De imposante collectie van het Mineralogisch-Geologisch Museum is al sinds 1912 gehuisvest in het gebouw van mijnbouwkunde. Daar dreigde heel even verandering in te komen. Verhuisplannen van het Techniek Museum bieden uitkomst.
Na acht jaar dienst als conservator van het Mineralogisch-Geologisch Museum van de afdeling technische aardwetenschappen (Civiele Techniek en Geowetenschappen) kan drs. Maaike van Tooren nog steeds enthousiast raken over diamanten . maar op een andere manier dan de gemiddelde rapper. “Zelfs in bewerkte vorm vind ik ze niet bijzonder mooi”, bekent de geologe. “Maar de ontstaansgeschiedenis is fantastisch.” Vervolgens vertelt ze een verhaal dat zich het beste laat typeren als een geologische thriller. Magma schiet dankzij gasbelletjes koolstofdioxide in een steeds hoger tempo naar het aardoppervlak – daarbij brokstukjes gesteente met diamant oppikkend die zich op 200 tot 450 kilometer diepte bevinden. “Door die waanzinnig hoge snelheid krijgt de diamant geen tijd om te worden omgezet in grafiet”, legt de conservator uit.
Als meisje verslond Van Tooren inmiddels aardig gedateerde, maar nog steeds betoverende boeken als ‘Geheimschrift der Aarde’. Nu beheert ze een collectie die onder meer vierduizend verschillende soorten mineralen omvat . wat in de praktijk neerkomt op 120 duizend verschillende exemplaren. “Je wilt zo laten zien hoeveel variatie er kan optreden in het uiterlijk van één mineraalsoort, ook al is de chemische samenstelling en opbouw identiek.”
Hoeveel al deze ertsen, gesteenten en mineralen bij elkaar wegen, durft Van Tooren niet te becijferen. Maar voor een verhuizing naar een andere plek lijkt deze collectie ongeveer even geschikt als de Notre Dame. “Er zijn maar weinig collecties op de wereld die zo systematisch zijn opgebouwd en uitgestald”, vertelt de conservator, die ook docent is bij aardwetenschappen. Toch is de collectie nog steeds niet volledig geïnventariseerd: in de laatjes van de tientallen vitrinekasten stuit Van Tooren nog regelmatig op verrassingen. Voeg daarbij de kwetsbaarheid van sommige kristallen en een verhuizing lijkt een nachtmerriescenario. Van Tooren noemt nog een bezwaar: “Waarschijnlijk kunnen de oude vitrinekasten niet mee verhuizen, en die zijn heel bepalend voor de sfeer.”
De conservator is dan ook opgelucht dat het zo ver niet lijkt te komen. De afdeling aardwetenschappen verhuist weliswaar dit jaar naar het gebouw van de faculteit CiTG, maar het museum kan hoogstwaarschijnlijk zijn plek in de oostvleugel van het statige gebouw aan de Mijnbouwstraat 120 behouden. Dat heeft alles te maken met plannen om daar ook het Techniek Museum onder te brengen. Juist als het er om gaat delen van de collectie voor een breed publiek toegankelijk te maken, kan een samenwerking met dat museum interessant zijn, denkt Van Tooren.
Maar het gevaar is nog niet uit de lucht: als het gebouw een grondige opknapbeurt krijgt, lijkt het tijdelijk verplaatsen van de collectie onvermijdelijk. Van Tooren: “Het inventariseren van nog niet eerder vastgelegde stukken is dus een race tegen de klok.”
De collectie vindt zijn oorsprong in de negentiende eeuw. Toen al lag de nadruk op het belang voor het onderwijs. Mineralen, ertsen en gesteentes mochten geen abstractie blijven voor studenten mijnbouwkunde. Toen in de loop der jaren het onderwijs sterk van inhoud veranderde, verloren sommige onderdelen van de collectie hun onderwijskundige relevantie en werden ze afgestoten. Van Tooren: “Na de onafhankelijkheid van Indonesië vertrokken steeds minder afgestudeerde mijnbouwers naar de voormalige Nederlandse kolonie. De Indonesië-collectie, inclusief de befaamde Timor-collectie, is toen in het depot opgeslagen. Enkele jaren geleden zijn ze aan museum Naturalis geschonken.” Ook de uitgebreide fossielencollectie vond z’n weg naar Naturalis. “Daar waren ze erg blij mee”, vertelt Van Tooren.”
Van Tooren is er van overtuigd dat het museum ook in een tijd dat studenten aardwetenschappen nog ‘slechts’ honderd mineralen hoeven te kennen, een belangrijke functie vervult. “Zelfs als je later uitsluitend wiskundige modellen over oliewinning gaat maken, is het nuttig om niet alleen iets van de processen, maar ook iets van de materialen af te weten. En de meeste studenten vinden het boeiend. Op de excursie van de eerstejaars hoor ik altijd: nu gaat het voor mij echt leven.”
Calciet is bepaald geen zeldzaam mineraal. Het wordt onder meer . in gemalen vorm – gebruikt als bestanddeel van tandpasta.
