Campus

Honderd jaar radioactiviteit

Honderd jaar geleden ontdekte de Fransman Antoine-Henri Becquerel dat uraniumzout-kristallen spontaan onzichtbare, doordringende straling uitzenden: radioactiviteit.

Bij het Interfacultair Reactor Instituut herdacht ir. Z.I. Kolar dit historische feit met een lezing. Kolar is niet alleen fervent beoefenaar van de chemische wetenschap, maar vindt ook dat iedereen wat van de geschiedenis van zijn vak zou moeten leren.

De honderdste verjaardag van de ontdekking van de röntgenstraling, afgelopen november, werd groots gevierd. In lange krantenartikelen en met een symposium werd bij deze belangrijke ontdekking voor de wetenschap stilgestaan. Kolar wilde, in een iets bescheidener opzet, hetzelfde doen voor de honderdste verjaardag van de ontdekking van radioactiviteit: ,,Ook deze gebeurtenis verdient wel degelijk aandacht.”

Als chemisch ingenieur en radiochemicus is Kolar al meer dan 25 jaar werkzaam op het IRI bij de afdeling radiochemie. Hij houdt zich daar bezig met het onderzoek naar en met radioactieve tracers, en heeft een eigen kijk op het bedrijven van wetenschap: ,,Het doen van onderzoek bestaat uit meer dan alleen meten en publiceren, er zit een hele historie achter. Daarom zou iedereen, die zich bezighoudt met wetenschap of techniek, interesse moeten hebben in de ontwikkelingen die in het verleden hebben plaatsgevonden en de mensen die hen in het onderzoek zijn voorgegaan. Helaas wordt aan dit soort elementaire dingen niet erg veel aandacht besteed op de TU Delft.”

Hij verbaast zich erover dat mensen relatief veel weten over kunst en literatuur en veel minder over grote wetenschappelijke ontdekkingen: ,,De uitvinding van penicilline, bij wijze van voorbeeld, is vergelijkbaar met de schoonheid van de Negende Symfonie van Beethoven. Waarom kent iedereen dan wel Beethoven maar niet de ontdekker van penicilline? Dat hoort toch eigenlijk bij de algemene ontwikkeling.”

,,Bovendien”, zo stelt hij, ,,onstaat hierdoor liefde voor het vakgebied; formules gaan leven en uitspraken krijgen gezichten. Door de denkpatronen van voorgangers te doorzien, kun je zelf beter met de problematiek omgaan. Dit soort kennis schept een basis voor nieuwe ontwikkelingen en voor het leggen van nieuwe, verrassende verbanden.”

In zijn lezing belichtte Kolar het volledige traject van de aanloop tot en met de ontdekking van radioactiviteit en de radio-elementen.
Fluorescentie

Nadat Röntgen in 1895 de geheimzinnige stralen had ontdekt die een lichtdicht verpakte fotografische plaat toch zwart maakten, ontstond over de hele wereld grote belangstelling voor dezezogenaamde X-rays. Voor de medische wetenschap was deze straling namelijk direct toepasbaar. Tijdens een lezing over dit verschijnsel door Henri Poincaré luisterde Becquerel toe. Hij was vooral geïnteresseerd in de suggestie van Poincaré dat fluorescentie en röntgenstraling hand in hand gaan. Becquerel, stammend uit een familie van onderzoekers naar fluorescentie, pikte deze suggestie op.

Hij ging aan de slag met fotografische platen en uraniumzouten. Een fluorescerend materiaal, dat na blootstelling aan zonlicht nog een poosje straling uitzendt. Op 24 februari 1896 vond hij op deze wijze zwarting op een fotografische plaat, precies zoals hij verwachtte.

