Vreemde eend in een rare bijt. Binnen Bouwkunde, het buitenbeentje van de TU, huist Sierksma. Intellectueel, scherpslijper, maar geen provocateur zegt hij.
,,Ik trap pas op tenen als deze nadrukkelijk worden uitgestoken.” Vrijdag verraste hij vriend en vijand met een afscheid dat geen afscheid bleek te zijn.
Aan de deur van zijn studeerkamer hangt een boksbal. Rekent Sierksma – aan een voornaam doet hij niet – daar in gedachten af met zijn universitaire tegenstanders? Nee, hij is de woede voorbij, zegt hij beslist. ,,Ik bemoei me nergens meer mee.” Zijn rede ‘Alma mater – vaarwel, een autopsie’ was zijn laatste kunstje in het openbaar. Maar niet zijn afscheid, zoals sommigen hoopten. Hij trekt zich slechts terug, zo sprak hij aan het eind van zijn rede, in het reservaat van zijn eigen bovenkamer: een plek waar alleen studenten en vrienden hem kunnen vinden. ,,Totdat mijn huis is afbetaald. Tot ik zelf verkies naar een veel verder weg liggend reservaat uit te wijken, net als mijn Alma Mater voor de eeuwigheid.”
Ironie
Sierksma’s naam leek in de lente juist gezuiverd. Een jaar geleden weigerde hij als gecommitteerde zijn handtekening te zetten onder een examen. De kwaliteit van de afstudeerscriptie was onder de maat en hij was, vond hij, ongeveer de enige die dat kon constateren. Twee andere leden van de beoordelende commissie waren in zijn ogen totaal niet thuis op het terrein van de scriptie, de architectuurtheorie. Het kwam hem op twee klachten te staan, een van een ouder van de student en een van een collega, een docent stedebouw, die hij incompetentie op dit gebied had verweten.
Het college van bestuur, ingeschakeld door decaan Beunderman en Sierksma, stelde een commissie van ‘wijze mannen’ in. Enigszins verrassend kwam die tot de conclusie dat Sierksma gelijk had met zijn kritiek en dat alleen de presentatie daarvan wat onbehouwen was geweest. Was dat niet genoeg?
,,Ik wilde op mijn manier een punt achter de zaak zetten. Het is een zinloze affaire geweest, die ik nooit gezocht heb. Als men de verschillende partijen in een redelijk gesprek bij elkaar had gebracht, was de kwestie in een week opgelost. In plaats daarvan werd ze opgeblazen. Nu ben ik zo grootmoedig dat ik de bestuurders de gelegenheid geef hun vermogen tot ironie te tonen’, aldus Sierksma.
Imago
Of ze over ironie beschikken, is nog de vraag. Sierksma’s rede, hoewel vol van ironische terzijdes, is namelijk een vlammend betoog tegen de heerschappij van de beroepsbestuurders. In Sierksma’s barokke taal ‘de priesters van de efficiency’, mannen die ‘slechts zogenaamde ‘stukken’ kunnen lezen en zelfs geen weet meer hebben vaneen taal die opzweept of ergens de zweep overheen legt’. Input, output en geld zijn hun enige parameters, meent Sierksma. Het imago van de instelling is volgens hem belangrijker dan het product: kennis. En wee degene die het imago dreigt te besmeuren.
,,De grenzen der kritiek worden door die beheerders strak aangelegd en scherp in de gaten gehouden. Beter aan een student een titel afgeven voor knoeiwerk, dan een rel riskeren omdat een ouder klaagt en dreigt – ook als die klacht uit de lucht is gegrepen.”
In zijn rede is het enige concrete voorbeeld van de verloedering van de universiteit het verhaal van docent ‘K’, die afdaalt in de krochten van de universitaire bureaucratie. Is zijn bewijsvoering daarmee toch niet wat mager? ,,Deze kwestie is exemplarisch, niet extreem”, kaatst hij terug. Het vroeg negentiende-eeuwse ideaal van Wilhelm von Humboldt – wetenschap, cultuur, techniek en de kunsten in hun samenhang bestuderen – was al eerder aangetast.
