Campus

De mens en zijn biologisch perspectief

In de Studium Generale-reeks ‘Leven in een technotoop’ hield dr. Jaap Gruppelaar vorige week in het Cultureel Centrum een lezing. Hij is directeur van het Centrum voor Ethiek van de Katholieke Universiteit Nijmegen.

Van zijn voordracht hieronder een ingekorte weergave.
,,

Technische omvorming van de natuur is voor de mens een levensvoorwaarde. Niet alleen het overleven, ook het inhoudelijk vormgeven aan ons leven is slechts mogelijk indien wij de natuur omvormen met gebruikmaking van de techniek. Toch wil dat niet zeggen dat wij in een technotoop leven. Noch de notie ‘natuur’, als een soort regio in ons bestaan, noch de notie ’technotoop’, in de zin van een volledig beheersbaar milieu, zijn geschikt om onze tijd te duiden. Ter inleiding zal ik eerst ingaan op ‘in’ de natuur leven, respectievelijk ‘volgens’ de natuur leven.

Van leven ‘in’ de natuur kan in strikte zin geen sprake zijn. Wanneer we zeggen dat de mens ‘in’ de natuur staat, is dat niet slechts een plaatsbepaling, maar impliceert dat ook hoe wij ons tot die plaats en tot onszelf op die plaats verhouden. De filosoof Martin Heidegger (1889-1976) stelt dat daarin opvattingen meespelen over de plaats waarin men zich bevindt, de positie die men zelf inneemt, de eigen ervaring en de relatie die men zelf heeft met de plaats. Het is ook in hoge mate bepaald door stemmingen. Bovendien is men altijd als cultuurwezen aanwezig, omdat ook de ideeën- en cultuurgeschiedenis op de achtergrond meespeelt.

Anderszins is het stoïsch ideaal van ‘volgens’ de natuur leven een typische grote-stadsmoraal. De Romeinse wijsgeer Seneca heeft het in zijn brieven voortdurend over het leven volgens de natuur. Hij bedoelde daarmee, dat hij zich nu en dan terugtrok in een tuinhuisje om zijn drank- en vraatzucht te kalmeren. Het geeft aan dat men de onrust van het stadsleven of de civilisatie wenst te temmen. Dat gaat gepaard met een idealisering van het leven op het platteland. Het landleven wordt voorgesteld als liefelijk of juist ruw, maar altijd als eerlijk en gezond.
Onverschillig

Het woord ‘natuur’ verwijst niet slechts naar een bepaalde plek in de werkelijkheid. Er gaat een wereld van betekenissen in schuil, betekenissen die niet alleen meerzinnig zijn, maar ook dubbelzinnig en tegenstrijdig. ,,’Naar de natuur’ wilt gij leven?”, schrijft Friedrich Nietzsche in ‘Jenseits von Gut und Böse’ (1886) . ,,O gij nobele stoïcijnen, welk een begoocheling der woorden!” Hij merkt op dat dit niet kan, omdat de natuur één en al tegenstrijdigheid is en ,,mateloos onverschillig”. Zou de mens volgens de natuur leven, dan zou hij door diezelfde natuur verkwist worden. En als de natuur de kracht is volgens welke wij moeten leven, waarom moeten we daartoe dan nog aangemaand worden? ,,Waartoe datgene dat gij zelf zijt en moet zijn tot principe verheffen?”

Nietzsche wil aantonen dat ‘volgens de natuur leven’ een constructie is. De stoïcijnen bedoelen eigenlijk het omgekeerde: ze willen dat de natuur volgens de Stoa leeft. Zoals de Stoa is, met zijn nadruk op zelfbeheersing, zo willen ze ook de natuur beschouwen. Ze zien alleen maar datgene in de natuur wat past bij de stoïsche moraal.

Het is interessant dat Nietzsche aan het einde van deze paragraaf nogal dubbelzinnig is. ,,Wat indertijd met de stoïcijnen gebeurde gebeurt nu nog, zodra een filosofie maar in zichzelf begint te geloven. Zij schept de wereld altijd naar haar beeld.” Toch is Nietzsche geen sociaal-constructivist, in de zin dat wat wij onder natuur of techniek verstaan louter het resultaat zou zijn van overleg en discussie. Hij gaat uit van een inhoudelijk natuurbegrip. Hij vindt dat nadenken gelijk staat aan ingrijpen en construeren, maar erkent tegelijk dat er daarbuiten wel degelijk iets bestaat, namelijk datgene waarop we juist proberen greep te krijgen.
Hiaat

We hebben telkens te maken met vooroordelen. Het gaat erom over welke natuur we het hebben of hoe die natuur is opgevat. We hebben het dus altijd over spreken óver de natuur. Hier komt ook de techniek om de hoek kijken. Wanneer je stelt dat we niet ‘in’ en niet ‘volgens’ de natuur kunnen leven, maar ons altijd tot de natuur en onszelf verhouden, geef je aan dat de mens op zijn minst een bijzonder natuurwezen is.

