Opinie

De geschiedenis van de geheimschriften

Wie had er als kind geen eigen geheimtaal? Al duizenden jaren proberen mensen soms de betekenis van hun berichten te verbergen.

Het draait in ‘Geheimtalen’ om de strijd tussen de cryptografen die de codes bedenken en de cryptoanalisten die de berichten proberen te ontcijferen. Van de eenvoudige codering van Julius Caesar tot de moderne kwantumcryptografie.

De auteurs, Stephen Pincock en Mark Frary, zijn wetenschapsjournalisten die werken voor The Scientist en The Times. In zes hoofdstukken met titels als Originaliteit, Vindingrijkheid en Snelheid gaan ze chronologisch door de verschillende ontwikkelingen heen. Tussendoor staan intermezzi over ongebroken codes, onverwachte toepassingen en opmerkelijke personages.

Het boek staat vol met dingen die je aan je vrienden kunt vertellen op feestjes. Bijvoorbeeld dat in de ‘Kama Sutra’ staat dat vrouwen zich moeten bekwamen in de Mlecchita vikalpa ‘de kunst van het begrijpen van geheimschrift en het uitschrijven van woorden op een speciale manier’. Het is zelfs nummer 41 op de lijst van essentiële technieken.

Ook mooi is het verhaal van de Navajo-indianen die in de Tweede Wereldoorlog werden ingezet als seiners. Het was een groot probleem om berichten vanaf het strijdtoneel veilig te versturen. De bestaande machines waren te groot, duur en langzaam. In 1942 kwam de ingenieur Philip Johnson op het idee om de Navajotaal te gebruiken om berichten te verzenden. Samen met een aantal Navajorekruten werd een code gemaakt voor militaire termen: bommen werden bijvoorbeeld eieren, wat in Navajotaal A-ye-shi werd. De berichten werden vervolgens in Navajotaal doorgeseind. De Japanners konden de ‘vreemde opvolging van keel,- neus- en tongrollende klanken’ niet eens transcriberen, laat staan ontcijferen.

De geschiedenisstukken staan vol met verhalen over karakteristieke figuren. Er wordt ook steeds uitgelegd hoe je berichten met de verschillende methodes stap voor stap versleutelt en hoe je deze codes kunt aanvallen. Jammer genoeg is niet alle uitleg even helder. Om de eenvoudige caesarrotaties (waarbij het alfabet domweg een aantal letters opschuift, ABCDE wordt bijvoorbeeld DEFGH) te ontcijferen, wordt aangeraden om ‘op een aantal papierstroken het alfabet in omgekeerde volgorde te schrijven. Als je de stroken zo naast elkaar legt dat ze de geheime boodschap in een van hun rijen vormen, is het een koud kunstje om in de andere rijen te zoeken naar die welke de boodschap onthult.’

Hier wordt niet duidelijk dat je de letters van boven naar beneden op stroken moet schrijven. Misschien komt dit door de vertaling, er zijn meer zinnen in het boek die niet helemaal lekker lopen in het Nederlands.

Achterin staan zeven – ook Engelstalige – puzzels die met de technieken uit de verschillende hoofdstukken zijn op te lossen.Maar eigenlijk nodigen de intermezzi over ongebroken codes als het Dorabella-geheimschrift nog meer uit om zelf te gaan puzzelen. De Engelse componist Edward Elgar schreef in 1897 een brief in geheimschrift aan een vriendin, Dora. Zij kon de boodschap niet ontcijferen en Elgar gaf geen uitleg. Elgar zette ook cryptische aantekeningen in het programma bij de première van zijn ‘Variations on an original theme’, beter bekend als de ‘Enigmavariaties’. Nog steeds weet niemand wat de brief of de aantekeningen betekenen.

‘Geheimtalen’ leest in het algemeen makkelijk weg en is erg mooi en rijk geïllustreerd. Na afloop begrijp je waarschijnlijk nog niet hoe Pretty Good Privacy of kwantumcryptografie precies werken, maar je weet wel wat de algemene ideeën erachter zijn. Voor wie nog weinig gelezen heeft over cryptografie is dit boek een mooi beginpunt.

‘Geheimtalen: Vanaf de farao’s tot de kwantumcryptografie’ door Stephen Pincock en Mark Frary. Oorspronkelijke titel: ‘Codebreaker: The History of Secret Communication’, vertaald door Henk Klomp.176 p, Veen Magazines, € 24,95.