Fluoriet was in de klassieke oudheid al een gewild mineraal. Het levert de fluor in de tandpasta. In de metaalindustrie werd het vaak toegevoegd aan ertsmengsels om de ertsen bij lagere temperaturen te laten smelten.
Zwavel, herkenbaar aan de gele kleur, was in de middeleeuwen geliefd bij alchemisten. Het is vaak te vinden in de kraters van vulkanen. Zwavelzuur wordt gebruikt bij de productie van uiteenlopende industriële producten.
Pyriet is een mineraal dat bedrieglijk veel op goud kan lijken en zo menige goudzoeker in een kortstondige euforie heeft gebracht. Vandaar de bijnaam gekkengoud (fool’s gold).
De oude Egyptenaren waren al gebiologeerd door de schoonheid van agaat. Agaat kan ontstaan in de meestal kleine, maar soms omvangrijke bellen die kunnen overblijven als lava stolt. In deze in het gesteente gefixeerde blaasjes worden mineralen afgezet en zo ontstaan de bonte, grillige patronen. Vooral Brazilië produceert veel agaat.
Boringen in de omgeving van Winterswijk naar steenkool leverden een ander gesteente op: steenzout. Sommige monsters zijn sterk ‘vervuild’, vandaar de variatie in kleur. Zout was ooit een belangrijk betaalmiddel: het woord salaris is afgeleid van het Latijnse woord voor zout (salaria).
Deze dodo is gerestaureerd op de ouderwetse wijze: de leek ziet niet welke onderdelen authentiek, en welke onderdelen gipsafgietsels zijn. Bovendien zijn de botjes afkomstig van twee verschillende dodoskeletten. Maar omdat skeletten van de eeuwen geleden uitgestorven dodo zo buitengewoon zeldzaam zijn, is dit een topstuk in de collectie.
Oog in oog met een vervaarlijke planteneter, die zo’n 70 miljoen jaar geleden op het Noord-Amerikaanse continent was te vinden. Schoolklassen die het museum bezoeken herkennen deze dinosauriër meteen. In ruil voor een doosje zeldzame fossielen uit de Timor-collectie stond de universiteit van Yale deze schedel begin jaren vijftig af.
Geen topstuk, wel een streling voor het oog: een ‘boekenkast’ met stalen van soorten natuursteen die in de bouw veel worden gebruikt. De boekenkast is tot 1953 bijgehouden: daarom ontbreekt bijvoorbeeld het graniet dat de puien van C en A kenmerkt.
Conservator Maaike van Tooren tussen haar collectie.
(Foto’s: Hans Stakelbeek/FMAX)
Na acht jaar dienst als conservator van het Mineralogisch-Geologisch Museum van de afdeling technische aardwetenschappen (Civiele Techniek en Geowetenschappen) kan drs. Maaike van Tooren nog steeds enthousiast raken over diamanten . maar op een andere manier dan de gemiddelde rapper. “Zelfs in bewerkte vorm vind ik ze niet bijzonder mooi”, bekent de geologe. “Maar de ontstaansgeschiedenis is fantastisch.” Vervolgens vertelt ze een verhaal dat zich het beste laat typeren als een geologische thriller. Magma schiet dankzij gasbelletjes koolstofdioxide in een steeds hoger tempo naar het aardoppervlak – daarbij brokstukjes gesteente met diamant oppikkend die zich op 200 tot 450 kilometer diepte bevinden. “Door die waanzinnig hoge snelheid krijgt de diamant geen tijd om te worden omgezet in grafiet”, legt de conservator uit.
Als meisje verslond Van Tooren inmiddels aardig gedateerde, maar nog steeds betoverende boeken als ‘Geheimschrift der Aarde’. Nu beheert ze een collectie die onder meer vierduizend verschillende soorten mineralen omvat . wat in de praktijk neerkomt op 120 duizend verschillende exemplaren. “Je wilt zo laten zien hoeveel variatie er kan optreden in het uiterlijk van één mineraalsoort, ook al is de chemische samenstelling en opbouw identiek.”
Hoeveel al deze ertsen, gesteenten en mineralen bij elkaar wegen, durft Van Tooren niet te becijferen. Maar voor een verhuizing naar een andere plek lijkt deze collectie ongeveer even geschikt als de Notre Dame. “Er zijn maar weinig collecties op de wereld die zo systematisch zijn opgebouwd en uitgestald”, vertelt de conservator, die ook docent is bij aardwetenschappen. Toch is de collectie nog steeds niet volledig geïnventariseerd: in de laatjes van de tientallen vitrinekasten stuit Van Tooren nog regelmatig op verrassingen. Voeg daarbij de kwetsbaarheid van sommige kristallen en een verhuizing lijkt een nachtmerriescenario. Van Tooren noemt nog een bezwaar: “Waarschijnlijk kunnen de oude vitrinekasten niet mee verhuizen, en die zijn heel bepalend voor de sfeer.”
