Opinie

Het mooiste in Delft komt uit Groningen

Sinds jaar en dag ben ik knecht van twee meesters: ik verdeel mijn arbeidstijd tussen de Rijksuniversiteit Groningen en de TU Delft. Dat is niet onplezierig, want de mogelijkheid om in twee universitaire keukens te kunnen kijken, relativeert en dat is bevorderlijk voor gemoeds- en nachtrust.

Als ik een Delftse collega hoor roepen dat de rapen wat hem betreft nu volledig gaar zijn, dan denk ik: och, een maand of wat geleden waren ze in Groningen nog een stuk gaarder. Of, andersom: je ziet pas écht wat een magistraal gebouw de Delftse bibliotheek is, als de paapse hoerenkast van Mendini, bijgenaamd het Groninger Museum, nog vers op je netvlies gebrand staat.

Sinds jaar en dag ben ik knecht van twee meesters: ik verdeel mijn arbeidstijd tussen de Rijksuniversiteit Groningen en de TU Delft. Dat is niet onplezierig, want de mogelijkheid om in twee universitaire keukens te kunnen kijken, relativeert en dat is bevorderlijk voor gemoeds- en nachtrust. Als ik een Delftse collega hoor roepen dat de rapen wat hem betreft nu volledig gaar zijn, dan denk ik: och, een maand of wat geleden waren ze in Groningen nog een stuk gaarder. Of, andersom: je ziet pas écht wat een magistraal gebouw de Delftse bibliotheek is, als de paapse hoerenkast van Mendini, bijgenaamd het Groninger Museum, nog vers op je netvlies gebrand staat.

Er is echter een klein bezwaar: zeg je in Delft iets positiefs over Groningen, dan krijg je prompt de meest melige grappen over noorderlingen te horen (Wat is de overeenkomst tussen een beduimeld pak speelkaarten en de Rijksuniversiteit Groningen? Het is lastig om de heren van de boeren te onderscheiden. Gut, wat grappig). Doe je in Groningen het omgekeerde, dan word je steevast getracteerd op de bekende zuunige blik en de woorden: ,,Geen wonder. Ze barst’n van ’t geld, ja.”

Ik begrijp het wel. Een lofrede op de erotische kwaliteiten van je vorige vriendin is doorgaans niet het juiste begin voor een woeste vrijpartij met je huidige, laat staan als je vorige nog niet je vorige is. En toch….het beste in Delft komt uit Groningen.

Daarvan ben ik overtuigd sinds 5 november 1996. Op 4 september van dat jaar was met veel tamtam de Erasmusbrug geopend. Exact twee maanden later was het alweer afgelopen met de pret: de brug werd afgesloten voor alle verkeer wegens ‘ontoelaatbare trillingen der tuidraden’. Daarover wilde Nederland (,,Zo’n dure brug? En nou al stuk?”) natuurlijk het naadje van de kous weten en dus had Nova een expert ingehuurd: collega Schokbeton – zijn ware naam ben ik vergeten – van de TU Delft.

Eén blik op de gesprekspartner van mevrouw Van Weegen was voldoende: een Groningse Delftenaar, dat kon niet missen. Dat in één ruk uit de klei getrokken vierkante lichaam in een iets te nauw sluitend peper-en-zout-kleurig kostuum, waarvan de snit voor het laatst in het openbaar te zien was bij de begrafenis van kameraad Brezjnev. Die schitterende, massieve kop die zonder enig waarneembaar genetisch restant van hals of nek, rechtstreeks aan de schouderpartij ontsproot… Zo worden ze alleen gefokt tussen Siddeburen en Beerta.

,,Goedenavond, professor Schokbeton”, zei Maartje. Collega S. knipte ter begroeting met de ogen. Maartje begon een uitvoerig betoog over bruggen en tuidraden, waarbij de professor geen spier vertrok, ook niet toen onze nationale grootinquisitrice besloot met de vraag dat we nu, voor de drommel, wel eens wilden weten hoe of dat nou kwam, al dat gezwabber bij windkracht vijf.

Er viel een stilte, waarin de professor Maartje aanstaarde zoals een nijlpaard een bezoeker aan Artis.

,,Professor Schokbeton?”, vroeg Maartje licht verontrust, want twee mensen op de buis die elkaar niets te vertellen hebben, is nog erger dan Sex voor de Buch, weten ze in Hilversum.

,,Professor Schokbeton ?”

Maartje was inmiddels zichtbaar in alarmfase twee beland. ,,’k Zit na te denk’n”, antwoordde collega S. en zweeg. Maartje begon opnieuw over tuidraden en windkrachten, maar werd tot haar opluchting ditmaal halverwege onderbroken.

,,De collega’s bij Bouwkunde”, sprak de professor afgemeten, ,,hebb’n vandaag de dag ’n voorkeur voor de niet-rechte hoek.”

,,Aha”, reageerde Maartje opgelucht. ,,En dat betekent?”

De professor zweeg. Slechts een lichte frons verraadde dat hij zich hogelijk verbaasde over zoveel onbegrip en dat het hem zwaar viel om het nóg duidelijker uit te leggen. Na een stilte die uren leek te duren, zuchtte hij diep en sprak gelaten: ,,Dan heb je dús een constructieprobleem.”