Het is dat ideaal dat hij vrijdag definitief ten grave droeg. ,,Theodor Adorno schreef daar in 1945 al prachtige woorden over: ‘de schaduw van grootstedelijke haast en nervositeit valt over de intellectuele arbeid. Deze verricht men met een slecht geweten, als werd de tijd ervoor ontstolen aan een of ander dringende, maar in feite imaginaire bezigheid. Heel het leven moet er uitzien als een beroep.”
Parelketting
Voor een Technische Universiteit is dat niet vreemd. De technische opleidingen hebben altijd al een gebrekkig universitair niveau gehad, zegt hij, ‘daarom was de benaming hogeschool ook veel beter’. ,,Een instituut als Studium Generale had hier ook een veel belangrijkere functie dan aan een algemene universiteit. Het is alleen een klein percentage dat er aan nipt.”
Maar nu worden ook aan de algemene universiteiten geen intellectuelen meer gemaakt. Promoveren, bijvoorbeeld, moet in vier jaar. ,,Voor de bètavakken is dat een goed model: een hoogleraar knipt de parelketting van zijn onderzoek in stukken en zet daar promovendi op. Maar dat het aan de alfavakken is opgelegd, is verschrikkelijk. Een filosoof bijvoorbeeld moet eerst wijs zijn voor hij een proefschrift kan schrijven. Eerst moet hij Kant, Casanova, De Sade en Canetti hebben begrepen.”
Door de overbevolking van het hoger onderwijs is er ook een type student binnengekomen dat zonder veel moeite de eindstreep wil halen, vindt Sierksma. ,,Vroeger was ik tegen een numerus fixus en toelatingsexamen, nu ben ik er hartstikke voor. Maar dan moet er niet alleen op IQ, maar ook op motivatie en op nieuwsgierigheid geselecteerd worden. Er komen nu te veel studenten binnen die volstrekt binnen de kaders blijven en daarbuiten helemaal niets lezen. Dat is geen angstvisioen van een ouwe lul – dat aantal is echt toegenomen. Wie leest er nog Adorno? Als ik hem een uur lees, komt er stoom uit mijn kop, zo moeilijk is het. De hedendaagse student wil om de tien minuten scoren.”
Kleine oorlog
Ondanks alles is het een vrolijk universum waarin Sierksmarondwaart, zegt hij. Studenten moet hij ‘als een rattenvanger van Hamelen’ zien te vangen voor zijn colleges esthetica. ,,Van tevoren hebben ze nog nooit een ingewikkelde abstracte tekst gelezen. Ik waarschuw ze ook altijd als ze bij mij willen afstuderen. ‘Naast je werk voor je ontwerp krijg je ook een hele leeslijst’, zeg ik ze, ‘dat kan je aardig wat tijd kosten’.”
Onder zijn collega’s heeft hij medestanders, maar die roeren zich amper in het openbaar. ,,Ik moest mijn kleine oorlog, zoals ik het noem, alleen voeren. Met het applaus, dat ik vrijdag kreeg, drukken ze hun eigen frustraties uit.”
Hij heeft zich er in geschikt, hij kan ermee omgaan, benadrukt hij. ,,In Nietzsches Fröhliche Wissenschaft las ik een begrip, dat me zeer aanspreekt: de amor fati, de liefde voor het lot, of beter het omarmen van het noodlot % en het beste ervan maken.” Zo kwam hij begin jaren zeventig naar Delft, omdat men hem een lectoraat in het vooruitzicht stelde, dat uiteindelijk een medewerkerschap bleek. ,,Toen besloot ik er maar het beste van te maken – dat was de amor fati van een jonge man.”
Op zijn vierenvijftigste heeft hij een andere noodlotsliefde. ,,Veel mannen van mijn leeftijd proberen gewild jong te doen, uit angst voor de ouderdom. Ik heb dat niet. Iemand zei over mijn laatste boek ‘Minima memoria’ dat het geschreven leek door een zeventigjarige, terwijl ik spreek als iemand van dertig. Inderdaad, ik probeer me te oefenen in de ouderdom. Als die me dan over enige tijd in de rug passeert, schrik ik er niet zo van.”
