Campus

Een storing in het immuunsysteem

In de Studium Generale-reeks ‘Het Raadsel in de Wetenschap’ hield prof.dr. H.A. Drexhage onlangs in het Techniek Museum een lezing onder de titel ‘Het weerloze lichaam’.

Hij is hoogleraar auto-immuunziekten van endocriene organen aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. Van zijn voordracht hieronder een ingekorte weergave.

,,In Rotterdam staat op een hoog gebouw in neonverlichting een mooie versregel van Lucebert: ‘Alles van waarde is weerloos.’ Ons lichaam is zeker van waarde. Ik heb erover nagedacht of het ook weerloos is. In al die jaren dat ik het immuunsysteem bestudeer is mij gebleken dat ons lichaam enorm weerbaar is.

Laten we eerst omschrijven wat ziek-zijn betekent, want lang niet iedereen verstaat daaronder hetzelfde. Allereerst is er het ziektegevoel. Een patiënt zal bij de dokter komen met klachten, bijvoorbeeld dat hij moe is of ergens pijn heeft. Hij zal niet bij hem komen met de mededeling: ‘Ik heb een leverfunctiestoornis.’

Soms zijn er aantoonbare orgaanafwijkingen. Ze kunnen overlappen met het ziektegevoel, maar dat hoeft niet. Vaak zijn ze discongruent. Twee patiënten die dezelfde afwijking hebben, kunnen daar dan ook verschillend op reageren. De één kan zich doodziek voelen, de ander helemaal niet.

Ik zal dat illustreren met het voorbeeld van twee Nepalese vrouwen die beiden aan jodiumgebrek lijden, waardoor hun schildklier is vergroot. De oudere vrouw heeft een bijzonder groot struma en heeft daar ongetwijfeld veel last van. Die van de jongere valt daarentegen nauwelijks op. Of ze last heeft van haar struma is de vraag. U moet zich namelijk realiseren dat in de vorige eeuw vrouwen graag een struma hadden, omdat de hals daardoor beter uitkwam. Dezelfde afwijking kan door mensen dus anders gepercipieerd worden.
Tempelrite

Hoe denkt men nu dat een dergelijke ziekte ontstaat? Daarbij is het belangrijk hoe men in het leven staat of wat voor wereldbeeld men heeft. In Nepal, zeker op het platteland, heeft men niet in de gaten dat een struma wordt veroorzaakt door jodiumgebrek. Daar denken de mensen dat het komt door een verstoring van kosmische krachten.

Zo dachten wij in Europa tweeduizend jaar geleden ook. In het antieke Griekenland zocht men zijn heil in een tempel. Om aan de ziekte te ontsnappen moest men in het reine komen met de godheid. Men deed dat in Asklepieia, genoemd naar Asclepius, de Griekse god van de geneeskunde. Wanneer men zich beter voelde kon men de godheid danken door een mensbeeldje met de aandoening erop geboetseerd, in de tempel achter te laten. Zo weten wij wat voor klachten ze hadden en of ze zich beter voelden.

Hoewel we ons kunnen afvragen of een tempelrite een struma zal verhelpen, kan het wel op het ziektegevoel werken. Het kan de angst wegnemen. Daardoor ben je minder bezorgd en kun je jeeen stuk beter voelen. Het blijkt dus dat er een grote discrepantie kan bestaan tussen hoe een ziekte wordt beleefd en wat er werkelijk aan de hand is.

Echt grote verbeteringen zijn mijns inziens gekomen met de introductie van het medisch-biologisch en chemisch denken over het lichaam. Een groot voorvechter daarvan was Robert Koch (1843-1910). Net zoals de wereld om ons heen zijn we het lichaam gaan beschouwen als materialistisch. Het is opgebouwd uit moleculen en er vinden chemische reacties in plaats.
Aids

Kunnen wij sommige ziekteverschijnselen associëren met stoornissen in het immuunsysteem? En zijn dat dan ook altijd immuunziekten? In Amerika manifesteerden zich rond 1980 de eerste aids-patiënten. Ze waren homoseksuele mannen en hadden onder andere last van vermoeidheid, koorts, lymfeklierzwellingen en luchtweginfecties. Dat laatste kon goed door de medicus worden vastgesteld.

Onderzoek in hun longen gaf een bijzonder resultaat te zien. Ze hadden infecties, veroorzaakt door bacteriën die iedereen bij zich heeft. Bij hen waren ze in staat om ongebreideld de weefsels binnen te dringen. Dit betekende dat ze een afweerstoornis hadden. In het laboratorium kon men dat pinpointen op een gebrek aan T-cellen.