De conservator is dan ook opgelucht dat het zo ver niet lijkt te komen. De afdeling aardwetenschappen verhuist weliswaar dit jaar naar het gebouw van de faculteit CiTG, maar het museum kan hoogstwaarschijnlijk zijn plek in de oostvleugel van het statige gebouw aan de Mijnbouwstraat 120 behouden. Dat heeft alles te maken met plannen om daar ook het Techniek Museum onder te brengen. Juist als het er om gaat delen van de collectie voor een breed publiek toegankelijk te maken, kan een samenwerking met dat museum interessant zijn, denkt Van Tooren.
Maar het gevaar is nog niet uit de lucht: als het gebouw een grondige opknapbeurt krijgt, lijkt het tijdelijk verplaatsen van de collectie onvermijdelijk. Van Tooren: “Het inventariseren van nog niet eerder vastgelegde stukken is dus een race tegen de klok.”
De collectie vindt zijn oorsprong in de negentiende eeuw. Toen al lag de nadruk op het belang voor het onderwijs. Mineralen, ertsen en gesteentes mochten geen abstractie blijven voor studenten mijnbouwkunde. Toen in de loop der jaren het onderwijs sterk van inhoud veranderde, verloren sommige onderdelen van de collectie hun onderwijskundige relevantie en werden ze afgestoten. Van Tooren: “Na de onafhankelijkheid van Indonesië vertrokken steeds minder afgestudeerde mijnbouwers naar de voormalige Nederlandse kolonie. De Indonesië-collectie, inclusief de befaamde Timor-collectie, is toen in het depot opgeslagen. Enkele jaren geleden zijn ze aan museum Naturalis geschonken.” Ook de uitgebreide fossielencollectie vond z’n weg naar Naturalis. “Daar waren ze erg blij mee”, vertelt Van Tooren.”
Van Tooren is er van overtuigd dat het museum ook in een tijd dat studenten aardwetenschappen nog ‘slechts’ honderd mineralen hoeven te kennen, een belangrijke functie vervult. “Zelfs als je later uitsluitend wiskundige modellen over oliewinning gaat maken, is het nuttig om niet alleen iets van de processen, maar ook iets van de materialen af te weten. En de meeste studenten vinden het boeiend. Op de excursie van de eerstejaars hoor ik altijd: nu gaat het voor mij echt leven.”
Calciet is bepaald geen zeldzaam mineraal. Het wordt onder meer . in gemalen vorm – gebruikt als bestanddeel van tandpasta.
Fluoriet was in de klassieke oudheid al een gewild mineraal. Het levert de fluor in de tandpasta. In de metaalindustrie werd het vaak toegevoegd aan ertsmengsels om de ertsen bij lagere temperaturen te laten smelten.
Zwavel, herkenbaar aan de gele kleur, was in de middeleeuwen geliefd bij alchemisten. Het is vaak te vinden in de kraters van vulkanen. Zwavelzuur wordt gebruikt bij de productie van uiteenlopende industriële producten.
Pyriet is een mineraal dat bedrieglijk veel op goud kan lijken en zo menige goudzoeker in een kortstondige euforie heeft gebracht. Vandaar de bijnaam gekkengoud (fool’s gold).
De oude Egyptenaren waren al gebiologeerd door de schoonheid van agaat. Agaat kan ontstaan in de meestal kleine, maar soms omvangrijke bellen die kunnen overblijven als lava stolt. In deze in het gesteente gefixeerde blaasjes worden mineralen afgezet en zo ontstaan de bonte, grillige patronen. Vooral Brazilië produceert veel agaat.
Boringen in de omgeving van Winterswijk naar steenkool leverden een ander gesteente op: steenzout. Sommige monsters zijn sterk ‘vervuild’, vandaar de variatie in kleur. Zout was ooit een belangrijk betaalmiddel: het woord salaris is afgeleid van het Latijnse woord voor zout (salaria).
Deze dodo is gerestaureerd op de ouderwetse wijze: de leek ziet niet welke onderdelen authentiek, en welke onderdelen gipsafgietsels zijn. Bovendien zijn de botjes afkomstig van twee verschillende dodoskeletten. Maar omdat skeletten van de eeuwen geleden uitgestorven dodo zo buitengewoon zeldzaam zijn, is dit een topstuk in de collectie.
Oog in oog met een vervaarlijke planteneter, die zo’n 70 miljoen jaar geleden op het Noord-Amerikaanse continent was te vinden. Schoolklassen die het museum bezoeken herkennen deze dinosauriër meteen. In ruil voor een doosje zeldzame fossielen uit de Timor-collectie stond de universiteit van Yale deze schedel begin jaren vijftig af.
Geen topstuk, wel een streling voor het oog: een ‘boekenkast’ met stalen van soorten natuursteen die in de bouw veel worden gebruikt. De boekenkast is tot 1953 bijgehouden: daarom ontbreekt bijvoorbeeld het graniet dat de puien van C en A kenmerkt.
Conservator Maaike van Tooren tussen haar collectie.
(Foto’s: Hans Stakelbeek/FMAX)
Comments are closed.