Een socioloog die een boek schrijft over architectuur en filosofie. Dat kan niet anders dan een enorm vaag verhaal opleveren. Kop en staart zijn inderdaad zo goed als onvindbaar in ‘Gebouwen met een ziel’ van Peter Camp. Toch is het een aardig boek.
Iedereen die wel eens in het Moluks Kerkelijk Centrum te Houten is geweest, weet dat het een van de merkwaardigste gebouwen is die de laatste jaren in Nederland zijn neergezet. Het is kerk, kantoor, hotel en ontmoetingsruimte ineen. Indonesische elementen, zoals houtsnijwerk, geven het gebouw van binnen een on-Nederlandse sfeer, terwijl je toch onmogelijk kunt spreken van heimwee-architectuur, zoals bij veel nieuwbouwmoskeeën. Het is in alle opzichten een modern gebouw, maar tegelijk ontsnapt het aan de gangbare combinatie van glas, staal en beton.
Peter Camp, in het dagelijks leven organisatieadviseur, worstelt merkbaar met het gebouw. Zijn paragraaf over het centrum gaat vooral over de achtergrond van de Molukse gemeenschap in Nederland, maar zegt weinig over hoe hun behoeften zich precies in het gebouw weerspiegelen. De eerlijkheid gebiedt ook te zeggen dat dat zo goed als onmogelijk is. Heel veel van de verbanden zijn intuïtief en laten zich moeilijk formuleren. Laat staan dat je de ziel van een gebouw in woorden zou kunnen vangen.
Als je het dan toch wilt opschrijven, zoals Camp, loop je het levensgrote risico dat je je toevlucht neemt tot taalgebruik waar voor buitenstaanders geen touw aan vast te knopen is. ,,Ondanks de koele uitstraling voelt het gebouw veilig en vertrouwd aan. Alsof de architect voor alle gebruikers een rustplaats geeft willen creëren in de hectische wereld van de politie”, schrijft hij bijvoorbeeld over het politiebureau van Boxtel. De Molukse paragraaf is vermoedelijk alleen te begrijpen wanneer je hem leest na een bezoekje aan het Houtense centrum.
Het boek is opgedeeld in twaalf hoofdstukken. De negen hoofdstukken na de inleiding hebben allemaal dezelfde opzet: eerst een korte case study die dient als introductie van het hoofdstukthema, dan een aantal uitgebreidere cases en tenslotte een gesprek over het thema met een architectuurkenner. De negen thema’s zijn geordend volgens een matrix van gebouweigenschappen, die op hun beurt ontleend zijn aan een managementmodel van Camps eigen hand. Een apart hoofdstuk behandelt gebouwen die niet in de matrix passen en het slothoofdstuk lijkt op het eerste gezicht nog een aantal cases te bevatten, maar biedt in feite een soort conclusie. Op bèta’s kan die structuur behoorlijk verward overkomen.
Selectie
Dat ‘Gebouwen met een ziel’ niettemin een aardig boek is, komt omdat het een mooie selectie van opmerkelijke gebouwen biedt. De cases zijn wel zeer verschillend van karakter. Waar de paragraaf over het Moluks Kerkelijk Centrum vooral over de gemeenschap gaat, krijgt die over de bibliotheek van de TU trekken van een recensie. De Luxaflex krijgt er flink van langs. En zo passeren in totaal zo’n vijftig gebouwen de revue, van het afvaloverlaadstation Zenderen tot het hoofdkantoor van Interpolis in Tilburg en van het Arnhemse treinstation tot het gerechtsgebouw op de Kop van Zuid in Rotterdam. Woonhuizen ontbreken.
Telkens opnieuw merkt de lezer dat het voor het begrip van de paragrafen veel uitmaakt of je het betreffende gebouw kent of niet. Zo ja, dan volgt herkenning, waaruit je mag afleiden datCamp veel zinnigs over zijn onderwerp te melden heeft. Zo nee, dan blijven veel van de observaties in de lucht hangen. ‘Gebouwen met een ziel’ is dan ook geen boek dat je gezellig thuis bij de open haard gaat zitten lezen. Je moet ermee op pad. Dan pas komt Camps bedoeling, aantonen hoe moderne gebouwen aansluiten bij de doelen van de organisaties en de belangen van de gebruikers, goed uit de verf.
Zoals altijd bij architectuurboeken is de vormgeving goed verzorgd. De (vele) illustraties zijn helaas in zwart-wit, ongetwijfeld uit kostenoverwegingen. Eindoordeel: alleen voor hardcore architectuurliefhebbers.