,,Toen Becquerel verder wilde gaan met zijn experimenten, liet de zon het afweten”, vertelt Kolar. Om zijn verhaal te illustreren, laat de chemicus de gegevens zien, die de meteorologische dienst in die dagen over Parijs optekende. Het is een plaatje uit een van de vele boeken die Kolar over de geschiedenis van radioacitviteit verzameld heeft.
Spontaan

Het bewolkte weer blijkt in het vervolg van Kolars historisch betoog essentieel. Becquerel kan door het gebrek aan zon niet verder met zijn proef en stopt de pakketjes, bestaande uit een in zwart papier verpakte fotografische plaat met daarop een stuk uraniumzout in zijn bureaula. Op zondag 1 maart besluit hij die platen toch te ontwikkelen. Hij vindt tot zijn verbazing een veel grotere zwarting dan hij verwachtte. Dat betekent dus dat de uraniumzouten spontaan straling uitgezonden moeten hebben.

Op maandag 2 maart verschijnt zijn verslag in de vooraanstaande Comptes Rendus des séances de l’académie des sciences. De radioactiviteit is uitgevonden, al noemt Becquerel het nog niet zo. Na nog enkele publicaties en de ontdekking van ettelijke eigenschappen van de straling verliest Becquerel zijn belangstelling voor het verschijnsel.

De draad van het onderzoek werd weer opgepikt toen Maria Sklodowska (beter bekend als Madame Curie) op zoek was naar een promotieonderwerp. Maria wilde onderzoeken of andere materialen ook hetzelfde verschijnsel vertoonde als het uraniumzout van Becquerel, namelijk het spontaan uitzenden van straling. Zij ontdekte dat thoriumzouten dat ook deden. In datzelfde jaar (1898) vond ze samen met haar man ook nog de radio-elementen polonium en radium. In haar artikel hierover gebruikte ze voor het eerst het woord: radio-activiteit. In 1903 promoveert ze hierop.

Een fascinerend verhaal, vindt Kolar, en bij dit gedeelte houdt de story nog niet op. Het onderzoek naar radioactiviteit sleepte verschillende Nobelprijzen in de wacht, drie gingen naar de familie Curie. Later, in 1943, won ook Georg von Hevesy nog deze prestigieuze prijs, voor zijn onderzoek naar radioactieve tracers. Maar hierover hield Kolar, in zijn functie als voorzitter van de sectie voor de radio- en stralenchemie van de Koninklijke Nederlandse Chemische Vereniging (KNCV) in 1994 al eens een verhandeling. Samen met de lezing over Becquerel heeftKolar voor zichzelf en voor anderen de fundamenten van zijn vakgebied een gezicht gegeven.


Figuur 1 Een fotografische plaat zoals Becqurel die gebruikte, radioactief belicht


Figuur 2 Het weerstaatje van Parijs, honderd jaar geleden

,

Honderd jaar geleden ontdekte de Fransman Antoine-Henri Becquerel dat uraniumzout-kristallen spontaan onzichtbare, doordringende straling uitzenden: radioactiviteit. Bij het Interfacultair Reactor Instituut herdacht ir. Z.I. Kolar dit historische feit met een lezing. Kolar is niet alleen fervent beoefenaar van de chemische wetenschap, maar vindt ook dat iedereen wat van de geschiedenis van zijn vak zou moeten leren.

De honderdste verjaardag van de ontdekking van de röntgenstraling, afgelopen november, werd groots gevierd. In lange krantenartikelen en met een symposium werd bij deze belangrijke ontdekking voor de wetenschap stilgestaan. Kolar wilde, in een iets bescheidener opzet, hetzelfde doen voor de honderdste verjaardag van de ontdekking van radioactiviteit: ,,Ook deze gebeurtenis verdient wel degelijk aandacht.”