Vreemde eend in een rare bijt. Binnen Bouwkunde, het buitenbeentje van de TU, huist Sierksma. Intellectueel, scherpslijper, maar geen provocateur zegt hij. ,,Ik trap pas op tenen als deze nadrukkelijk worden uitgestoken.” Vrijdag verraste hij vriend en vijand met een afscheid dat geen afscheid bleek te zijn.
Aan de deur van zijn studeerkamer hangt een boksbal. Rekent Sierksma – aan een voornaam doet hij niet – daar in gedachten af met zijn universitaire tegenstanders? Nee, hij is de woede voorbij, zegt hij beslist. ,,Ik bemoei me nergens meer mee.” Zijn rede ‘Alma mater – vaarwel, een autopsie’ was zijn laatste kunstje in het openbaar. Maar niet zijn afscheid, zoals sommigen hoopten. Hij trekt zich slechts terug, zo sprak hij aan het eind van zijn rede, in het reservaat van zijn eigen bovenkamer: een plek waar alleen studenten en vrienden hem kunnen vinden. ,,Totdat mijn huis is afbetaald. Tot ik zelf verkies naar een veel verder weg liggend reservaat uit te wijken, net als mijn Alma Mater voor de eeuwigheid.”
Ironie
Sierksma’s naam leek in de lente juist gezuiverd. Een jaar geleden weigerde hij als gecommitteerde zijn handtekening te zetten onder een examen. De kwaliteit van de afstudeerscriptie was onder de maat en hij was, vond hij, ongeveer de enige die dat kon constateren. Twee andere leden van de beoordelende commissie waren in zijn ogen totaal niet thuis op het terrein van de scriptie, de architectuurtheorie. Het kwam hem op twee klachten te staan, een van een ouder van de student en een van een collega, een docent stedebouw, die hij incompetentie op dit gebied had verweten.
Het college van bestuur, ingeschakeld door decaan Beunderman en Sierksma, stelde een commissie van ‘wijze mannen’ in. Enigszins verrassend kwam die tot de conclusie dat Sierksma gelijk had met zijn kritiek en dat alleen de presentatie daarvan wat onbehouwen was geweest. Was dat niet genoeg?
,,Ik wilde op mijn manier een punt achter de zaak zetten. Het is een zinloze affaire geweest, die ik nooit gezocht heb. Als men de verschillende partijen in een redelijk gesprek bij elkaar had gebracht, was de kwestie in een week opgelost. In plaats daarvan werd ze opgeblazen. Nu ben ik zo grootmoedig dat ik de bestuurders de gelegenheid geef hun vermogen tot ironie te tonen’, aldus Sierksma.
Imago
Of ze over ironie beschikken, is nog de vraag. Sierksma’s rede, hoewel vol van ironische terzijdes, is namelijk een vlammend betoog tegen de heerschappij van de beroepsbestuurders. In Sierksma’s barokke taal ‘de priesters van de efficiency’, mannen die ‘slechts zogenaamde ‘stukken’ kunnen lezen en zelfs geen weet meer hebben vaneen taal die opzweept of ergens de zweep overheen legt’. Input, output en geld zijn hun enige parameters, meent Sierksma. Het imago van de instelling is volgens hem belangrijker dan het product: kennis. En wee degene die het imago dreigt te besmeuren.
,,De grenzen der kritiek worden door die beheerders strak aangelegd en scherp in de gaten gehouden. Beter aan een student een titel afgeven voor knoeiwerk, dan een rel riskeren omdat een ouder klaagt en dreigt – ook als die klacht uit de lucht is gegrepen.”
In zijn rede is het enige concrete voorbeeld van de verloedering van de universiteit het verhaal van docent ‘K’, die afdaalt in de krochten van de universitaire bureaucratie. Is zijn bewijsvoering daarmee toch niet wat mager? ,,Deze kwestie is exemplarisch, niet extreem”, kaatst hij terug. Het vroeg negentiende-eeuwse ideaal van Wilhelm von Humboldt – wetenschap, cultuur, techniek en de kunsten in hun samenhang bestuderen – was al eerder aangetast.