Er waren ziektegevoelens, vastgestelde afwijkingen in de luchtwegen en een verminderd aantal T-cellen. Men had op dat moment geen clou wat er precies aan de hand was. Enkele jaren later vond men bij deze patiënten een virus, het zogeheten HIV (Humane Immunodeficiency Virus). De vraag was toen of het virus verantwoordelijk was voor het afwijkend aantal T-cellen, dat op zijn beurt de oorzaak is van de luchtweginfecties.

In de begintijd is er geopperd dat de vermindering van T-cellen wordt veroorzaakt door seksuele stimulantia die deze mannen hadden gebruikt. Er is altijd de vraag wat er eerder is: de kip of het ei? Bij het chronisch vermoeidheidssyndroom (ME) is dat bijvoorbeeld tot nu toe een onoplosbaar probleem. In het geval van aids is dat opgelost door de aanwezigheid van een apevirus dat veel lijkt op HIV. Toen men apen daarmee infecteerde ging dat gepaard met een lager aantal T-cellen en dat leidde tot de luchtweginfectie. Daarmee was het oorzakelijk verband aangetoond.
Depressie

Dat dit niet altijd eenvoudig is zal ik illustreren met het voorbeeld van een vitale depressie. Mensen die daaraan lijden zijn zwaar depressief, zien alles zwart en zijn vertraagd in hun handelen en denken. Hun immuunsysteem blijkt ook stoornissen te vertonen, weliswaar niet zo sterk als bij aids, maar het werkt niet zoals het moet. We zouden kunnen opperen dat de stoornissen in het immuunsysteem verantwoordelijk zijn voor de depressie, maar zo gemakkelijk ligt het niet.

Het immuunsysteem is zeer complex, maar het wordt nog ingewikkelder doordat de werking ervan nauw samenhangt met andere regelsystemen in ons lichaam, bijvoorbeeld het endocriene systeem. Dit produceert hormonen die belangrijk zijn voor onze stofwisseling en reproductie. Ook de hersenenstaan in verbinding met zowel het immuunsysteem als het endocriene systeem.

Ik wil even focussen op de zogeheten hypothalamus die gelegen is in de tussenhersenen. De hypothalamus is bijzonder belangrijk, omdat dit hersengedeelte hormonen kan afscheiden die via het hersenaanhangsel het endocriene systeem beïnvloeden. Bovendien speelt de hypothalamus een rol bij onze stemming. Volgens sommigen is dit hersengedeelte zelfs een belangrijke determinant van onze stemming.

Hoe kijkt men nu tegen vitale depressies aan? De klachten worden enerzijds bepaald door de hypothalamus. Er zijn dus werkelijk functionele hersenafwijkingen die vaak ook erfelijk zijn. Maar er zijn nog veel meer factoren. Een andere hoofdfactor kan stress zijn, zoals die optreedt door een verhuizing of een ernstig verlies.

U ziet dat meerdere oorzakelijke factoren het immuunsysteem kunnen beïnvloeden, zodat er een vermindering van T-cellen optreedt waardoor er virusinfecties kunnen onstaan. Het is dus een zeer ingewikkelde interrelatie. En als ik u ook nog eens vertel dat andere hogere hersencentra ook op het immuunsysteem kunnen inwerken en dat het immuunsysteem invloed heeft op de hypothalamus, dan begrijpt u dat we oorzaak en gevolg niet snel uit elkaar kunnen halen. Bij het chronisch vermoeidheidssyndroom, dat sterk aan de depressie gerelateerd is, weten we op dit moment ook niet of de immuunstoringen gevonden bij dit ziektebeeld oorzaak of gevolg zijn.

Wanneer je kijkt naar de vitale depressie, die dus samengaat met allerlei immuunstoornissen, dan heeft het stimuleren van T-cellen nauwelijks invloed op de depressieve gevoelens. Misschien heeft het wel tot gevolg dat er minder virale infecties zullen optreden. Wanneer je een depressie werkelijk in de kern wilt treffen, dan betekent dat een behandeling op het niveau van de hersenen met triptizol of prozac. Soms leidt dat tot drastische verbeteringen.

De reductie van klachten kan ook worden bewerkstelligd door de stress weg te nemen door bijvoorbeeld psychotherapie – maar beter is allebei. Wanneer dit gebeurt heeft het ook effect op het immuunsysteem. U moet wel bedenken dat therapeutische effecten een wisselend en beperkt resultaat hebben. Dat is heel jammer, want dat is eigenlijk de wet van behoud van ellende.”