Je kunt zeggen dat de mens wordt gekenmerkt door een hiaat. Anders dan het dier – sommigen zeggen: anders dan andere dieren – is de mens niet toegerust met specifieke organen en instincten. Zijn plek in de natuur is als het ware opengelaten. De mens is, zoals Nietzsche schrijft ‘das noch nicht festgestellte Tier‘. De mens is onaf, is een embryo; hij moet zich inspannen. Hij moet niet alleen zijn omgeving, maar ook zichzelf bewerken. Hij moet leren zichzelf als een instrument te gebruiken; hij moet leren andere instrumenten te maken en vervolgens met deze instrumenten nog meer instrumenten te maken.

De mens moet zowel in de buitenwereld als in zijn binnenwereld actief structuur aanbrengen, omdat hij anders van binnenuit wordt opgejaagd door een overmaat aan driften. In dit biologisch perspectief wordt ook vaak de techniek geplaatst, waarbij het gaat om het aanbrengen van duurzame structuren in de omgeving en in het innerlijk van de mens. Hierdoor probeert hij zijn gebrek aan instincten te compenseren, alsook de gelijkmatigheid te creëren die hij bij dieren kan waarnemen. De mens tracht de tekorten van zijn organisme te verhelpen door zijn organen te versterken, te vervangen of te ontlasten. De tekortkomingen van de natuur probeert hij te verhelpen door minder afhankelijk te worden van de materialen en de energie die hij in zijn directe omgeving aantreft.
Innovatiedruk

Deze lijn wordt vaak doorgetrokken naar onze tijd als men beweert dat de moderne technologie een totale prothese heeft gerealiseerd. Deze zou het resultaat zijn van de primitieve aandrift van de mens zijn omgeving te moeten bewerken. Dit zou zoveel succes hebben gehad dat hij inmiddels in een technotoop leeft: een gesloten systeem dat hij van binnenuit weet te ontwikkelen, zonder dat hij nog afhankelijk is van iets buiten hem. Beter dan God, zoals dat heet.

Aan de ontwikkeling van de technologie kan men aflezen dat de mens zijn verbeelding steeds meer de vrije loop kan laten. Doordat de mens zich inspant zijn er nieuwe productfamilies, leefwerelden en maatschappelijke verhoudingen ontstaan. Maar betekent het ook dat de mens in een technotoop leeft? Het wil in ieder geval niet zeggen dat hij volledig zeker is van de situatie waarin hij zich bevindt en dat hij deze beheerst. Integendeel. Er is tegenwoordig een enorme innovatiedruk en er zijn ontzettend veel keuzemogelijkheden. Het leven is onoverzichtelijk, onvoorspelbaar en onzeker.

Charles Taylor heeft in zijn grote studie ‘Sources of the Self’ (1989) beschreven hoe in de moderne geschiedenis door de dominantie van wetenschap en technologie een sterk proces van verinnerlijking plaatsvindt. Aangezien er teveel gebeurt in de buitenwereld, er geen overzicht is en hij er geen raad mee weet, zoekt de mens in zijn binnenwereld als het ware een veilige thuishaven. Naar de mate waarin hij zich naar binnen keert – zijn subjectiviteit verfijnt, kun je zeggen – wordt zijn onzekerheid echter alleen maar vergroot.

Het is de verdienste van het sociaal constructivisme dat het laat zien dat de technologie niet alleen een enorme invloed heeft op de maatschappij en op onze cultuur, maar dat ook het omgekeerde het geval is. De maatschappij en de cultuur hebben veel invloed op de technologie. Daarmee is het probleem echter niet opgelost. Dat technologie een materialisatie is van menselijke verhoudingen, betekent dat deze verhoudingen steeds belangrijker worden. Dan moeten we niet slechts verschillende partijen bij de technologie-ontwikkeling betrekken, maar spreken over een politisering van de technologie en over een democratisering van de technologische politiek. Eigenlijk moet de technologie-ontwikkeling op de politieke agenda. Het is natuurlijk de vraag of de politieke draagkracht van onze samenleving dat kan hebben.