Peter Camp, ‘Gebouwen met een ziel’. De Prom, 2003, 336 pp., 24,50 euro.
Iedereen die wel eens in het Moluks Kerkelijk Centrum te Houten is geweest, weet dat het een van de merkwaardigste gebouwen is die de laatste jaren in Nederland zijn neergezet. Het is kerk, kantoor, hotel en ontmoetingsruimte ineen. Indonesische elementen, zoals houtsnijwerk, geven het gebouw van binnen een on-Nederlandse sfeer, terwijl je toch onmogelijk kunt spreken van heimwee-architectuur, zoals bij veel nieuwbouwmoskeeën. Het is in alle opzichten een modern gebouw, maar tegelijk ontsnapt het aan de gangbare combinatie van glas, staal en beton.
Peter Camp, in het dagelijks leven organisatieadviseur, worstelt merkbaar met het gebouw. Zijn paragraaf over het centrum gaat vooral over de achtergrond van de Molukse gemeenschap in Nederland, maar zegt weinig over hoe hun behoeften zich precies in het gebouw weerspiegelen. De eerlijkheid gebiedt ook te zeggen dat dat zo goed als onmogelijk is. Heel veel van de verbanden zijn intuïtief en laten zich moeilijk formuleren. Laat staan dat je de ziel van een gebouw in woorden zou kunnen vangen.
Als je het dan toch wilt opschrijven, zoals Camp, loop je het levensgrote risico dat je je toevlucht neemt tot taalgebruik waar voor buitenstaanders geen touw aan vast te knopen is. ,,Ondanks de koele uitstraling voelt het gebouw veilig en vertrouwd aan. Alsof de architect voor alle gebruikers een rustplaats geeft willen creëren in de hectische wereld van de politie”, schrijft hij bijvoorbeeld over het politiebureau van Boxtel. De Molukse paragraaf is vermoedelijk alleen te begrijpen wanneer je hem leest na een bezoekje aan het Houtense centrum.
Het boek is opgedeeld in twaalf hoofdstukken. De negen hoofdstukken na de inleiding hebben allemaal dezelfde opzet: eerst een korte case study die dient als introductie van het hoofdstukthema, dan een aantal uitgebreidere cases en tenslotte een gesprek over het thema met een architectuurkenner. De negen thema’s zijn geordend volgens een matrix van gebouweigenschappen, die op hun beurt ontleend zijn aan een managementmodel van Camps eigen hand. Een apart hoofdstuk behandelt gebouwen die niet in de matrix passen en het slothoofdstuk lijkt op het eerste gezicht nog een aantal cases te bevatten, maar biedt in feite een soort conclusie. Op bèta’s kan die structuur behoorlijk verward overkomen.
Selectie
Dat ‘Gebouwen met een ziel’ niettemin een aardig boek is, komt omdat het een mooie selectie van opmerkelijke gebouwen biedt. De cases zijn wel zeer verschillend van karakter. Waar de paragraaf over het Moluks Kerkelijk Centrum vooral over de gemeenschap gaat, krijgt die over de bibliotheek van de TU trekken van een recensie. De Luxaflex krijgt er flink van langs. En zo passeren in totaal zo’n vijftig gebouwen de revue, van het afvaloverlaadstation Zenderen tot het hoofdkantoor van Interpolis in Tilburg en van het Arnhemse treinstation tot het gerechtsgebouw op de Kop van Zuid in Rotterdam. Woonhuizen ontbreken.
Telkens opnieuw merkt de lezer dat het voor het begrip van de paragrafen veel uitmaakt of je het betreffende gebouw kent of niet. Zo ja, dan volgt herkenning, waaruit je mag afleiden datCamp veel zinnigs over zijn onderwerp te melden heeft. Zo nee, dan blijven veel van de observaties in de lucht hangen. ‘Gebouwen met een ziel’ is dan ook geen boek dat je gezellig thuis bij de open haard gaat zitten lezen. Je moet ermee op pad. Dan pas komt Camps bedoeling, aantonen hoe moderne gebouwen aansluiten bij de doelen van de organisaties en de belangen van de gebruikers, goed uit de verf.
Zoals altijd bij architectuurboeken is de vormgeving goed verzorgd. De (vele) illustraties zijn helaas in zwart-wit, ongetwijfeld uit kostenoverwegingen. Eindoordeel: alleen voor hardcore architectuurliefhebbers.
Peter Camp, ‘Gebouwen met een ziel’. De Prom, 2003, 336 pp., 24,50 euro.
Comments are closed.