Campus

Een lief klein pluisje

Een oud wijsje speelde op in Ortners hoofd. ‘Tieboem, tieboem, de bijen doen zoem, de vlindertjes vrij, wuiven naar mij.’ Het was zo’n herfstdag dat de vrieskou in de glasheldere lucht zat en het toch even lente leek.

Ortner wandelde door de grote laan richting hoofdgebouw. Hij zag vlinders in de vallende bladeren. Zonder het in de gaten te hebben, floot hij het deuntje. ‘Tiebom, tiebom, waar ik ook kom, de lucht is van goud, nu jij van me houdt.’ Hij passeerde twee studenten die met vermoeide blikken het gebroken achterwiel van een fiets monsterden. Hij knikte hen bemoedigend toe. Waarom ook niet?


1 Illustratie Bas Wilschut

Vlak voor de kruising kwam hem een vrouw met een poedeltje tegemoet. Ze probeerde de poedel met kleine rukjes aan de lijn naar zich toe te bewegen, maar het beest was vastbesloten om Ortner aan de verkeerde kant te passeren.

,Goedendag, mevrouw.’ Ortner sprong over de lijn. Hij voelde zich jong, vandaag.

In de examenzaal zocht Ortner een tafeltje langs de kant, met overzicht over de hele ruimte. De eerste studenten waren al gearriveerd en namen een laatste keer hun studieboeken, aantekeningen en spiekbriefjes door. Ortner vouwde zijn krant open en verzonk in gedachten naar tijd dat hij zelf tentamens moest afleggen. Eén keer had hij gefraudeerd: onder zijn horlogebandje had hij een kreet opgeschreven, een formule voor het een of ander, hij wist het niet precies meer. Tijdens het tentamen kon hij aan niets anders denken dan die tekst op zijn arm, hij voelde de inkt als het ware branden op zijn huid en was constant bezorgd dat het horlogebandje zou verschuiven en hem zou ontmaskeren als fraudeur. De angst dat hij ontdekt zou worden liet geen ruimte voor andere gedachten. Na een uur hield hij het niet meer uit, hij leverde een vrijwel leeg papier in bij de surveillant en sloop weg. Op de wc deed hij zijn horloge af. De binnenkant van het horlogebandje was doortrokken van blauw zweet, op zijn pols was niets meer te zien.

Had hij toen maar geweten wat hij nu wist. Het was vrijwel onmogelijk om een student te betrappen op spieken. Als surveillant kon je niet veel anders doen dan dreigend tussen de tafeltjes door lopen, vlak achter een verdachte eens vervelend kuchen, een gum controleren. En zelfs dat was Ortner niet van plan. Toen hij vanochtend in zijn agenda had gekeken en gezien had dat hij uitgerekend op deze fraaie herfstdag in een muisstille examenzaal drie uur mocht niksen, had hij besloten dat zo grondig mogelijk te doen. Laat die studenten maar spieken.

Ortner keek rond. Hij schatte dat er in de zaal tachtig studenten zaten. Ze waren inmiddels ijverig aan het schrijven. Hij zag iemand lezen met de neus vrijwel op het papier gedrukt. Vooraan peuterde een jongen in zijn oor. Halverwege de rij zat een lange slungel met zijn knieën klem onder het tafeltje. Laat niemand zeggen dat studenten het makkelijk hebben, dacht Ortner. Want dat is niet zo. Ze maken het zichmisschien graag makkelijk. Ik vervloek ze weleens, noem ze soms luie varkens. Maar zie ze hier eens zwoegen in de herfstzon.

Ortners oog viel op een student in de derde rij, die na elke zin de achterkant van zijn pen tegen zijn voorhoofd duwde, als moest hij de kennis letterlijk in zijn pen laten vloeien. Hij viel een beetje uit de toon: hij was klein en leek nog jonger dan de andere studenten. Ortner voelde de neiging om hem aan te moedigen, alsof hij het laatste kuiken van het nest was, dat zonder extra zorg omkomt in de drukte. Ja, de jongen was werkelijk een lief klein pluisje, bedacht Ortner. Hij voelde een vaderlijke sympathie voor het jochie. In zijn spierwitte haar, dat ongekamd en plukkerig om zijn hoofd hing, zat een bruin vlekje. Wat was dat, een herfstblaadje, een spin? Even dacht Ortner aan iets engs, een oortelefoontje waarmee spiekberichten konden worden afgeluisterd, maar dat idee wuifde hij meteen weer weg. Hij tuurde naar het donkere stipje. Het was van deze afstand niet herkenbaar.

Met langzame stappen dwaalde Ortner tussen de rijen tafeltjes. Nog vier passen, drie, dan kwam hij langs de blonde ragebol. Zijn rug was over het tafeltje gebogen, Ortner zag de afdruk van zijn wervelkolom in de trui omhoog lopen naar de nek, die er dun en kwetsbaar uitzag. Nu stond Ortner naast de jongen. Van achter zijn oor stak het bruine filter van een sigaret uit de haardos. Dat is helemaal niet goed voor je, wilde Ortner zeggen. Pas toch op je gezondheid. Hij bleef naar de sigaret staren tot de jongen vragend opkeek. Een zonnestraal viel op zijn gezicht en streelde langs de zachte witte donshaartjes van zijn wang en kin. Ortner bloosde. Een zeldzaam wee gevoel zwelde in zijn maag. Tieboem, tieboem. Ortner draaide zijn hoofd weg en keek uit het raam. Het leek werkelijk wel lente.
Blikskater

Ortner wandelde door de grote laan richting hoofdgebouw. Hij zag vlinders in de vallende bladeren. Zonder het in de gaten te hebben, floot hij het deuntje. ‘Tiebom, tiebom, waar ik ook kom, de lucht is van goud, nu jij van me houdt.’ Hij passeerde twee studenten die met vermoeide blikken het gebroken achterwiel van een fiets monsterden. Hij knikte hen bemoedigend toe. Waarom ook niet?