Bewerking: Mannus van der Laan

In de Studium Generale-reeks ‘Het Raadsel in de Wetenschap’ hield prof.dr. H.A. Drexhage onlangs in het Techniek Museum een lezing onder de titel ‘Het weerloze lichaam’. Hij is hoogleraar auto-immuunziekten van endocriene organen aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. Van zijn voordracht hieronder een ingekorte weergave.

,,In Rotterdam staat op een hoog gebouw in neonverlichting een mooie versregel van Lucebert: ‘Alles van waarde is weerloos.’ Ons lichaam is zeker van waarde. Ik heb erover nagedacht of het ook weerloos is. In al die jaren dat ik het immuunsysteem bestudeer is mij gebleken dat ons lichaam enorm weerbaar is.

Laten we eerst omschrijven wat ziek-zijn betekent, want lang niet iedereen verstaat daaronder hetzelfde. Allereerst is er het ziektegevoel. Een patiënt zal bij de dokter komen met klachten, bijvoorbeeld dat hij moe is of ergens pijn heeft. Hij zal niet bij hem komen met de mededeling: ‘Ik heb een leverfunctiestoornis.’

Soms zijn er aantoonbare orgaanafwijkingen. Ze kunnen overlappen met het ziektegevoel, maar dat hoeft niet. Vaak zijn ze discongruent. Twee patiënten die dezelfde afwijking hebben, kunnen daar dan ook verschillend op reageren. De één kan zich doodziek voelen, de ander helemaal niet.

Ik zal dat illustreren met het voorbeeld van twee Nepalese vrouwen die beiden aan jodiumgebrek lijden, waardoor hun schildklier is vergroot. De oudere vrouw heeft een bijzonder groot struma en heeft daar ongetwijfeld veel last van. Die van de jongere valt daarentegen nauwelijks op. Of ze last heeft van haar struma is de vraag. U moet zich namelijk realiseren dat in de vorige eeuw vrouwen graag een struma hadden, omdat de hals daardoor beter uitkwam. Dezelfde afwijking kan door mensen dus anders gepercipieerd worden.
Tempelrite

Hoe denkt men nu dat een dergelijke ziekte ontstaat? Daarbij is het belangrijk hoe men in het leven staat of wat voor wereldbeeld men heeft. In Nepal, zeker op het platteland, heeft men niet in de gaten dat een struma wordt veroorzaakt door jodiumgebrek. Daar denken de mensen dat het komt door een verstoring van kosmische krachten.

Zo dachten wij in Europa tweeduizend jaar geleden ook. In het antieke Griekenland zocht men zijn heil in een tempel. Om aan de ziekte te ontsnappen moest men in het reine komen met de godheid. Men deed dat in Asklepieia, genoemd naar Asclepius, de Griekse god van de geneeskunde. Wanneer men zich beter voelde kon men de godheid danken door een mensbeeldje met de aandoening erop geboetseerd, in de tempel achter te laten. Zo weten wij wat voor klachten ze hadden en of ze zich beter voelden.

Hoewel we ons kunnen afvragen of een tempelrite een struma zal verhelpen, kan het wel op het ziektegevoel werken. Het kan de angst wegnemen. Daardoor ben je minder bezorgd en kun je jeeen stuk beter voelen. Het blijkt dus dat er een grote discrepantie kan bestaan tussen hoe een ziekte wordt beleefd en wat er werkelijk aan de hand is.

Echt grote verbeteringen zijn mijns inziens gekomen met de introductie van het medisch-biologisch en chemisch denken over het lichaam. Een groot voorvechter daarvan was Robert Koch (1843-1910). Net zoals de wereld om ons heen zijn we het lichaam gaan beschouwen als materialistisch. Het is opgebouwd uit moleculen en er vinden chemische reacties in plaats.
Aids

Kunnen wij sommige ziekteverschijnselen associëren met stoornissen in het immuunsysteem? En zijn dat dan ook altijd immuunziekten? In Amerika manifesteerden zich rond 1980 de eerste aids-patiënten. Ze waren homoseksuele mannen en hadden onder andere last van vermoeidheid, koorts, lymfeklierzwellingen en luchtweginfecties. Dat laatste kon goed door de medicus worden vastgesteld.

Onderzoek in hun longen gaf een bijzonder resultaat te zien. Ze hadden infecties, veroorzaakt door bacteriën die iedereen bij zich heeft. Bij hen waren ze in staat om ongebreideld de weefsels binnen te dringen. Dit betekende dat ze een afweerstoornis hadden. In het laboratorium kon men dat pinpointen op een gebrek aan T-cellen.

