Opinie

Dol op Delft

Vandaag ben ik in de dode kamer geweest. De dode kamer zit bij TN, en je hoort er niets. Althans niet van buiten en van binnen dempen kunststofkegels ieder geluid zodanig dat hier de beste reflectievrije ruimte van geheel Europa is (0,02 pct.

reflectie, de een na beste kamer, in Göttingen, scoort 2 pct.). Daar ben je als TU-er dus beretrots op. Navraag bij Rinus Boone, die mij rondleidt, leert dat deze bewering in het boek ,,Architectuurarchief van de Technische Universiteit Delft” (1994) ongehoorde opschepperij is, waarschijnlijk nog afkomstig uit de tijd dat de dode kamer gebouwd werd, begin jaren zestig.

Op sommige plaatsen of met sommige mensen kan je je prettig voelen, zonder dat nu eigenlijk duidelijk is waar dat aan ligt. Zoiets heet affiniteit, en vandaag was ik, aan de hand van Rinus Boone, op zoek naar de bron daarvan. Want zesendertig jaar geleden kwam ik als meisje van acht voor het eerst op de TU, maar toen aan de hand van mijn opa. Mijn opa was architect, en van tijd tot tijd mocht ik mee naar de werken die zijn bureau onder handen had. Dat was op dat moment, jaren zestig, het gebouw van Technische Natuurkunde, en we waren diep onder de indruk van de dode kamer, waar je je eigen bloed hoort ruisen.

Later vroeg ik mij af hoe mijn opa zo’n gebouw als TN kon neerzetten. Het Architectuurarchief loste deze vraag op. Het blijkt dat de compagnon van mijn opa verantwoordelijk was voor het ontwerp. De heer Verhave – het was in die jaren de begintijd van de auto – meende zich te moeten verplaatsen in een gigantische Chevrolet, met van die vleugels. Dit vehikel werd in onze familie smalend De Gouden Koets genoemd. Iedere vrijdag werd De Gouden Koets gewassen door de jongste bediende van het bureau. De achtergrond van het wat minder speelse ontwerp van TN zal hiermee duidelijk zijn.

In het Architectuurarchief stond nog wat anders. Oorspronkelijk zou het bureau van mijn opa alle onderwijsgebouwen aan de oostkant van de Mekelweg bouwen, plus de Aula. Van den Broek en Bakema mocht de gebouwen aan de Rotterdamseweg ontwerpen. Het liep echter anders. In navolging van mijn opa zijn wij zijn in de familie niet rancuneus, maar toch wil ik niet onvermeld laten dat ik zes jaar lang in die tombe van Van den Broek en Bakema die Bouwkunde heet de constructieve tekortkomingen van de profielen met een kleerhanger heb moeten opvangen, om nog maar te zwijgen over de dagelijkse lawine van dooie vliegen die het zogenaamde luchtbehandelingssysteem produceert. Het schijnt dat de eerste betonrot bij de Aula al geconstateerd is, zodat die vliegende schotel over niet al te lange tijd op z’n giechel gaat.

Een andere bijzondere herinnering was het moment waarop ik van de u-raad een meccano-doos kreeg voor onze jongste zoon, die tijdens mijn zittingsperiode als buiten-universitair lid is geboren. Dit was een van de meer constructieve daden in degeschiedenis van de u-raad. Dankzij deze doos hebben wij nu zeer constructieve kinderen die straks vast allemaal niet-westerse sociologie gaan studeren.

Terug naar die affiniteit. Die zit bij heel veel TU-ers, staf én studenten. En als daar niet te veel aan geprutst en gesleuteld wordt, dan is en blijft dat het grootste kapitaal van de TU. De allerbijzonderste spelers van Ajax komen ook allemaal voort uit de jeugdopleiding; vaak zijn die dure aankopen van buitenaf een jaar lang geblesseerd, daar heb je niets aan. Dus koester en beheer dat kapitaal, dat geeft het mooiste rendement. Maar noem ons nooit meer stakeholders, en voor de volgende Kerst willen we allemaal een doos meccano.

