Inheemse landen en volken laten delen in de inkomsten die anderen verdienen met bio-informatie uit hun leefgebied. Prima toch? Maar waarom is de TU Delft tegen dit plan?
Vrijwel iedereen kent stevia, de caloriearme zoetstof in frisdrank en etenswaren. Fabrikanten als Cargill, DSM en Coca-Cola hebben er een miljoenenomzet aan. Minder mensen weten dat leden van de Guarani-stam, die leven in het grensgebied van Brazilië en Paraguay, hen in het oerwoud de weg hebben gewezen naar de planten met die zoete smaak. De planten worden in westerse landen gekweekt en bewerkt om er steviolglycoside uit te winnen, een zoetstof die honderden keren zoeter dan is suiker, caloriearm en geschikt voor warme en koude toepassingen. Alleen is van de verkoop daarvan nooit geld teruggevloeid naar de Guarani,
“Dat soort dingen zou gewoon niet moeten gebeuren. Ik vind het bij de verantwoordelijkheid van die bedrijven horen dat ze daar iets aan doen.” Aan het woord is dr. Lotte Asveld, onderzoeker ethiek & biotechnologie aan de faculteit Technische Natuurwetenschappen (TNW).
Asveld was in december samen met haar promovendus Bob Kreiken op de VN-biodiversiteitstop (UN Convention on Biological Diversity) in Montreal. Ze maakten als waarnemer deel uit van een delegatie van Nederlandse onderzoekers, diplomaten, belanghebbenden en beleidsmakers. Tijdens de top werden afspraken gemaakt over het gebruik van genetische codes van inheemse organismen.
De beoogde regelgeving over digital sequence information (DSI) moet ertoe leiden dat inheemse landen en volken delen in de inkomsten die anderen verdienen met bio-informatie uit hun leefgebied. Met het geld dat daardoor ter beschikking komt, kan het ontvangende land de biotoop ondersteunen waar de genetische code vandaan komt. Behalve een eerlijker manier van zaken doen is DSI-regelgeving dus ook een manier om natuurlijke leefomgevingen en daarmee de biodiversiteit in stand te houden.
“Er is afgesproken dat er een verkenning komt naar een opslag voor genetische data waar onderzoekers uit deelnemende landen tegen betaling toegang toe krijgen”, vertelt promovendus Bob Kreiken. Hij studeerde rechten in Leiden en natuurbehoud in Wageningen. “De hoofdlijn is: genetische data vallen onder het verdrag en de baten moeten rechtvaardig worden verdeeld.”
(Lees verder onder de foto)
Uit de bladen van de Stevia rebaudiana wordt caloriearme zoetstof gewonnen. (Foto: Pxhere)
Dat klinkt prima toch? Maar hoe kan het dan dat de TU Delft zich ertegen heeft uitgesproken? Afgelopen zomer schaarde de TU Delft zich achter een verklaring van Europese onderzoekers die zich verzetten tegen de DSI-regelgeving: Keep Digital Sequence Information a common good. De ondertekenaars, waaronder vice-rector Rob Mudde namens de TU Delft, eisen vrije toegang tot de genetische database zonder de verplichting tot betaling. Een complex dossier in vijf vragen.
1. Wat is er nu geregeld over genetische rechten?
Het Nagoya-protocol, vernoemd naar de Japanse plaats van ondertekening in 2010, verplicht landen die het verdrag geratificeerd hebben om de toegang tot genetische bronnen te regelen, de winst te delen en de regels te respecteren. De Europese Unie neemt eraan deel en 136 andere landen.
Als goed voorbeeld van winstdeling noemt promovendus Kreiken het Zuid-Afrikaanse gewas rooibos. Dat werd van origine door lokale stammen gebruikt als medicinaal middel. Sinds rooibosthee de westerse supermarkten heeft bereikt, worden stammen gecompenseerd door de producenten. Lokale stammen krijgen extra inkomsten om de gemeenschap te versterken. Kreiken kent overigens ook voorbeelden waarbij “onderhandelaars zoeken naar wat legaal is en dat het gebrek aan goede regelgeving biopiraterij mogelijk maakt.” Met andere woorden: onderhandelingen bieden nog geen garantie op een eerlijke uitkomst.
