Onderwijs

Hoger onderwijs moet concurreren op kwaliteit

Hogescholen en universiteiten moeten internationaal concurreren op kwaliteit. Onderwijsminister Hermans verkende twee scenario’s. Differentiatie is het sleutelwoord.

Het toekomstperspectief voor het hoger onderwijs is een ‘hoogvlakte met toppen’, herhaalt minister Hermans nog maar eens in zijn verkenning ‘Grenzeloos leren’. Weliswaar is de kwaliteit van het hoger onderwijs nu uitstekend, vooralsnog ontbreekt het Nederland aan echte topinstellingen. Wel een hoogvlakte, geen toppen, verzucht Hermans.

Over tien jaar moet dat anders zijn. Het Nederlandse hoger onderwijs kan dan op kwaliteit concurreren met het buitenland, hoopt de minister. Daarvoor zijn twee strategieën mogelijk.

De eerste strategie geeft studenten alle macht. Hogescholen en universiteiten krijgen in principe niet meer rechtstreeks geld van het Rijk, maar via de studenten. Die krijgen een bepaald budget aan ‘leerrechten’, die ze vrijelijk mogen spenderen bij alle onderwijsinstellingen die aan minimale kwaliteitseisen voldoen. Opleidingen moeten onderling de strijd aangaan om de gunst van de student.

Hermans denkt dat studenten dan bovendien bereid zullen zijn meer te betalen voor echte kwaliteit. Bij sommige topopleidingen is het individuele voordeel voor de student hoger dan het maatschappelijk rendement, denkt hij. Dan kan het collegegeld best omhoog.

De minister wil voorkomen dat de toegankelijkheid van dergelijke opleidingen in gevaar komt. Een mogelijke oplossing ziet hij in het Australische stelsel, waarbij de student een extra lening krijgt die hij afhankelijk van zijn inkomen via de belastingaanslag terugbetaalt: een soort academicibelasting.

De tweede strategie laat meer bij het oude. Universiteiten en hogescholen worden door de overheid gefinancierd, maar op grond van resultaten. Hoe die worden bereikt is aan de instellingen zelf. Opleidingen krijgen meer mogelijkheden om studenten te selecteren of door hogere collegegelden te investeren in de onderwijskwaliteit.

Om te voorkomen dat opleidingen met te weinig studenten – zoals kleineletterenstudies of lerarenopleidingen – in de verdrukking komen, zou de overheid daar extra moeten bijspringen. Geld zou via een ’tweede geldstroom voor onderwijs’ verdeeld kunnen worden, zoals onderzoeksorganisaties als NWO nu bijdragen aan wetenschappelijk onderzoek. Opleidingen moeten dan op kwaliteit om het geld concurreren.

Laagvlakte

Ook voor de toekomst van het onderzoeksbeleid ziet Hermans verschillende mogelijkheden. Zo overweegt hij de universiteiten buitenspel te zetten bij de verdeling van onderzoeksbudgetten. Wetenschappers kunnen dan voor de financiering van onderzoek aankloppen bij onderzoeksorganisaties. Instellingen moeten in dat scenario met elkaar concurreren om de beste onderzoekers binnen tehalen.

Als alternatief overweegt Hermans de financiering van onderzoek aan de universiteiten en onderzoeksinstituten te koppelen aan de wetenschappelijke prestaties. Een nieuw op te richten onafhankelijk orgaan zou dan de kwaliteit van het onderzoek moeten beoordelen.

Het derde voorstel is om bedrijven en maatschappelijke organisaties tegoedbonnen voor onderzoek te geven, die ze bij universiteiten en onderzoeksinstituten kunnen besteden. Dat zou ervoor moeten zorgen dat meer maatschappelijk relevant onderzoek wordt verricht.

Een maatschappelijke discussie over de toekomst van onderwijs en onderzoek moet antwoord geven op de vraag welke scenario’s ten uitvoer worden gebracht. Hermans wijst nadrukkelijk op de mogelijkheid strategieën te combineren.