Het is dat ideaal dat hij vrijdag definitief ten grave droeg. ,,Theodor Adorno schreef daar in 1945 al prachtige woorden over: ‘de schaduw van grootstedelijke haast en nervositeit valt over de intellectuele arbeid. Deze verricht men met een slecht geweten, als werd de tijd ervoor ontstolen aan een of ander dringende, maar in feite imaginaire bezigheid. Heel het leven moet er uitzien als een beroep.”
Parelketting
Voor een Technische Universiteit is dat niet vreemd. De technische opleidingen hebben altijd al een gebrekkig universitair niveau gehad, zegt hij, ‘daarom was de benaming hogeschool ook veel beter’. ,,Een instituut als Studium Generale had hier ook een veel belangrijkere functie dan aan een algemene universiteit. Het is alleen een klein percentage dat er aan nipt.”
Maar nu worden ook aan de algemene universiteiten geen intellectuelen meer gemaakt. Promoveren, bijvoorbeeld, moet in vier jaar. ,,Voor de bètavakken is dat een goed model: een hoogleraar knipt de parelketting van zijn onderzoek in stukken en zet daar promovendi op. Maar dat het aan de alfavakken is opgelegd, is verschrikkelijk. Een filosoof bijvoorbeeld moet eerst wijs zijn voor hij een proefschrift kan schrijven. Eerst moet hij Kant, Casanova, De Sade en Canetti hebben begrepen.”
Door de overbevolking van het hoger onderwijs is er ook een type student binnengekomen dat zonder veel moeite de eindstreep wil halen, vindt Sierksma. ,,Vroeger was ik tegen een numerus fixus en toelatingsexamen, nu ben ik er hartstikke voor. Maar dan moet er niet alleen op IQ, maar ook op motivatie en op nieuwsgierigheid geselecteerd worden. Er komen nu te veel studenten binnen die volstrekt binnen de kaders blijven en daarbuiten helemaal niets lezen. Dat is geen angstvisioen van een ouwe lul – dat aantal is echt toegenomen. Wie leest er nog Adorno? Als ik hem een uur lees, komt er stoom uit mijn kop, zo moeilijk is het. De hedendaagse student wil om de tien minuten scoren.”
Kleine oorlog
Ondanks alles is het een vrolijk universum waarin Sierksmarondwaart, zegt hij. Studenten moet hij ‘als een rattenvanger van Hamelen’ zien te vangen voor zijn colleges esthetica. ,,Van tevoren hebben ze nog nooit een ingewikkelde abstracte tekst gelezen. Ik waarschuw ze ook altijd als ze bij mij willen afstuderen. ‘Naast je werk voor je ontwerp krijg je ook een hele leeslijst’, zeg ik ze, ‘dat kan je aardig wat tijd kosten’.”
Onder zijn collega’s heeft hij medestanders, maar die roeren zich amper in het openbaar. ,,Ik moest mijn kleine oorlog, zoals ik het noem, alleen voeren. Met het applaus, dat ik vrijdag kreeg, drukken ze hun eigen frustraties uit.”
Hij heeft zich er in geschikt, hij kan ermee omgaan, benadrukt hij. ,,In Nietzsches Fröhliche Wissenschaft las ik een begrip, dat me zeer aanspreekt: de amor fati, de liefde voor het lot, of beter het omarmen van het noodlot % en het beste ervan maken.” Zo kwam hij begin jaren zeventig naar Delft, omdat men hem een lectoraat in het vooruitzicht stelde, dat uiteindelijk een medewerkerschap bleek. ,,Toen besloot ik er maar het beste van te maken – dat was de amor fati van een jonge man.”
Op zijn vierenvijftigste heeft hij een andere noodlotsliefde. ,,Veel mannen van mijn leeftijd proberen gewild jong te doen, uit angst voor de ouderdom. Ik heb dat niet. Iemand zei over mijn laatste boek ‘Minima memoria’ dat het geschreven leek door een zeventigjarige, terwijl ik spreek als iemand van dertig. Inderdaad, ik probeer me te oefenen in de ouderdom. Als die me dan over enige tijd in de rug passeert, schrik ik er niet zo van.”
Comments are closed.