2. Wat zijn de bezwaren tegen de huidige regeling?
“Nagoya gaat over biologische materialen”, vertelt microbioloog dr. Stan Brouns (TNW). “Dus het gaat over een bacteriekweek, of een stekje van een plant of een ander levend iets. In ons geval zijn het meestal materialen die onderling tussen wetenschappers worden gedeeld. Ik merk dat de huidige Nagoya-regelgeving vooral extra papierwerk oplevert voor de onderzoekers en ondersteuning van de universiteit.”
Naast het administratieve ongemak heeft Brouns nog een bezwaar: “Ik denk het land van oorsprong voor de microbiologie vaak minder relevant is dan bijvoorbeeld voor planten. Als je in Nederland naar een bepaalde schimmel of bacterie was gaan zoeken had je ‘m waarschijnlijk ook wel gevonden.”
3. Wat wil het nieuwe DSI-verdrag?
Er zijn twee belangrijke verschillen tussen Nagoya en DSI. Nagoya bepaalt dat er een bilaterale overeenkomst moet komen tussen de gebruiker en het land van oorsprong. De DSI-regelgeving gaat over een multilaterale regeling: een database voor genetische codes, toegankelijk voor alle ondertekenaars, en een bankrekening waar deelnemers bij gebruik van een genetische code van elders een (nader te bepalen) tegemoetkoming op moeten storten. Verder heeft het Nagoya-protocol betrekking op biologische materialen, maar gaat het DSI-verdrag over biologische informatie: digitale sequenties in dna, rna en eiwitten.
4. Is er vertrouwen in een DSI-verdrag?
“Ik heb begrepen dat ze willen kijken wat de oorsprong is van bepaalde data,” zegt Stan Brouns. “Een aantal landen, waaronder Amerika en Israël, heeft Nagoya niet geratificeerd en ondertekenen waarschijnlijk ook niet het DSI-verdrag. Maar daar bevinden zich wel onze favoriete databases. Mogen we die dan niet meer raadplegen? Veel van mijn collega’s vinden DSI een slecht idee. De regels gaan ook in tegen de belangrijke ontwikkeling van open science en open data die ervanuit gaan dat iedereen overal bij moet kunnen. Immers, van onderzoeksgegevens die gefinancierd zijn met belastinggeld moet iedereen kunnen profiteren. Als er betaalmuren komen, kan ik me niet voorstellen hoe dat eruit moet gaan zien. Er zal een totaal onwerkbare en niet te handhaven situatie ontstaan.”
5. Kan het anders?
“Ik vind dat microbiologen wel een punt hebben, dat je micro-organismen vaak niet op één locatie terug kunt voeren”, erkent Asveld. “De meeste micro-organismen komen immers overal voor.” Over de bureaucratische bezwaren zegt ze: “Op de achtergrond speelt de enorme ongelijkheid in middelen tussen westerse wetenschappers en de mensen op het zuidelijk halfrond. Dáár moeten we wat aan doen. En daarvoor hoeven we niet op dit verdrag wachten. Wat we zouden kunnen doen is bij microbiologische onderzoeksprojecten budget vrijmaken om samen te werken met mensen uit de zuidelijke landen. Zodat ze kunnen delen in de kennis, en hen toegang geven tot de data die hier gemaakt worden. Vaak hebben ze die kennis niet of ze weten niet hoe ze de data moeten interpreteren. Het wantrouwen tussen de partijen moeten we proberen te overbruggen met goede wil.”
Sinds rooibosthee de westerse supermarkten heeft bereikt, worden stammen in Zuid-Afrika gecompenseerd door de producenten. (Foto: Pxhere)
Heb je een vraag of opmerking over dit artikel?
j.w.wassink@tudelft.nl
Comments are closed.