De universiteiten noemen de verkenning van Hermans bij monde van brancheorganisatie Vsnu een ‘waardevolle bijdrage aan het maatschappelijk debat’. Wel zijn de suggesties van Hermans volgens de vereniging nogal modieus. ,,Je zou eerst moeten analyseren wat de rol van kennis in de samenleving is, en welke rol de universiteiten daarbij spelen.” Ook de Vsnu komt binnenkort met een eigen bijdrage. (HOP)

Het toekomstperspectief voor het hoger onderwijs is een ‘hoogvlakte met toppen’, herhaalt minister Hermans nog maar eens in zijn verkenning ‘Grenzeloos leren’. Weliswaar is de kwaliteit van het hoger onderwijs nu uitstekend, vooralsnog ontbreekt het Nederland aan echte topinstellingen. Wel een hoogvlakte, geen toppen, verzucht Hermans.

Over tien jaar moet dat anders zijn. Het Nederlandse hoger onderwijs kan dan op kwaliteit concurreren met het buitenland, hoopt de minister. Daarvoor zijn twee strategieën mogelijk.

De eerste strategie geeft studenten alle macht. Hogescholen en universiteiten krijgen in principe niet meer rechtstreeks geld van het Rijk, maar via de studenten. Die krijgen een bepaald budget aan ‘leerrechten’, die ze vrijelijk mogen spenderen bij alle onderwijsinstellingen die aan minimale kwaliteitseisen voldoen. Opleidingen moeten onderling de strijd aangaan om de gunst van de student.

Hermans denkt dat studenten dan bovendien bereid zullen zijn meer te betalen voor echte kwaliteit. Bij sommige topopleidingen is het individuele voordeel voor de student hoger dan het maatschappelijk rendement, denkt hij. Dan kan het collegegeld best omhoog.

De minister wil voorkomen dat de toegankelijkheid van dergelijke opleidingen in gevaar komt. Een mogelijke oplossing ziet hij in het Australische stelsel, waarbij de student een extra lening krijgt die hij afhankelijk van zijn inkomen via de belastingaanslag terugbetaalt: een soort academicibelasting.

De tweede strategie laat meer bij het oude. Universiteiten en hogescholen worden door de overheid gefinancierd, maar op grond van resultaten. Hoe die worden bereikt is aan de instellingen zelf. Opleidingen krijgen meer mogelijkheden om studenten te selecteren of door hogere collegegelden te investeren in de onderwijskwaliteit.

Om te voorkomen dat opleidingen met te weinig studenten – zoals kleineletterenstudies of lerarenopleidingen – in de verdrukking komen, zou de overheid daar extra moeten bijspringen. Geld zou via een ’tweede geldstroom voor onderwijs’ verdeeld kunnen worden, zoals onderzoeksorganisaties als NWO nu bijdragen aan wetenschappelijk onderzoek. Opleidingen moeten dan op kwaliteit om het geld concurreren.

Laagvlakte

Ook voor de toekomst van het onderzoeksbeleid ziet Hermans verschillende mogelijkheden. Zo overweegt hij de universiteiten buitenspel te zetten bij de verdeling van onderzoeksbudgetten. Wetenschappers kunnen dan voor de financiering van onderzoek aankloppen bij onderzoeksorganisaties. Instellingen moeten in dat scenario met elkaar concurreren om de beste onderzoekers binnen tehalen.

Als alternatief overweegt Hermans de financiering van onderzoek aan de universiteiten en onderzoeksinstituten te koppelen aan de wetenschappelijke prestaties. Een nieuw op te richten onafhankelijk orgaan zou dan de kwaliteit van het onderzoek moeten beoordelen.

Het derde voorstel is om bedrijven en maatschappelijke organisaties tegoedbonnen voor onderzoek te geven, die ze bij universiteiten en onderzoeksinstituten kunnen besteden. Dat zou ervoor moeten zorgen dat meer maatschappelijk relevant onderzoek wordt verricht.

Een maatschappelijke discussie over de toekomst van onderwijs en onderzoek moet antwoord geven op de vraag welke scenario’s ten uitvoer worden gebracht. Hermans wijst nadrukkelijk op de mogelijkheid strategieën te combineren.

De universiteiten noemen de verkenning van Hermans bij monde van brancheorganisatie Vsnu een ‘waardevolle bijdrage aan het maatschappelijk debat’. Wel zijn de suggesties van Hermans volgens de vereniging nogal modieus. ,,Je zou eerst moeten analyseren wat de rol van kennis in de samenleving is, en welke rol de universiteiten daarbij spelen.” Ook de Vsnu komt binnenkort met een eigen bijdrage. (HOP)

Redacteur Redactie

Heb je een vraag of opmerking over dit artikel?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.