De stationsrestauratie bij perron 1 had ik gezegd. Er blijken er drie te zijn, plus een Burger King. Hoe goed ken ik dit meisje? Eet ze hamburgers? Misschien is ze vegetarisch.
Maar aangezien ze bij de Burger King een vegaburger op het menu hebben, moet ik die dus ook in de gaten houden. Het perron is driehonderd meter lang. Op verschillende plaatsen komen er trappen naar boven. Het is een komen en gaan van reizigers. Centraal opstellen kan niet dus ben ik gedwongen om heen en weer te pendelen en telkens even de verschillende eetgelegenheden in te duiken om de clientèle te bekijken. Het is vijf minuten na de afgesproken tijd. Ik heb intussen twee keer heen en een keer weer gelopen. Ik zie zoveel mensen dat ik er duizelig van word.
Hoe lang geleden had ik haar voor het laatst (en voor het eerst) gezien? Zes weken, minstens. Haar naam en telefoonnummer is alles wat ik heb, met een glasscherf in een free card gekrast. En verder mijn herinnering aan onze ontmoeting, die gehuld gaat in een wolk van alcoholdampen. Ik ken haar stem van de twee telefoongesprekken sindsdien, weet de naam van haar ouders, hoeveel broers en zussen ze heeft, wat ze studeert, wie haar lievelingsschrijver is, dat ze Che Guevarra sexy vindt (ook nu hij dood en gebalsemd is), dat ze haar Cuba Libre met Havana Club drinkt in plaats van Bacardi en dat ze niet in haar eentje bij een hospita woont maar met een konijn dat af en toe zo hard door de kamer rent dat het uit de bocht vliegt. Kortom: niets waaraan je iemand op straat kunt herkennen. Alleen over haar haar heb ik een redelijk vastomlijnd idee.
Met een beetje fantasie heeft iedereen hetzelfde kapsel. Legio kandidaten lopen me links en rechts voorbij. Ik verkeer in een constante staat van twijfel. Dan plotseling: daar is ze, zeker weten. Dat haar, het kan niet anders. Ik schrik me kapot. Wat een beest. Haar hoofd diep weggezakt tussen haar schouders, haar benen zo krom als een Hun. Als verdoofd volg ik haar op enkele meters. Ze stampt De Kiosk binnen, kijkt om zich heen (ze zoekt iemand!) en bestelt een kop koffie. De moed is tot onder mijn voetzolen gezakt. Met afgrijzen denk ik aan de verhalen die ik in Delft heb opgehangen. Ik heb heel wat uit te leggen.
Ik bedenk of ik het kan maken om er gewoon vandoor te gaan. Hup, wegwezen, in de eerste de beste trein stappen en afnokken. Een rotstreek tot en met natuurlijk maar dit is een noodgeval. Maar wat dan als ze me belt en vraagt waar ik was? Ziekte veinzen? Gips kopen en er mijn been in dopen? Vol twijfels ben ik intussen naar het eind van het perron gedrenteld. Daar staat de verlossende trein naar Delft. In de verte, over mijn schouder zie ik het Kiosk uithangbord. Ik wik en weeg.
Dan besef ik dat ik geen keuze heb. Ik moet dit gruwelijke feit onder ogen zien. Face the music, so to speak. Desnoods drink ik een uurtje koffie met haar en ga er dan alsnog vandoor. Ik loop terug. Vlak voor ik de Kiosk bereik haal ik nog een keer diep adem. In de seconde dat dat duurt zie ik in mijn linkerooghoek een gestalte het perron oplopen. De herkenning is onmiddellijk en boven enige twijfel verheven.
,,Zullen we hier maar meteen weggaan?”, zegt ze. ,,De Kiosk is zo deprimerend.” Als we er voorbijlopen werp ik een blik naar binnen. Achter in de hoek zie ik een schonkige gestalte, haar handen verstrengeld met die van een reus van een kerel.
Mooi zo, iedereen gelukkig.
