Opinie

De keerzijde van bama

De bachelor-masterstructuur (bama) biedt vele voordelen: makkelijker naar het buitenland gaan, internationaal erkende titel, betere aansluiting van studies binnen Delft en een kans om al na drie jaar van universiteit te wisselen of te gaan werken.

Als het bama-systeem vlekkeloos wordt ingevoerd, heeft de huidige student dus niets te vrezen. Hier zit echter het probleem: Bij veel studies is nog weinig bekend over de invoering van het nieuwe stelsel. Studenten weten niet wat ze te wachten staat. Dat is vooral vervelend als je als student wordt overgezet in een nieuw curriculum zonder dat je weet welke vakken je mag meenemen of als je een stage in het buitenland wilt zonder dat je weet of dat nog in je curriculum past.

Op de lange termijn ligt het echter gecompliceerder. Er zal structureel veel gaan veranderen voor studenten. De bachelor-masterstructuur heeft in het Verenigd Koninkrijk bijvoorbeeld geleid tot polarisatie in niveau. Het peil van de topuniversiteiten zoals Oxford en Cambridge werd steeds hoger, terwijl dat van de ‘mindere’ universiteiten steeds lager werd. Het werd dus steeds belangrijker naar welke universiteit je ging, iets dat in Nederland op dit moment van veel minder belang is.

De Britse topuniversiteiten werden natuurlijk erg populair waardoor ze een strenge selectie konden toepassen – een selectie die vooral plaats vindt op basis van middelbareschoolresultaten. Hierdoor ligt er al in de lagere klassen van het voortgezet onderwijs een hoge prestatiedruk. Dat is een ongewenste ontwikkeling voor de Britse scholier, maar een goede voor de selecte groep topuniversiteiten die met de beste studenten ook betere docenten en meer financiële middelen konden aantrekken.

De bachelor-masterstructuur zal naast polarisatie tevens leiden tot meer concurrentie in het hoger onderwijs. Nu heeft de Nederlandse student na drie jaar studeren eigenlijk maar één keus: doorstuderen aan dezelfde universiteit. Als de student straks na drie jaar een bachelordiploma heeft, zijn er vele mogelijkheden: doorstuderen aan dezelfde instelling, een master volgen aan een andere universiteit, een master volgen in het buitenland, werken met een bachelordiploma of een master volgen op een geheel ander vakgebied. De student kan dus na drie jaar studeren bepalen of zijn universiteit voldoende kwaliteit heeft geboden dan wel dat het beter is zijn weg elders te vervolgen.

Dit legt prestatiedruk op universiteiten. Maar ook op de student! Immers, de veelheid aan keuzemogelijkheden maakt dat iedereen de beste optie wil kiezen. Bovendien zal de Nederlandse student in toenemende mate moeten concurreren met internationale studenten. Waar er steeds meer gegadigden voor de aantrekkelijkste universiteit zijn, zal deze kunnen selecteren op de beste studenten. Studenten zullen dus harder moeten studeren om in aanmerking te komen. Dit betekent minder tijd voor ontplooiing naast de studie.

Kortom, in de concurrentiestrijd zullen kwaliteitsverschillen ontstaan tussen de universiteiten, die vervolgens zullen selecteren op studenten zodat er een combinatie ontstaat van beste studenten en beste universiteiten. Voor goede studenten gaat de wereld open. Het niveau van het onderwijsaanbod voor minder goede studenten kan echter afnemen.

Wat heeft dit voor gevolgen voor de TU Delft? Deze heeft van de Nederlandse technische universiteiten de meeste kans op de status van topuniversiteit. Immers, internationaal heeft Delft nog altijd de beste naam. In het licht van de geschetste ontwikkelingen is de ambitie van de TU om een topuniversiteit te worden zo gek nog niet.

Studenten hebben al met al best reden om ‘bang te zijn voor de bama’. Past het nieuwe systeem immers wel in de Nederlandse cultuur? In Nederland wordt de studietijd juist gezien als een tijd waarin je jezelf kunt vormen en ontplooien.

Maar de student kan zich ook verheugen op de bama: uiteindelijk biedt dit systeem aan de student die zich inzet de kans te excelleren. Voor hen die zich inzetten is goed onderwijs weggelegd. Deze stimulans kan leiden tot het aantrekken en behouden van studenten en daarmee kennis in Nederland. Dit is van vitaal belang in de huidige kenniseconomie.

Voor Nederland is het echter een uitdaging te zorgen dat de keerzijde van de medaille, een verlaging van het niveau van de ‘mindere’ universiteiten, voorkomen wordt.

Berend Jan Kingma is vierdejaarsstudent technische bestuurskunde en heeft sinds 1 september voor de Oras zitting in de centrale studentenraad van de TU Delft. Hij was medeorganisator van het Oras-symposium over de bama-structuur op 11 april.

