Opinie

DelfTechno Center Parcs

Onze voorzitter van het college van bestuur draagt persoonlijk en actief zijn reorganisatiebeleid uit naar de buitenwereld.

In NRC Handelsblad en De Ingenieur etaleerde hij onlangs zijn opvatting over de universiteit als bedrijf. In beide media bewijst hij lippendienst aan het onderwijs als de ,,kerntaak, onze reden van bestaan”, om vervolgens alleen nog maar te spreken over controle over mensen, hun activiteiten en bijbehorende kosten.

In het jargon van de one minute manager worden in de NRC modieuze termen aan elkaar geregen als outsourcing, informatiemanagementsysteem, managementcomputernetwerk, flexibiliteit, bedrijvenservicecentrum … ,,Onze missie is om de omzet van derde geldstroom te verhogen van 100 tot 150 miljoen gulden per jaar – op een budget van in totaal 700 miljoen gulden. En dat moet perfect worden geadministreerd. De essentie is dat precies wordt bijgehouden hoeveel tijd van wetenschappers en apparatuur opgaat aan het onderzoek … We willen weten hoeveel earning capacity aan verschillende taken wordt besteed.”

De conservatieve bedrijfsideologie bevat geen enkele visie op, en geeft zeker geen invulling aan, de culturele of maatschappelijke rol van de universiteit. Zij staat diametraal tegenover de liberale verlangens ten aanzien van het onderwijs zoals de top veertig Europese industriëlen die hebben weergegeven in een rapport The European Round Table of Industrialists (ERT). Zij noemen als hoofdtaak: het afleveren van maatschappelijk verantwoordelijke burgers die in een toenemend complexe wereld goed met elkaar kunnen communiceren, samenwerken en de problemen in de maatschappij en in bedrijven kunnen oplossen.

Volgens dat rapport is de belangrijkste taak het ‘leren (te) leren’, want reguliere opleidingen zijn slechts de eerste stappen op de weg van permanente en steeds snellere acquisitie van competenties en kennis. Opleidingen moeten een attitude tot stand brengen die niet gericht is op de eindbestemming, het weten, het diploma, maar op de reis, op het blijvend leren. Universitair onderzoek staat al eeuwen ten dienste van zo’n leerproces. Het bewijst dat zowel de student als de docent accepteert dat hij niet weet, maar zoekt.

Natuurlijk is het aantrekkelijk als de resultaten van dit zoekend leerproces ook maatschappelijk relevant zijn en bijdragen aan de inkomsten van de universiteit. Wij moeten ons echter bewust zijn van het inherente gevaar dat kleeft aan afhankelijkheid van inkomsten uit contractonderzoek. Publikaties over de kwaliteit van het onderwijs wijzen op een onderwaardering van het onderwijs door de permanente en te grote nadruk op onderzoek.

Ook uit de artikelen over het beleid van onze collegevoorzitter spreekt duidelijk deze misplaatste nadruk op onderzoek. ,,Het is onze bedoeling dat straks Philips, Akzo,Unilever en de Universiteit Delft in één adem genoemd worden.” God verhoede het. Wat mij betreft liever in één adem met de ETH Zürich, MIT, Stanford, Kopenhagen en het Max Planck Institut. Niet commercieel onderzoek, maar opleiden hoort op de eerste plaats.

Als wij het advies van de ERT serieus nemen, dan moeten wij ons ook afvragen onder welke omstandigheden onze studenten dit het best kunnen doen. Sociale en culturele inzichten worden niet verkregen uit leerboekjes of high-tech-laboratoria, maar uit bewuste ervaring van eigen en andere culturen. Het is niet waarschijnlijk dat dit leren nu heel anders gebeurt dan vroeger. Daarom lijkt het verstandig om met kritisch respect de omstandigheden te beschouwen die in het verleden geleid hebben tot succesvolle onderwijsinstellingen met goede reputaties.

Wij moeten ons afvragen of de visionaire Delftse bestuurders die ons in de eerste helft van deze eeuw als ‘Hogeschool’ op de wereldkaart plaatsten niet onze blijvende en dankbare bewondering moeten genieten. Een entourage met het karakter en de kwaliteit van het vooroorlogse TU-Noord, kan nooit meer ontstaan. Het voedt een historisch bewustzijn van onze werkwijze en werkomstandigheden, en beteugelt daardoor misschien onze hedendaagse eigenwaan, ons misplaatst gevoel van wetenschappelijke, economische en vooral bestuurlijke almacht en zet ons hopelijk aan tot bescheidenheid.

Van bescheidenheid kan onze voorzitter niet beticht worden. Hij wenst de universiteit in te richten op ,,meer mogelijkheden tot controle, minder rompslomp”. Daar past een klassieke universiteit niet bij. Het economisch individualisme, inherent aan de gewenste bedrijfscultuur, verdrijft alles waarvan het behoud geld kost; geld dat elders een hogere earning capacity kan hebben.

Vaarwel Technische Universiteit Delft welkom DelfTechno Center Parcs.