Bewerking: Mannus van der Laan

In de Studium Generale-reeks ‘Leven in een technotoop’ hield dr. Jaap Gruppelaar vorige week in het Cultureel Centrum een lezing. Hij is directeur van het Centrum voor Ethiek van de Katholieke Universiteit Nijmegen. Van zijn voordracht hieronder een ingekorte weergave.
,,

Technische omvorming van de natuur is voor de mens een levensvoorwaarde. Niet alleen het overleven, ook het inhoudelijk vormgeven aan ons leven is slechts mogelijk indien wij de natuur omvormen met gebruikmaking van de techniek. Toch wil dat niet zeggen dat wij in een technotoop leven. Noch de notie ‘natuur’, als een soort regio in ons bestaan, noch de notie ’technotoop’, in de zin van een volledig beheersbaar milieu, zijn geschikt om onze tijd te duiden. Ter inleiding zal ik eerst ingaan op ‘in’ de natuur leven, respectievelijk ‘volgens’ de natuur leven.

Van leven ‘in’ de natuur kan in strikte zin geen sprake zijn. Wanneer we zeggen dat de mens ‘in’ de natuur staat, is dat niet slechts een plaatsbepaling, maar impliceert dat ook hoe wij ons tot die plaats en tot onszelf op die plaats verhouden. De filosoof Martin Heidegger (1889-1976) stelt dat daarin opvattingen meespelen over de plaats waarin men zich bevindt, de positie die men zelf inneemt, de eigen ervaring en de relatie die men zelf heeft met de plaats. Het is ook in hoge mate bepaald door stemmingen. Bovendien is men altijd als cultuurwezen aanwezig, omdat ook de ideeën- en cultuurgeschiedenis op de achtergrond meespeelt.

Anderszins is het stoïsch ideaal van ‘volgens’ de natuur leven een typische grote-stadsmoraal. De Romeinse wijsgeer Seneca heeft het in zijn brieven voortdurend over het leven volgens de natuur. Hij bedoelde daarmee, dat hij zich nu en dan terugtrok in een tuinhuisje om zijn drank- en vraatzucht te kalmeren. Het geeft aan dat men de onrust van het stadsleven of de civilisatie wenst te temmen. Dat gaat gepaard met een idealisering van het leven op het platteland. Het landleven wordt voorgesteld als liefelijk of juist ruw, maar altijd als eerlijk en gezond.
Onverschillig

Het woord ‘natuur’ verwijst niet slechts naar een bepaalde plek in de werkelijkheid. Er gaat een wereld van betekenissen in schuil, betekenissen die niet alleen meerzinnig zijn, maar ook dubbelzinnig en tegenstrijdig. ,,’Naar de natuur’ wilt gij leven?”, schrijft Friedrich Nietzsche in ‘Jenseits von Gut und Böse’ (1886) . ,,O gij nobele stoïcijnen, welk een begoocheling der woorden!” Hij merkt op dat dit niet kan, omdat de natuur één en al tegenstrijdigheid is en ,,mateloos onverschillig”. Zou de mens volgens de natuur leven, dan zou hij door diezelfde natuur verkwist worden. En als de natuur de kracht is volgens welke wij moeten leven, waarom moeten we daartoe dan nog aangemaand worden? ,,Waartoe datgene dat gij zelf zijt en moet zijn tot principe verheffen?”

Nietzsche wil aantonen dat ‘volgens de natuur leven’ een constructie is. De stoïcijnen bedoelen eigenlijk het omgekeerde: ze willen dat de natuur volgens de Stoa leeft. Zoals de Stoa is, met zijn nadruk op zelfbeheersing, zo willen ze ook de natuur beschouwen. Ze zien alleen maar datgene in de natuur wat past bij de stoïsche moraal.

Het is interessant dat Nietzsche aan het einde van deze paragraaf nogal dubbelzinnig is. ,,Wat indertijd met de stoïcijnen gebeurde gebeurt nu nog, zodra een filosofie maar in zichzelf begint te geloven. Zij schept de wereld altijd naar haar beeld.” Toch is Nietzsche geen sociaal-constructivist, in de zin dat wat wij onder natuur of techniek verstaan louter het resultaat zou zijn van overleg en discussie. Hij gaat uit van een inhoudelijk natuurbegrip. Hij vindt dat nadenken gelijk staat aan ingrijpen en construeren, maar erkent tegelijk dat er daarbuiten wel degelijk iets bestaat, namelijk datgene waarop we juist proberen greep te krijgen.
Hiaat

We hebben telkens te maken met vooroordelen. Het gaat erom over welke natuur we het hebben of hoe die natuur is opgevat. We hebben het dus altijd over spreken óver de natuur. Hier komt ook de techniek om de hoek kijken. Wanneer je stelt dat we niet ‘in’ en niet ‘volgens’ de natuur kunnen leven, maar ons altijd tot de natuur en onszelf verhouden, geef je aan dat de mens op zijn minst een bijzonder natuurwezen is.