Als chemisch ingenieur en radiochemicus is Kolar al meer dan 25 jaar werkzaam op het IRI bij de afdeling radiochemie. Hij houdt zich daar bezig met het onderzoek naar en met radioactieve tracers, en heeft een eigen kijk op het bedrijven van wetenschap: ,,Het doen van onderzoek bestaat uit meer dan alleen meten en publiceren, er zit een hele historie achter. Daarom zou iedereen, die zich bezighoudt met wetenschap of techniek, interesse moeten hebben in de ontwikkelingen die in het verleden hebben plaatsgevonden en de mensen die hen in het onderzoek zijn voorgegaan. Helaas wordt aan dit soort elementaire dingen niet erg veel aandacht besteed op de TU Delft.”

Hij verbaast zich erover dat mensen relatief veel weten over kunst en literatuur en veel minder over grote wetenschappelijke ontdekkingen: ,,De uitvinding van penicilline, bij wijze van voorbeeld, is vergelijkbaar met de schoonheid van de Negende Symfonie van Beethoven. Waarom kent iedereen dan wel Beethoven maar niet de ontdekker van penicilline? Dat hoort toch eigenlijk bij de algemene ontwikkeling.”

,,Bovendien”, zo stelt hij, ,,onstaat hierdoor liefde voor het vakgebied; formules gaan leven en uitspraken krijgen gezichten. Door de denkpatronen van voorgangers te doorzien, kun je zelf beter met de problematiek omgaan. Dit soort kennis schept een basis voor nieuwe ontwikkelingen en voor het leggen van nieuwe, verrassende verbanden.”

In zijn lezing belichtte Kolar het volledige traject van de aanloop tot en met de ontdekking van radioactiviteit en de radio-elementen.
Fluorescentie

Nadat Röntgen in 1895 de geheimzinnige stralen had ontdekt die een lichtdicht verpakte fotografische plaat toch zwart maakten, ontstond over de hele wereld grote belangstelling voor dezezogenaamde X-rays. Voor de medische wetenschap was deze straling namelijk direct toepasbaar. Tijdens een lezing over dit verschijnsel door Henri Poincaré luisterde Becquerel toe. Hij was vooral geïnteresseerd in de suggestie van Poincaré dat fluorescentie en röntgenstraling hand in hand gaan. Becquerel, stammend uit een familie van onderzoekers naar fluorescentie, pikte deze suggestie op.

Hij ging aan de slag met fotografische platen en uraniumzouten. Een fluorescerend materiaal, dat na blootstelling aan zonlicht nog een poosje straling uitzendt. Op 24 februari 1896 vond hij op deze wijze zwarting op een fotografische plaat, precies zoals hij verwachtte.

,,Toen Becquerel verder wilde gaan met zijn experimenten, liet de zon het afweten”, vertelt Kolar. Om zijn verhaal te illustreren, laat de chemicus de gegevens zien, die de meteorologische dienst in die dagen over Parijs optekende. Het is een plaatje uit een van de vele boeken die Kolar over de geschiedenis van radioacitviteit verzameld heeft.
Spontaan

Het bewolkte weer blijkt in het vervolg van Kolars historisch betoog essentieel. Becquerel kan door het gebrek aan zon niet verder met zijn proef en stopt de pakketjes, bestaande uit een in zwart papier verpakte fotografische plaat met daarop een stuk uraniumzout in zijn bureaula. Op zondag 1 maart besluit hij die platen toch te ontwikkelen. Hij vindt tot zijn verbazing een veel grotere zwarting dan hij verwachtte. Dat betekent dus dat de uraniumzouten spontaan straling uitgezonden moeten hebben.

Op maandag 2 maart verschijnt zijn verslag in de vooraanstaande Comptes Rendus des séances de l’académie des sciences. De radioactiviteit is uitgevonden, al noemt Becquerel het nog niet zo. Na nog enkele publicaties en de ontdekking van ettelijke eigenschappen van de straling verliest Becquerel zijn belangstelling voor het verschijnsel.