De stationsrestauratie bij perron 1 had ik gezegd. Er blijken er drie te zijn, plus een Burger King. Hoe goed ken ik dit meisje? Eet ze hamburgers? Misschien is ze vegetarisch. Maar aangezien ze bij de Burger King een vegaburger op het menu hebben, moet ik die dus ook in de gaten houden. Het perron is driehonderd meter lang. Op verschillende plaatsen komen er trappen naar boven. Het is een komen en gaan van reizigers. Centraal opstellen kan niet dus ben ik gedwongen om heen en weer te pendelen en telkens even de verschillende eetgelegenheden in te duiken om de clientèle te bekijken. Het is vijf minuten na de afgesproken tijd. Ik heb intussen twee keer heen en een keer weer gelopen. Ik zie zoveel mensen dat ik er duizelig van word.
Hoe lang geleden had ik haar voor het laatst (en voor het eerst) gezien? Zes weken, minstens. Haar naam en telefoonnummer is alles wat ik heb, met een glasscherf in een free card gekrast. En verder mijn herinnering aan onze ontmoeting, die gehuld gaat in een wolk van alcoholdampen. Ik ken haar stem van de twee telefoongesprekken sindsdien, weet de naam van haar ouders, hoeveel broers en zussen ze heeft, wat ze studeert, wie haar lievelingsschrijver is, dat ze Che Guevarra sexy vindt (ook nu hij dood en gebalsemd is), dat ze haar Cuba Libre met Havana Club drinkt in plaats van Bacardi en dat ze niet in haar eentje bij een hospita woont maar met een konijn dat af en toe zo hard door de kamer rent dat het uit de bocht vliegt. Kortom: niets waaraan je iemand op straat kunt herkennen. Alleen over haar haar heb ik een redelijk vastomlijnd idee.
Met een beetje fantasie heeft iedereen hetzelfde kapsel. Legio kandidaten lopen me links en rechts voorbij. Ik verkeer in een constante staat van twijfel. Dan plotseling: daar is ze, zeker weten. Dat haar, het kan niet anders. Ik schrik me kapot. Wat een beest. Haar hoofd diep weggezakt tussen haar schouders, haar benen zo krom als een Hun. Als verdoofd volg ik haar op enkele meters. Ze stampt De Kiosk binnen, kijkt om zich heen (ze zoekt iemand!) en bestelt een kop koffie. De moed is tot onder mijn voetzolen gezakt. Met afgrijzen denk ik aan de verhalen die ik in Delft heb opgehangen. Ik heb heel wat uit te leggen.
Ik bedenk of ik het kan maken om er gewoon vandoor te gaan. Hup, wegwezen, in de eerste de beste trein stappen en afnokken. Een rotstreek tot en met natuurlijk maar dit is een noodgeval. Maar wat dan als ze me belt en vraagt waar ik was? Ziekte veinzen? Gips kopen en er mijn been in dopen? Vol twijfels ben ik intussen naar het eind van het perron gedrenteld. Daar staat de verlossende trein naar Delft. In de verte, over mijn schouder zie ik het Kiosk uithangbord. Ik wik en weeg.
Dan besef ik dat ik geen keuze heb. Ik moet dit gruwelijke feit onder ogen zien. Face the music, so to speak. Desnoods drink ik een uurtje koffie met haar en ga er dan alsnog vandoor. Ik loop terug. Vlak voor ik de Kiosk bereik haal ik nog een keer diep adem. In de seconde dat dat duurt zie ik in mijn linkerooghoek een gestalte het perron oplopen. De herkenning is onmiddellijk en boven enige twijfel verheven.
,,Zullen we hier maar meteen weggaan?”, zegt ze. ,,De Kiosk is zo deprimerend.” Als we er voorbijlopen werp ik een blik naar binnen. Achter in de hoek zie ik een schonkige gestalte, haar handen verstrengeld met die van een reus van een kerel.
Mooi zo, iedereen gelukkig.
Comments are closed.