De bachelor-masterstructuur (bama) biedt vele voordelen: makkelijker naar het buitenland gaan, internationaal erkende titel, betere aansluiting van studies binnen Delft en een kans om al na drie jaar van universiteit te wisselen of te gaan werken. Als het bama-systeem vlekkeloos wordt ingevoerd, heeft de huidige student dus niets te vrezen. Hier zit echter het probleem: Bij veel studies is nog weinig bekend over de invoering van het nieuwe stelsel. Studenten weten niet wat ze te wachten staat. Dat is vooral vervelend als je als student wordt overgezet in een nieuw curriculum zonder dat je weet welke vakken je mag meenemen of als je een stage in het buitenland wilt zonder dat je weet of dat nog in je curriculum past.

Op de lange termijn ligt het echter gecompliceerder. Er zal structureel veel gaan veranderen voor studenten. De bachelor-masterstructuur heeft in het Verenigd Koninkrijk bijvoorbeeld geleid tot polarisatie in niveau. Het peil van de topuniversiteiten zoals Oxford en Cambridge werd steeds hoger, terwijl dat van de ‘mindere’ universiteiten steeds lager werd. Het werd dus steeds belangrijker naar welke universiteit je ging, iets dat in Nederland op dit moment van veel minder belang is.

De Britse topuniversiteiten werden natuurlijk erg populair waardoor ze een strenge selectie konden toepassen – een selectie die vooral plaats vindt op basis van middelbareschoolresultaten. Hierdoor ligt er al in de lagere klassen van het voortgezet onderwijs een hoge prestatiedruk. Dat is een ongewenste ontwikkeling voor de Britse scholier, maar een goede voor de selecte groep topuniversiteiten die met de beste studenten ook betere docenten en meer financiële middelen konden aantrekken.

De bachelor-masterstructuur zal naast polarisatie tevens leiden tot meer concurrentie in het hoger onderwijs. Nu heeft de Nederlandse student na drie jaar studeren eigenlijk maar één keus: doorstuderen aan dezelfde universiteit. Als de student straks na drie jaar een bachelordiploma heeft, zijn er vele mogelijkheden: doorstuderen aan dezelfde instelling, een master volgen aan een andere universiteit, een master volgen in het buitenland, werken met een bachelordiploma of een master volgen op een geheel ander vakgebied. De student kan dus na drie jaar studeren bepalen of zijn universiteit voldoende kwaliteit heeft geboden dan wel dat het beter is zijn weg elders te vervolgen.

Dit legt prestatiedruk op universiteiten. Maar ook op de student! Immers, de veelheid aan keuzemogelijkheden maakt dat iedereen de beste optie wil kiezen. Bovendien zal de Nederlandse student in toenemende mate moeten concurreren met internationale studenten. Waar er steeds meer gegadigden voor de aantrekkelijkste universiteit zijn, zal deze kunnen selecteren op de beste studenten. Studenten zullen dus harder moeten studeren om in aanmerking te komen. Dit betekent minder tijd voor ontplooiing naast de studie.

Kortom, in de concurrentiestrijd zullen kwaliteitsverschillen ontstaan tussen de universiteiten, die vervolgens zullen selecteren op studenten zodat er een combinatie ontstaat van beste studenten en beste universiteiten. Voor goede studenten gaat de wereld open. Het niveau van het onderwijsaanbod voor minder goede studenten kan echter afnemen.

Wat heeft dit voor gevolgen voor de TU Delft? Deze heeft van de Nederlandse technische universiteiten de meeste kans op de status van topuniversiteit. Immers, internationaal heeft Delft nog altijd de beste naam. In het licht van de geschetste ontwikkelingen is de ambitie van de TU om een topuniversiteit te worden zo gek nog niet.

Studenten hebben al met al best reden om ‘bang te zijn voor de bama’. Past het nieuwe systeem immers wel in de Nederlandse cultuur? In Nederland wordt de studietijd juist gezien als een tijd waarin je jezelf kunt vormen en ontplooien.

Maar de student kan zich ook verheugen op de bama: uiteindelijk biedt dit systeem aan de student die zich inzet de kans te excelleren. Voor hen die zich inzetten is goed onderwijs weggelegd. Deze stimulans kan leiden tot het aantrekken en behouden van studenten en daarmee kennis in Nederland. Dit is van vitaal belang in de huidige kenniseconomie.

Voor Nederland is het echter een uitdaging te zorgen dat de keerzijde van de medaille, een verlaging van het niveau van de ‘mindere’ universiteiten, voorkomen wordt.

Berend Jan Kingma is vierdejaarsstudent technische bestuurskunde en heeft sinds 1 september voor de Oras zitting in de centrale studentenraad van de TU Delft. Hij was medeorganisator van het Oras-symposium over de bama-structuur op 11 april.

Redacteur Redactie

Heb je een vraag of opmerking over dit artikel?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.