Er waren ziektegevoelens, vastgestelde afwijkingen in de luchtwegen en een verminderd aantal T-cellen. Men had op dat moment geen clou wat er precies aan de hand was. Enkele jaren later vond men bij deze patiënten een virus, het zogeheten HIV (Humane Immunodeficiency Virus). De vraag was toen of het virus verantwoordelijk was voor het afwijkend aantal T-cellen, dat op zijn beurt de oorzaak is van de luchtweginfecties.

In de begintijd is er geopperd dat de vermindering van T-cellen wordt veroorzaakt door seksuele stimulantia die deze mannen hadden gebruikt. Er is altijd de vraag wat er eerder is: de kip of het ei? Bij het chronisch vermoeidheidssyndroom (ME) is dat bijvoorbeeld tot nu toe een onoplosbaar probleem. In het geval van aids is dat opgelost door de aanwezigheid van een apevirus dat veel lijkt op HIV. Toen men apen daarmee infecteerde ging dat gepaard met een lager aantal T-cellen en dat leidde tot de luchtweginfectie. Daarmee was het oorzakelijk verband aangetoond.
Depressie

Dat dit niet altijd eenvoudig is zal ik illustreren met het voorbeeld van een vitale depressie. Mensen die daaraan lijden zijn zwaar depressief, zien alles zwart en zijn vertraagd in hun handelen en denken. Hun immuunsysteem blijkt ook stoornissen te vertonen, weliswaar niet zo sterk als bij aids, maar het werkt niet zoals het moet. We zouden kunnen opperen dat de stoornissen in het immuunsysteem verantwoordelijk zijn voor de depressie, maar zo gemakkelijk ligt het niet.

Het immuunsysteem is zeer complex, maar het wordt nog ingewikkelder doordat de werking ervan nauw samenhangt met andere regelsystemen in ons lichaam, bijvoorbeeld het endocriene systeem. Dit produceert hormonen die belangrijk zijn voor onze stofwisseling en reproductie. Ook de hersenenstaan in verbinding met zowel het immuunsysteem als het endocriene systeem.

Ik wil even focussen op de zogeheten hypothalamus die gelegen is in de tussenhersenen. De hypothalamus is bijzonder belangrijk, omdat dit hersengedeelte hormonen kan afscheiden die via het hersenaanhangsel het endocriene systeem beïnvloeden. Bovendien speelt de hypothalamus een rol bij onze stemming. Volgens sommigen is dit hersengedeelte zelfs een belangrijke determinant van onze stemming.

Hoe kijkt men nu tegen vitale depressies aan? De klachten worden enerzijds bepaald door de hypothalamus. Er zijn dus werkelijk functionele hersenafwijkingen die vaak ook erfelijk zijn. Maar er zijn nog veel meer factoren. Een andere hoofdfactor kan stress zijn, zoals die optreedt door een verhuizing of een ernstig verlies.

U ziet dat meerdere oorzakelijke factoren het immuunsysteem kunnen beïnvloeden, zodat er een vermindering van T-cellen optreedt waardoor er virusinfecties kunnen onstaan. Het is dus een zeer ingewikkelde interrelatie. En als ik u ook nog eens vertel dat andere hogere hersencentra ook op het immuunsysteem kunnen inwerken en dat het immuunsysteem invloed heeft op de hypothalamus, dan begrijpt u dat we oorzaak en gevolg niet snel uit elkaar kunnen halen. Bij het chronisch vermoeidheidssyndroom, dat sterk aan de depressie gerelateerd is, weten we op dit moment ook niet of de immuunstoringen gevonden bij dit ziektebeeld oorzaak of gevolg zijn.

Wanneer je kijkt naar de vitale depressie, die dus samengaat met allerlei immuunstoornissen, dan heeft het stimuleren van T-cellen nauwelijks invloed op de depressieve gevoelens. Misschien heeft het wel tot gevolg dat er minder virale infecties zullen optreden. Wanneer je een depressie werkelijk in de kern wilt treffen, dan betekent dat een behandeling op het niveau van de hersenen met triptizol of prozac. Soms leidt dat tot drastische verbeteringen.

De reductie van klachten kan ook worden bewerkstelligd door de stress weg te nemen door bijvoorbeeld psychotherapie – maar beter is allebei. Wanneer dit gebeurt heeft het ook effect op het immuunsysteem. U moet wel bedenken dat therapeutische effecten een wisselend en beperkt resultaat hebben. Dat is heel jammer, want dat is eigenlijk de wet van behoud van ellende.”

Bewerking: Mannus van der Laan

Redacteur Redactie

Heb je een vraag of opmerking over dit artikel?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.