1 Illustratie Bas Wilschut

Vlak voor de kruising kwam hem een vrouw met een poedeltje tegemoet. Ze probeerde de poedel met kleine rukjes aan de lijn naar zich toe te bewegen, maar het beest was vastbesloten om Ortner aan de verkeerde kant te passeren.

,Goedendag, mevrouw.’ Ortner sprong over de lijn. Hij voelde zich jong, vandaag.

In de examenzaal zocht Ortner een tafeltje langs de kant, met overzicht over de hele ruimte. De eerste studenten waren al gearriveerd en namen een laatste keer hun studieboeken, aantekeningen en spiekbriefjes door. Ortner vouwde zijn krant open en verzonk in gedachten naar tijd dat hij zelf tentamens moest afleggen. Eén keer had hij gefraudeerd: onder zijn horlogebandje had hij een kreet opgeschreven, een formule voor het een of ander, hij wist het niet precies meer. Tijdens het tentamen kon hij aan niets anders denken dan die tekst op zijn arm, hij voelde de inkt als het ware branden op zijn huid en was constant bezorgd dat het horlogebandje zou verschuiven en hem zou ontmaskeren als fraudeur. De angst dat hij ontdekt zou worden liet geen ruimte voor andere gedachten. Na een uur hield hij het niet meer uit, hij leverde een vrijwel leeg papier in bij de surveillant en sloop weg. Op de wc deed hij zijn horloge af. De binnenkant van het horlogebandje was doortrokken van blauw zweet, op zijn pols was niets meer te zien.

Had hij toen maar geweten wat hij nu wist. Het was vrijwel onmogelijk om een student te betrappen op spieken. Als surveillant kon je niet veel anders doen dan dreigend tussen de tafeltjes door lopen, vlak achter een verdachte eens vervelend kuchen, een gum controleren. En zelfs dat was Ortner niet van plan. Toen hij vanochtend in zijn agenda had gekeken en gezien had dat hij uitgerekend op deze fraaie herfstdag in een muisstille examenzaal drie uur mocht niksen, had hij besloten dat zo grondig mogelijk te doen. Laat die studenten maar spieken.

Ortner keek rond. Hij schatte dat er in de zaal tachtig studenten zaten. Ze waren inmiddels ijverig aan het schrijven. Hij zag iemand lezen met de neus vrijwel op het papier gedrukt. Vooraan peuterde een jongen in zijn oor. Halverwege de rij zat een lange slungel met zijn knieën klem onder het tafeltje. Laat niemand zeggen dat studenten het makkelijk hebben, dacht Ortner. Want dat is niet zo. Ze maken het zichmisschien graag makkelijk. Ik vervloek ze weleens, noem ze soms luie varkens. Maar zie ze hier eens zwoegen in de herfstzon.

Ortners oog viel op een student in de derde rij, die na elke zin de achterkant van zijn pen tegen zijn voorhoofd duwde, als moest hij de kennis letterlijk in zijn pen laten vloeien. Hij viel een beetje uit de toon: hij was klein en leek nog jonger dan de andere studenten. Ortner voelde de neiging om hem aan te moedigen, alsof hij het laatste kuiken van het nest was, dat zonder extra zorg omkomt in de drukte. Ja, de jongen was werkelijk een lief klein pluisje, bedacht Ortner. Hij voelde een vaderlijke sympathie voor het jochie. In zijn spierwitte haar, dat ongekamd en plukkerig om zijn hoofd hing, zat een bruin vlekje. Wat was dat, een herfstblaadje, een spin? Even dacht Ortner aan iets engs, een oortelefoontje waarmee spiekberichten konden worden afgeluisterd, maar dat idee wuifde hij meteen weer weg. Hij tuurde naar het donkere stipje. Het was van deze afstand niet herkenbaar.

Met langzame stappen dwaalde Ortner tussen de rijen tafeltjes. Nog vier passen, drie, dan kwam hij langs de blonde ragebol. Zijn rug was over het tafeltje gebogen, Ortner zag de afdruk van zijn wervelkolom in de trui omhoog lopen naar de nek, die er dun en kwetsbaar uitzag. Nu stond Ortner naast de jongen. Van achter zijn oor stak het bruine filter van een sigaret uit de haardos. Dat is helemaal niet goed voor je, wilde Ortner zeggen. Pas toch op je gezondheid. Hij bleef naar de sigaret staren tot de jongen vragend opkeek. Een zonnestraal viel op zijn gezicht en streelde langs de zachte witte donshaartjes van zijn wang en kin. Ortner bloosde. Een zeldzaam wee gevoel zwelde in zijn maag. Tieboem, tieboem. Ortner draaide zijn hoofd weg en keek uit het raam. Het leek werkelijk wel lente.
Blikskater

Redacteur Redactie

Heb je een vraag of opmerking over dit artikel?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.