Opinie

Gastcolumn

De auteur is voorzitter van het college van bestuur. Voor de volgende gastcolumn, die op 14 mei verschijnt, heeft hij als auteur aangezocht ir. D.A. Hoogwater, voorzitter van de ondernemingsraad.

Vrijheid en relevantie

Leiden werd in 1575 opgericht voor de opleiding van predikanten, vestingbouwers, rechters, doctoren, cartografen, wiskundigen en bestuurders. Delft werd in 1842 opgericht ten behoeve van de doelmatige opleiding van ingenieurs voor de industrie, die toen in opkomst was.

In beide gevallen was maatschappelijke relevantie van onderwijs en onderzoek een vanzelfsprekendheid. De professoren bezaten een unieke deskundigheid in hun vakgebied en genoten daardoor een grote mate van vrijheid. Ook dat was geen probleem. Ze namen in de vakbeoefening hun eigen beslissingen. Daarvoor waren ze door de universiteit benoemd.

In onze tijd wordt de roep om maatschappelijke relevantie van universitair werk steeds vaker gehoord. Die relevantie wordt door sommigen ervaren als strijdig met de academische vrijheid. Sterker nog, het wordt als een dilemma ervaren dat van de universiteit een kritische, onafhankelijke houding wordt verwacht terwijl zij tegelijkertijd moet inspelen op maatschappelijke belangen. Dat dilemma wordt des te scherper gevoeld als wij de maatschappelijke belangen, de roep om relevantie proberen te vertalen naar onze eigen activiteiten.

Wij reageren vaak schamper op de wensen uit ‘de markt’. Denk maar eens aan de wensen die door het bedrijfsleven worden geuit ten aanzien van de opleiding. De ene keer moet zij breed zijn en de andere keer smal. Soms wordt om breed opgeleide superspecialisten gevraagd. Dan weer moeten ingenieurs veel alfa- en gamma-vakken hebben geleerd. Vervolgens moet dat juist niet. Het is inderdaad lichtelijk verwarrend. En er zijn talloze andere voorbeelden.

Betekent dit nu dat wij ons schouderophalend moeten terugtrekken in de ivoren toren?

Absoluut niet. Want wat wij meemaken is volkomen normaal. In de markt komt het zelden voor dat de afnemer tot in kleinigheden aan de leverancier de specificaties van zijn product geeft. Meestal moet de leverancier van product of dienst zelf bepalen wat hij dénkt dat de afnemer wenst. Als je ondernemers vraagt hoe wij de opleiding moeten inrichten dan zullen zij naar beste weten een antwoord geven. Maar dat antwoord kan van tijd tot tijd anders luiden. Wij moeten zelf een helder beeld opbouwen van de verwachtingen van het beroepenveld. Daartoe moeten wij een kritische partner zijn in de dialoog met onze afnemers. De ‘orakeltaal van de markt’ moet je interpreteren. Maar je moet goed luisteren, want de markt spreekt de waarheid.

Ik denk dat het onze doelgroepen niet zozeer gaat om wat wij doen maar veel meer om hoe wij het doen. Het bedrijfsleven verwacht dat de universiteit een excellente opleiding aanbiedt waarin de student op zijn tenen moet staan vanwege het niveau van de docenten en vanwege het grensverleggende karakter van het onderzoek waaraan hij mag deelnemen.

De wetenschapper behoudt dus zijn vrijheid. Maar die geniet hij in gebondenheid. Hij moet die als het ware verdienen door het geven van excellent onderwijs en het doen van grensverleggend onderzoek. De ‘markt’ – studenten, vakgenoten, financiers, bedrijven – heeft haarfijn door of de vrijheid verdiend is en laat dat ook weten.

Nico de Voogd

Vrijheid en relevantie

Leiden werd in 1575 opgericht voor de opleiding van predikanten, vestingbouwers, rechters, doctoren, cartografen, wiskundigen en bestuurders. Delft werd in 1842 opgericht ten behoeve van de doelmatige opleiding van ingenieurs voor de industrie, die toen in opkomst was.

In beide gevallen was maatschappelijke relevantie van onderwijs en onderzoek een vanzelfsprekendheid. De professoren bezaten een unieke deskundigheid in hun vakgebied en genoten daardoor een grote mate van vrijheid. Ook dat was geen probleem. Ze namen in de vakbeoefening hun eigen beslissingen. Daarvoor waren ze door de universiteit benoemd.

In onze tijd wordt de roep om maatschappelijke relevantie van universitair werk steeds vaker gehoord. Die relevantie wordt door sommigen ervaren als strijdig met de academische vrijheid. Sterker nog, het wordt als een dilemma ervaren dat van de universiteit een kritische, onafhankelijke houding wordt verwacht terwijl zij tegelijkertijd moet inspelen op maatschappelijke belangen. Dat dilemma wordt des te scherper gevoeld als wij de maatschappelijke belangen, de roep om relevantie proberen te vertalen naar onze eigen activiteiten.

Wij reageren vaak schamper op de wensen uit ‘de markt’. Denk maar eens aan de wensen die door het bedrijfsleven worden geuit ten aanzien van de opleiding. De ene keer moet zij breed zijn en de andere keer smal. Soms wordt om breed opgeleide superspecialisten gevraagd. Dan weer moeten ingenieurs veel alfa- en gamma-vakken hebben geleerd. Vervolgens moet dat juist niet. Het is inderdaad lichtelijk verwarrend. En er zijn talloze andere voorbeelden.

Betekent dit nu dat wij ons schouderophalend moeten terugtrekken in de ivoren toren?

Absoluut niet. Want wat wij meemaken is volkomen normaal. In de markt komt het zelden voor dat de afnemer tot in kleinigheden aan de leverancier de specificaties van zijn product geeft. Meestal moet de leverancier van product of dienst zelf bepalen wat hij dénkt dat de afnemer wenst. Als je ondernemers vraagt hoe wij de opleiding moeten inrichten dan zullen zij naar beste weten een antwoord geven. Maar dat antwoord kan van tijd tot tijd anders luiden. Wij moeten zelf een helder beeld opbouwen van de verwachtingen van het beroepenveld. Daartoe moeten wij een kritische partner zijn in de dialoog met onze afnemers. De ‘orakeltaal van de markt’ moet je interpreteren. Maar je moet goed luisteren, want de markt spreekt de waarheid.

Ik denk dat het onze doelgroepen niet zozeer gaat om wat wij doen maar veel meer om hoe wij het doen. Het bedrijfsleven verwacht dat de universiteit een excellente opleiding aanbiedt waarin de student op zijn tenen moet staan vanwege het niveau van de docenten en vanwege het grensverleggende karakter van het onderzoek waaraan hij mag deelnemen.

De wetenschapper behoudt dus zijn vrijheid. Maar die geniet hij in gebondenheid. Hij moet die als het ware verdienen door het geven van excellent onderwijs en het doen van grensverleggend onderzoek. De ‘markt’ – studenten, vakgenoten, financiers, bedrijven – heeft haarfijn door of de vrijheid verdiend is en laat dat ook weten.

Nico de Voogd

Redacteur Redactie

Heb je een vraag of opmerking over dit artikel?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.