De draad van het onderzoek werd weer opgepikt toen Maria Sklodowska (beter bekend als Madame Curie) op zoek was naar een promotieonderwerp. Maria wilde onderzoeken of andere materialen ook hetzelfde verschijnsel vertoonde als het uraniumzout van Becquerel, namelijk het spontaan uitzenden van straling. Zij ontdekte dat thoriumzouten dat ook deden. In datzelfde jaar (1898) vond ze samen met haar man ook nog de radio-elementen polonium en radium. In haar artikel hierover gebruikte ze voor het eerst het woord: radio-activiteit. In 1903 promoveert ze hierop.

Een fascinerend verhaal, vindt Kolar, en bij dit gedeelte houdt de story nog niet op. Het onderzoek naar radioactiviteit sleepte verschillende Nobelprijzen in de wacht, drie gingen naar de familie Curie. Later, in 1943, won ook Georg von Hevesy nog deze prestigieuze prijs, voor zijn onderzoek naar radioactieve tracers. Maar hierover hield Kolar, in zijn functie als voorzitter van de sectie voor de radio- en stralenchemie van de Koninklijke Nederlandse Chemische Vereniging (KNCV) in 1994 al eens een verhandeling. Samen met de lezing over Becquerel heeftKolar voor zichzelf en voor anderen de fundamenten van zijn vakgebied een gezicht gegeven.


Figuur 1 Een fotografische plaat zoals Becqurel die gebruikte, radioactief belicht


Figuur 2 Het weerstaatje van Parijs, honderd jaar geleden

Honderd jaar geleden ontdekte de Fransman Antoine-Henri Becquerel dat uraniumzout-kristallen spontaan onzichtbare, doordringende straling uitzenden: radioactiviteit. Bij het Interfacultair Reactor Instituut herdacht ir. Z.I. Kolar dit historische feit met een lezing. Kolar is niet alleen fervent beoefenaar van de chemische wetenschap, maar vindt ook dat iedereen wat van de geschiedenis van zijn vak zou moeten leren.

De honderdste verjaardag van de ontdekking van de röntgenstraling, afgelopen november, werd groots gevierd. In lange krantenartikelen en met een symposium werd bij deze belangrijke ontdekking voor de wetenschap stilgestaan. Kolar wilde, in een iets bescheidener opzet, hetzelfde doen voor de honderdste verjaardag van de ontdekking van radioactiviteit: ,,Ook deze gebeurtenis verdient wel degelijk aandacht.”

Als chemisch ingenieur en radiochemicus is Kolar al meer dan 25 jaar werkzaam op het IRI bij de afdeling radiochemie. Hij houdt zich daar bezig met het onderzoek naar en met radioactieve tracers, en heeft een eigen kijk op het bedrijven van wetenschap: ,,Het doen van onderzoek bestaat uit meer dan alleen meten en publiceren, er zit een hele historie achter. Daarom zou iedereen, die zich bezighoudt met wetenschap of techniek, interesse moeten hebben in de ontwikkelingen die in het verleden hebben plaatsgevonden en de mensen die hen in het onderzoek zijn voorgegaan. Helaas wordt aan dit soort elementaire dingen niet erg veel aandacht besteed op de TU Delft.”

Hij verbaast zich erover dat mensen relatief veel weten over kunst en literatuur en veel minder over grote wetenschappelijke ontdekkingen: ,,De uitvinding van penicilline, bij wijze van voorbeeld, is vergelijkbaar met de schoonheid van de Negende Symfonie van Beethoven. Waarom kent iedereen dan wel Beethoven maar niet de ontdekker van penicilline? Dat hoort toch eigenlijk bij de algemene ontwikkeling.”

,,Bovendien”, zo stelt hij, ,,onstaat hierdoor liefde voor het vakgebied; formules gaan leven en uitspraken krijgen gezichten. Door de denkpatronen van voorgangers te doorzien, kun je zelf beter met de problematiek omgaan. Dit soort kennis schept een basis voor nieuwe ontwikkelingen en voor het leggen van nieuwe, verrassende verbanden.”