Onze voorzitter van het college van bestuur draagt persoonlijk en actief zijn reorganisatiebeleid uit naar de buitenwereld. In NRC Handelsblad en De Ingenieur etaleerde hij onlangs zijn opvatting over de universiteit als bedrijf. In beide media bewijst hij lippendienst aan het onderwijs als de ,,kerntaak, onze reden van bestaan”, om vervolgens alleen nog maar te spreken over controle over mensen, hun activiteiten en bijbehorende kosten.

In het jargon van de one minute manager worden in de NRC modieuze termen aan elkaar geregen als outsourcing, informatiemanagementsysteem, managementcomputernetwerk, flexibiliteit, bedrijvenservicecentrum … ,,Onze missie is om de omzet van derde geldstroom te verhogen van 100 tot 150 miljoen gulden per jaar – op een budget van in totaal 700 miljoen gulden. En dat moet perfect worden geadministreerd. De essentie is dat precies wordt bijgehouden hoeveel tijd van wetenschappers en apparatuur opgaat aan het onderzoek … We willen weten hoeveel earning capacity aan verschillende taken wordt besteed.”

De conservatieve bedrijfsideologie bevat geen enkele visie op, en geeft zeker geen invulling aan, de culturele of maatschappelijke rol van de universiteit. Zij staat diametraal tegenover de liberale verlangens ten aanzien van het onderwijs zoals de top veertig Europese industriëlen die hebben weergegeven in een rapport The European Round Table of Industrialists (ERT). Zij noemen als hoofdtaak: het afleveren van maatschappelijk verantwoordelijke burgers die in een toenemend complexe wereld goed met elkaar kunnen communiceren, samenwerken en de problemen in de maatschappij en in bedrijven kunnen oplossen.

Volgens dat rapport is de belangrijkste taak het ‘leren (te) leren’, want reguliere opleidingen zijn slechts de eerste stappen op de weg van permanente en steeds snellere acquisitie van competenties en kennis. Opleidingen moeten een attitude tot stand brengen die niet gericht is op de eindbestemming, het weten, het diploma, maar op de reis, op het blijvend leren. Universitair onderzoek staat al eeuwen ten dienste van zo’n leerproces. Het bewijst dat zowel de student als de docent accepteert dat hij niet weet, maar zoekt.

Natuurlijk is het aantrekkelijk als de resultaten van dit zoekend leerproces ook maatschappelijk relevant zijn en bijdragen aan de inkomsten van de universiteit. Wij moeten ons echter bewust zijn van het inherente gevaar dat kleeft aan afhankelijkheid van inkomsten uit contractonderzoek. Publikaties over de kwaliteit van het onderwijs wijzen op een onderwaardering van het onderwijs door de permanente en te grote nadruk op onderzoek.

Ook uit de artikelen over het beleid van onze collegevoorzitter spreekt duidelijk deze misplaatste nadruk op onderzoek. ,,Het is onze bedoeling dat straks Philips, Akzo,Unilever en de Universiteit Delft in één adem genoemd worden.” God verhoede het. Wat mij betreft liever in één adem met de ETH Zürich, MIT, Stanford, Kopenhagen en het Max Planck Institut. Niet commercieel onderzoek, maar opleiden hoort op de eerste plaats.

Als wij het advies van de ERT serieus nemen, dan moeten wij ons ook afvragen onder welke omstandigheden onze studenten dit het best kunnen doen. Sociale en culturele inzichten worden niet verkregen uit leerboekjes of high-tech-laboratoria, maar uit bewuste ervaring van eigen en andere culturen. Het is niet waarschijnlijk dat dit leren nu heel anders gebeurt dan vroeger. Daarom lijkt het verstandig om met kritisch respect de omstandigheden te beschouwen die in het verleden geleid hebben tot succesvolle onderwijsinstellingen met goede reputaties.

Wij moeten ons afvragen of de visionaire Delftse bestuurders die ons in de eerste helft van deze eeuw als ‘Hogeschool’ op de wereldkaart plaatsten niet onze blijvende en dankbare bewondering moeten genieten. Een entourage met het karakter en de kwaliteit van het vooroorlogse TU-Noord, kan nooit meer ontstaan. Het voedt een historisch bewustzijn van onze werkwijze en werkomstandigheden, en beteugelt daardoor misschien onze hedendaagse eigenwaan, ons misplaatst gevoel van wetenschappelijke, economische en vooral bestuurlijke almacht en zet ons hopelijk aan tot bescheidenheid.

Van bescheidenheid kan onze voorzitter niet beticht worden. Hij wenst de universiteit in te richten op ,,meer mogelijkheden tot controle, minder rompslomp”. Daar past een klassieke universiteit niet bij. Het economisch individualisme, inherent aan de gewenste bedrijfscultuur, verdrijft alles waarvan het behoud geld kost; geld dat elders een hogere earning capacity kan hebben.

Vaarwel Technische Universiteit Delft welkom DelfTechno Center Parcs.

Redacteur Redactie

Heb je een vraag of opmerking over dit artikel?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.