Je kunt zeggen dat de mens wordt gekenmerkt door een hiaat. Anders dan het dier – sommigen zeggen: anders dan andere dieren – is de mens niet toegerust met specifieke organen en instincten. Zijn plek in de natuur is als het ware opengelaten. De mens is, zoals Nietzsche schrijft ‘das noch nicht festgestellte Tier‘. De mens is onaf, is een embryo; hij moet zich inspannen. Hij moet niet alleen zijn omgeving, maar ook zichzelf bewerken. Hij moet leren zichzelf als een instrument te gebruiken; hij moet leren andere instrumenten te maken en vervolgens met deze instrumenten nog meer instrumenten te maken.

De mens moet zowel in de buitenwereld als in zijn binnenwereld actief structuur aanbrengen, omdat hij anders van binnenuit wordt opgejaagd door een overmaat aan driften. In dit biologisch perspectief wordt ook vaak de techniek geplaatst, waarbij het gaat om het aanbrengen van duurzame structuren in de omgeving en in het innerlijk van de mens. Hierdoor probeert hij zijn gebrek aan instincten te compenseren, alsook de gelijkmatigheid te creëren die hij bij dieren kan waarnemen. De mens tracht de tekorten van zijn organisme te verhelpen door zijn organen te versterken, te vervangen of te ontlasten. De tekortkomingen van de natuur probeert hij te verhelpen door minder afhankelijk te worden van de materialen en de energie die hij in zijn directe omgeving aantreft.
Innovatiedruk

Deze lijn wordt vaak doorgetrokken naar onze tijd als men beweert dat de moderne technologie een totale prothese heeft gerealiseerd. Deze zou het resultaat zijn van de primitieve aandrift van de mens zijn omgeving te moeten bewerken. Dit zou zoveel succes hebben gehad dat hij inmiddels in een technotoop leeft: een gesloten systeem dat hij van binnenuit weet te ontwikkelen, zonder dat hij nog afhankelijk is van iets buiten hem. Beter dan God, zoals dat heet.

Aan de ontwikkeling van de technologie kan men aflezen dat de mens zijn verbeelding steeds meer de vrije loop kan laten. Doordat de mens zich inspant zijn er nieuwe productfamilies, leefwerelden en maatschappelijke verhoudingen ontstaan. Maar betekent het ook dat de mens in een technotoop leeft? Het wil in ieder geval niet zeggen dat hij volledig zeker is van de situatie waarin hij zich bevindt en dat hij deze beheerst. Integendeel. Er is tegenwoordig een enorme innovatiedruk en er zijn ontzettend veel keuzemogelijkheden. Het leven is onoverzichtelijk, onvoorspelbaar en onzeker.

Charles Taylor heeft in zijn grote studie ‘Sources of the Self’ (1989) beschreven hoe in de moderne geschiedenis door de dominantie van wetenschap en technologie een sterk proces van verinnerlijking plaatsvindt. Aangezien er teveel gebeurt in de buitenwereld, er geen overzicht is en hij er geen raad mee weet, zoekt de mens in zijn binnenwereld als het ware een veilige thuishaven. Naar de mate waarin hij zich naar binnen keert – zijn subjectiviteit verfijnt, kun je zeggen – wordt zijn onzekerheid echter alleen maar vergroot.

Het is de verdienste van het sociaal constructivisme dat het laat zien dat de technologie niet alleen een enorme invloed heeft op de maatschappij en op onze cultuur, maar dat ook het omgekeerde het geval is. De maatschappij en de cultuur hebben veel invloed op de technologie. Daarmee is het probleem echter niet opgelost. Dat technologie een materialisatie is van menselijke verhoudingen, betekent dat deze verhoudingen steeds belangrijker worden. Dan moeten we niet slechts verschillende partijen bij de technologie-ontwikkeling betrekken, maar spreken over een politisering van de technologie en over een democratisering van de technologische politiek. Eigenlijk moet de technologie-ontwikkeling op de politieke agenda. Het is natuurlijk de vraag of de politieke draagkracht van onze samenleving dat kan hebben.

Bewerking: Mannus van der Laan

Redacteur Redactie

Heb je een vraag of opmerking over dit artikel?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.