Dat was de genadeklap: voor het eerst in de geschiedenis van de Nederlandse televisie was het iemand gelukt Maartje van Weegen tot zwijgen te brengen. Haar mond zakte open en binnen enkele seconden vertoonde haar gezicht dezelfde nijlpaardenblik waarvan de kijker even tevoren nog had gedacht dat alleen de professor er patent op had. Die avond begon ‘Laat de Leeuw’ iets vroeger.

Prof.dr. J.W. Drukker is hoogleraar geschiedenis van het industrieel ontwerpen.

Sinds jaar en dag ben ik knecht van twee meesters: ik verdeel mijn arbeidstijd tussen de Rijksuniversiteit Groningen en de TU Delft. Dat is niet onplezierig, want de mogelijkheid om in twee universitaire keukens te kunnen kijken, relativeert en dat is bevorderlijk voor gemoeds- en nachtrust. Als ik een Delftse collega hoor roepen dat de rapen wat hem betreft nu volledig gaar zijn, dan denk ik: och, een maand of wat geleden waren ze in Groningen nog een stuk gaarder. Of, andersom: je ziet pas écht wat een magistraal gebouw de Delftse bibliotheek is, als de paapse hoerenkast van Mendini, bijgenaamd het Groninger Museum, nog vers op je netvlies gebrand staat.

Er is echter een klein bezwaar: zeg je in Delft iets positiefs over Groningen, dan krijg je prompt de meest melige grappen over noorderlingen te horen (Wat is de overeenkomst tussen een beduimeld pak speelkaarten en de Rijksuniversiteit Groningen? Het is lastig om de heren van de boeren te onderscheiden. Gut, wat grappig). Doe je in Groningen het omgekeerde, dan word je steevast getracteerd op de bekende zuunige blik en de woorden: ,,Geen wonder. Ze barst’n van ’t geld, ja.”

Ik begrijp het wel. Een lofrede op de erotische kwaliteiten van je vorige vriendin is doorgaans niet het juiste begin voor een woeste vrijpartij met je huidige, laat staan als je vorige nog niet je vorige is. En toch….het beste in Delft komt uit Groningen.

Daarvan ben ik overtuigd sinds 5 november 1996. Op 4 september van dat jaar was met veel tamtam de Erasmusbrug geopend. Exact twee maanden later was het alweer afgelopen met de pret: de brug werd afgesloten voor alle verkeer wegens ‘ontoelaatbare trillingen der tuidraden’. Daarover wilde Nederland (,,Zo’n dure brug? En nou al stuk?”) natuurlijk het naadje van de kous weten en dus had Nova een expert ingehuurd: collega Schokbeton – zijn ware naam ben ik vergeten – van de TU Delft.

Eén blik op de gesprekspartner van mevrouw Van Weegen was voldoende: een Groningse Delftenaar, dat kon niet missen. Dat in één ruk uit de klei getrokken vierkante lichaam in een iets te nauw sluitend peper-en-zout-kleurig kostuum, waarvan de snit voor het laatst in het openbaar te zien was bij de begrafenis van kameraad Brezjnev. Die schitterende, massieve kop die zonder enig waarneembaar genetisch restant van hals of nek, rechtstreeks aan de schouderpartij ontsproot… Zo worden ze alleen gefokt tussen Siddeburen en Beerta.

,,Goedenavond, professor Schokbeton”, zei Maartje. Collega S. knipte ter begroeting met de ogen. Maartje begon een uitvoerig betoog over bruggen en tuidraden, waarbij de professor geen spier vertrok, ook niet toen onze nationale grootinquisitrice besloot met de vraag dat we nu, voor de drommel, wel eens wilden weten hoe of dat nou kwam, al dat gezwabber bij windkracht vijf.

Er viel een stilte, waarin de professor Maartje aanstaarde zoals een nijlpaard een bezoeker aan Artis.

,,Professor Schokbeton?”, vroeg Maartje licht verontrust, want twee mensen op de buis die elkaar niets te vertellen hebben, is nog erger dan Sex voor de Buch, weten ze in Hilversum.

,,Professor Schokbeton ?”

Maartje was inmiddels zichtbaar in alarmfase twee beland. ,,’k Zit na te denk’n”, antwoordde collega S. en zweeg. Maartje begon opnieuw over tuidraden en windkrachten, maar werd tot haar opluchting ditmaal halverwege onderbroken.

,,De collega’s bij Bouwkunde”, sprak de professor afgemeten, ,,hebb’n vandaag de dag ’n voorkeur voor de niet-rechte hoek.”

,,Aha”, reageerde Maartje opgelucht. ,,En dat betekent?”

De professor zweeg. Slechts een lichte frons verraadde dat hij zich hogelijk verbaasde over zoveel onbegrip en dat het hem zwaar viel om het nóg duidelijker uit te leggen. Na een stilte die uren leek te duren, zuchtte hij diep en sprak gelaten: ,,Dan heb je dús een constructieprobleem.”

Dat was de genadeklap: voor het eerst in de geschiedenis van de Nederlandse televisie was het iemand gelukt Maartje van Weegen tot zwijgen te brengen. Haar mond zakte open en binnen enkele seconden vertoonde haar gezicht dezelfde nijlpaardenblik waarvan de kijker even tevoren nog had gedacht dat alleen de professor er patent op had. Die avond begon ‘Laat de Leeuw’ iets vroeger.

Prof.dr. J.W. Drukker is hoogleraar geschiedenis van het industrieel ontwerpen.

Redacteur Redactie

Heb je een vraag of opmerking over dit artikel?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.