Vandaag ben ik in de dode kamer geweest. De dode kamer zit bij TN, en je hoort er niets. Althans niet van buiten en van binnen dempen kunststofkegels ieder geluid zodanig dat hier de beste reflectievrije ruimte van geheel Europa is (0,02 pct. reflectie, de een na beste kamer, in Göttingen, scoort 2 pct.). Daar ben je als TU-er dus beretrots op. Navraag bij Rinus Boone, die mij rondleidt, leert dat deze bewering in het boek ,,Architectuurarchief van de Technische Universiteit Delft” (1994) ongehoorde opschepperij is, waarschijnlijk nog afkomstig uit de tijd dat de dode kamer gebouwd werd, begin jaren zestig.

Op sommige plaatsen of met sommige mensen kan je je prettig voelen, zonder dat nu eigenlijk duidelijk is waar dat aan ligt. Zoiets heet affiniteit, en vandaag was ik, aan de hand van Rinus Boone, op zoek naar de bron daarvan. Want zesendertig jaar geleden kwam ik als meisje van acht voor het eerst op de TU, maar toen aan de hand van mijn opa. Mijn opa was architect, en van tijd tot tijd mocht ik mee naar de werken die zijn bureau onder handen had. Dat was op dat moment, jaren zestig, het gebouw van Technische Natuurkunde, en we waren diep onder de indruk van de dode kamer, waar je je eigen bloed hoort ruisen.

Later vroeg ik mij af hoe mijn opa zo’n gebouw als TN kon neerzetten. Het Architectuurarchief loste deze vraag op. Het blijkt dat de compagnon van mijn opa verantwoordelijk was voor het ontwerp. De heer Verhave – het was in die jaren de begintijd van de auto – meende zich te moeten verplaatsen in een gigantische Chevrolet, met van die vleugels. Dit vehikel werd in onze familie smalend De Gouden Koets genoemd. Iedere vrijdag werd De Gouden Koets gewassen door de jongste bediende van het bureau. De achtergrond van het wat minder speelse ontwerp van TN zal hiermee duidelijk zijn.

In het Architectuurarchief stond nog wat anders. Oorspronkelijk zou het bureau van mijn opa alle onderwijsgebouwen aan de oostkant van de Mekelweg bouwen, plus de Aula. Van den Broek en Bakema mocht de gebouwen aan de Rotterdamseweg ontwerpen. Het liep echter anders. In navolging van mijn opa zijn wij zijn in de familie niet rancuneus, maar toch wil ik niet onvermeld laten dat ik zes jaar lang in die tombe van Van den Broek en Bakema die Bouwkunde heet de constructieve tekortkomingen van de profielen met een kleerhanger heb moeten opvangen, om nog maar te zwijgen over de dagelijkse lawine van dooie vliegen die het zogenaamde luchtbehandelingssysteem produceert. Het schijnt dat de eerste betonrot bij de Aula al geconstateerd is, zodat die vliegende schotel over niet al te lange tijd op z’n giechel gaat.

Een andere bijzondere herinnering was het moment waarop ik van de u-raad een meccano-doos kreeg voor onze jongste zoon, die tijdens mijn zittingsperiode als buiten-universitair lid is geboren. Dit was een van de meer constructieve daden in degeschiedenis van de u-raad. Dankzij deze doos hebben wij nu zeer constructieve kinderen die straks vast allemaal niet-westerse sociologie gaan studeren.

Terug naar die affiniteit. Die zit bij heel veel TU-ers, staf én studenten. En als daar niet te veel aan geprutst en gesleuteld wordt, dan is en blijft dat het grootste kapitaal van de TU. De allerbijzonderste spelers van Ajax komen ook allemaal voort uit de jeugdopleiding; vaak zijn die dure aankopen van buitenaf een jaar lang geblesseerd, daar heb je niets aan. Dus koester en beheer dat kapitaal, dat geeft het mooiste rendement. Maar noem ons nooit meer stakeholders, en voor de volgende Kerst willen we allemaal een doos meccano.

Redacteur Redactie

Heb je een vraag of opmerking over dit artikel?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.