In zijn lezing belichtte Kolar het volledige traject van de aanloop tot en met de ontdekking van radioactiviteit en de radio-elementen.
Fluorescentie

Nadat Röntgen in 1895 de geheimzinnige stralen had ontdekt die een lichtdicht verpakte fotografische plaat toch zwart maakten, ontstond over de hele wereld grote belangstelling voor dezezogenaamde X-rays. Voor de medische wetenschap was deze straling namelijk direct toepasbaar. Tijdens een lezing over dit verschijnsel door Henri Poincaré luisterde Becquerel toe. Hij was vooral geïnteresseerd in de suggestie van Poincaré dat fluorescentie en röntgenstraling hand in hand gaan. Becquerel, stammend uit een familie van onderzoekers naar fluorescentie, pikte deze suggestie op.

Hij ging aan de slag met fotografische platen en uraniumzouten. Een fluorescerend materiaal, dat na blootstelling aan zonlicht nog een poosje straling uitzendt. Op 24 februari 1896 vond hij op deze wijze zwarting op een fotografische plaat, precies zoals hij verwachtte.

,,Toen Becquerel verder wilde gaan met zijn experimenten, liet de zon het afweten”, vertelt Kolar. Om zijn verhaal te illustreren, laat de chemicus de gegevens zien, die de meteorologische dienst in die dagen over Parijs optekende. Het is een plaatje uit een van de vele boeken die Kolar over de geschiedenis van radioacitviteit verzameld heeft.
Spontaan

Het bewolkte weer blijkt in het vervolg van Kolars historisch betoog essentieel. Becquerel kan door het gebrek aan zon niet verder met zijn proef en stopt de pakketjes, bestaande uit een in zwart papier verpakte fotografische plaat met daarop een stuk uraniumzout in zijn bureaula. Op zondag 1 maart besluit hij die platen toch te ontwikkelen. Hij vindt tot zijn verbazing een veel grotere zwarting dan hij verwachtte. Dat betekent dus dat de uraniumzouten spontaan straling uitgezonden moeten hebben.

Op maandag 2 maart verschijnt zijn verslag in de vooraanstaande Comptes Rendus des séances de l’académie des sciences. De radioactiviteit is uitgevonden, al noemt Becquerel het nog niet zo. Na nog enkele publicaties en de ontdekking van ettelijke eigenschappen van de straling verliest Becquerel zijn belangstelling voor het verschijnsel.

De draad van het onderzoek werd weer opgepikt toen Maria Sklodowska (beter bekend als Madame Curie) op zoek was naar een promotieonderwerp. Maria wilde onderzoeken of andere materialen ook hetzelfde verschijnsel vertoonde als het uraniumzout van Becquerel, namelijk het spontaan uitzenden van straling. Zij ontdekte dat thoriumzouten dat ook deden. In datzelfde jaar (1898) vond ze samen met haar man ook nog de radio-elementen polonium en radium. In haar artikel hierover gebruikte ze voor het eerst het woord: radio-activiteit. In 1903 promoveert ze hierop.

Een fascinerend verhaal, vindt Kolar, en bij dit gedeelte houdt de story nog niet op. Het onderzoek naar radioactiviteit sleepte verschillende Nobelprijzen in de wacht, drie gingen naar de familie Curie. Later, in 1943, won ook Georg von Hevesy nog deze prestigieuze prijs, voor zijn onderzoek naar radioactieve tracers. Maar hierover hield Kolar, in zijn functie als voorzitter van de sectie voor de radio- en stralenchemie van de Koninklijke Nederlandse Chemische Vereniging (KNCV) in 1994 al eens een verhandeling. Samen met de lezing over Becquerel heeftKolar voor zichzelf en voor anderen de fundamenten van zijn vakgebied een gezicht gegeven.


Figuur 1 Een fotografische plaat zoals Becqurel die gebruikte, radioactief belicht


Figuur 2 Het weerstaatje van Parijs, honderd jaar geleden

Redacteur Redactie

Heb je een vraag of opmerking over dit artikel?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.