studenten opdracht geef om een idee uit te werken: in een tekening of in werkelijkheid. En vervolgens moeten ze het object een naam geven % bij een voorwerp hoort altijd een woord. Het is interessant om de taalkundige kant van voorwerpen te zien. Het is toch jammer dat er zo weinig nieuwe woorden bij komen? Neem een woord als ‘gas’. Dat is in zestien-zoveel bedacht % het komt van het Griekse ‘chaos’ % en ging de hele wereld over. Waarom gebeurt dat niet meer?”
Wat hoopt u met uw werkcolleges te bereiken?
,,Niet veel. Ik wil de studenten een leuke tijd bezorgen, waarin ze bezig zijn met andere dingen dan normaal. Het is me te doen om die interactie met de studenten. Er zitten altijd een paar originele geesten bij. Ik hoop dat ze me weerwoord bieden. Van tevoren bedenk ik ook niet wat ik ga zeggen tijdens de werkcolleges. Ik gooi een probleem in het midden en kijk wat de studenten ervan vinden. Soms pakt dat verkeerd uit: in Leiden gaf ik een keer een min of meer verplicht college. Ik werd er gek van dat de studenten niets zeiden.
Maar misschien komt er dit keer iets vreemds uit. Dat hoop ik % anders is het mislukt. Het liefst heb ik dat er iemand zich kwaad maakt over een van de ontwerpen. Dat gebeurt tegenwoordig nog zo weinig: vroeger waren mensen nog wel eens geschokt door kunst of design. Nu is het moeilijk om mensen te schokken. Kwaadheid is toch de meest effectieve esthetische waarneming.”
Erg nuttig lijken de colleges me niet.
,,Nee, er is geen enkel nut. En het is ook geen wetenschap. Maar ik wil best twee maanden overdit onderwerp nadenken. Je weet nooit of er een leuke ontdekking uit voortkomt.”
Veel mensen zeggen dat technici niet kunnen schrijven. Hoe denkt u daarover?
,,Dat is een domme mening. De een heeft meer aanleg voor techniek, de ander voor taal. Maar tegenovergesteld zijn ze niet. Taal is ook techniek: taal is opgebouwd uit modules, er zitten formules in. De idee is hetzelfde: een schrijver en een bouwkundige moeten er beiden voor zorgen dat hun gebouwen niet instorten. Misschien moet mijn slotlezing daarover gaan.”
Hoe bent u als wiskundige bij de taalwetenschappen terecht gekomen?
,,In de jaren zestig drong de wiskunde door tot de taalwetenschappen. Onder invloed van Noam Chomsky (die taal beschouwde als een systeem van ingeboren universele principes – RK) werd taalkunde een bètawetenschap. Er kwam meer logica in de grammatica. De taalkundigen konden daar niet goed mee omgaan. Toen ben ik erin gerold.”
Hoe beïnvloedt uw wiskundige achtergrond u als schrijver?
,,Ik ben geen echte schrijver in de zin dat ik romans schrijf. Ik schrijf stukjes. Meestal leg ik mezelf daarbij een formeel uitgangspunt op, een beperking bijvoorbeeld. Dat kan van alles zijn. Vaak zijn het heel kinderachtige dingen: dan mag ik bijvoorbeeld een bepaalde klinker niet gebruiken. Of ik gebruik alleen woorden met twee lettergrepen. Daardoor onderhoud ik een vrij onhartelijke verhouding tot mijn lezers. Veel van hen zullen zich tijdens het lezen afvragen: wat is hier aan de hand? Sommigen hebben het in de gaten, anderen niet. Er is in bijna al mijn teksten wel iets aan de hand. Ja, ook bij de columns van Piet Grijs in Vrij Nederland.”
‘Opperlans’ % uw levenswerk waarin u alle mogelijke spelletjes met woorden speelt % keert dus ook terug in uw columns?
,,In Opperlans heb ik die trucs tot het uiterste geperverteerd. Dat is vaak onzinnig, voor velen zelfs irritant. Er zijn mensen die het vreselijk vinden om taal zo te behandelen. Hun gaat het om de inhoud. Het is als abstracte kunst maken en jezelf verplichten alleen rechte lijnen te trekken of bepaalde kleuren te gebruiken.”
Wie zou u graag volgend jaar als gastschrijver zien?
,,Wim T. Schippers lijkt me heel leuk. Al weet ik niet of hij geschikt is.”
Onder welk pseudoniem bent u gastschrijver?
,,Dat doe ik gewoon onder mijn eigen naam. Die gebruik ik voor mijn academische werkzaamheden. Hoewel dit niet écht academisch is. Maar ik laat het maar zo.”
Wie is Hugo Brandt Corstius?
Dat is een goede vraag. Een eenduidig antwoord is namelijk niet makkelijk. Hugo Brandt Corstius is Hugo Brandt Corstius (wis- en taalkundige, promoveerde in 1970 op een proefschrift over computertaalkunde), Piet Grijs (columnist voor Vrij Nederland) en Battus (auteur van de taaltoverboeken ‘Opperlandse Taal- en Letterkunde’ en ‘Opperlans’). Maar hij is ook Raoul Chapkis, Maaike Helder, Victor Baarn en Stoker. Brandt Corstius is de ongekroonde koning van de pseudoniemen. Dit jaar is hij gastschrijver aan de TU Delft. Op 2 april geeft hij een openingscollege over vormen in de aula. Later dit jaar verzorgt hij een masterclass voor TU-studenten. Op 22 mei sluit hij zijn gastschrijverschap af met de Vermeer-lezing.
Comments are closed.