Het draait in ‘Geheimtalen’ om de strijd tussen de cryptografen die de codes bedenken en de cryptoanalisten die de berichten proberen te ontcijferen. Van de eenvoudige codering van Julius Caesar tot de moderne kwantumcryptografie.

De auteurs, Stephen Pincock en Mark Frary, zijn wetenschapsjournalisten die werken voor The Scientist en The Times. In zes hoofdstukken met titels als Originaliteit, Vindingrijkheid en Snelheid gaan ze chronologisch door de verschillende ontwikkelingen heen. Tussendoor staan intermezzi over ongebroken codes, onverwachte toepassingen en opmerkelijke personages.

Het boek staat vol met dingen die je aan je vrienden kunt vertellen op feestjes. Bijvoorbeeld dat in de ‘Kama Sutra’ staat dat vrouwen zich moeten bekwamen in de Mlecchita vikalpa ‘de kunst van het begrijpen van geheimschrift en het uitschrijven van woorden op een speciale manier’. Het is zelfs nummer 41 op de lijst van essentiële technieken.

Ook mooi is het verhaal van de Navajo-indianen die in de Tweede Wereldoorlog werden ingezet als seiners. Het was een groot probleem om berichten vanaf het strijdtoneel veilig te versturen. De bestaande machines waren te groot, duur en langzaam. In 1942 kwam de ingenieur Philip Johnson op het idee om de Navajotaal te gebruiken om berichten te verzenden. Samen met een aantal Navajorekruten werd een code gemaakt voor militaire termen: bommen werden bijvoorbeeld eieren, wat in Navajotaal A-ye-shi werd. De berichten werden vervolgens in Navajotaal doorgeseind. De Japanners konden de ‘vreemde opvolging van keel,- neus- en tongrollende klanken’ niet eens transcriberen, laat staan ontcijferen.

De geschiedenisstukken staan vol met verhalen over karakteristieke figuren. Er wordt ook steeds uitgelegd hoe je berichten met de verschillende methodes stap voor stap versleutelt en hoe je deze codes kunt aanvallen. Jammer genoeg is niet alle uitleg even helder. Om de eenvoudige caesarrotaties (waarbij het alfabet domweg een aantal letters opschuift, ABCDE wordt bijvoorbeeld DEFGH) te ontcijferen, wordt aangeraden om ‘op een aantal papierstroken het alfabet in omgekeerde volgorde te schrijven. Als je de stroken zo naast elkaar legt dat ze de geheime boodschap in een van hun rijen vormen, is het een koud kunstje om in de andere rijen te zoeken naar die welke de boodschap onthult.’

Hier wordt niet duidelijk dat je de letters van boven naar beneden op stroken moet schrijven. Misschien komt dit door de vertaling, er zijn meer zinnen in het boek die niet helemaal lekker lopen in het Nederlands.

Achterin staan zeven – ook Engelstalige – puzzels die met de technieken uit de verschillende hoofdstukken zijn op te lossen.Maar eigenlijk nodigen de intermezzi over ongebroken codes als het Dorabella-geheimschrift nog meer uit om zelf te gaan puzzelen. De Engelse componist Edward Elgar schreef in 1897 een brief in geheimschrift aan een vriendin, Dora. Zij kon de boodschap niet ontcijferen en Elgar gaf geen uitleg. Elgar zette ook cryptische aantekeningen in het programma bij de première van zijn ‘Variations on an original theme’, beter bekend als de ‘Enigmavariaties’. Nog steeds weet niemand wat de brief of de aantekeningen betekenen.

‘Geheimtalen’ leest in het algemeen makkelijk weg en is erg mooi en rijk geïllustreerd. Na afloop begrijp je waarschijnlijk nog niet hoe Pretty Good Privacy of kwantumcryptografie precies werken, maar je weet wel wat de algemene ideeën erachter zijn. Voor wie nog weinig gelezen heeft over cryptografie is dit boek een mooi beginpunt.

‘Geheimtalen: Vanaf de farao’s tot de kwantumcryptografie’ door Stephen Pincock en Mark Frary. Oorspronkelijke titel: ‘Codebreaker: The History of Secret Communication’, vertaald door Henk Klomp.176 p, Veen Magazines, € 24,95.

Redacteur Redactie

Heb je een vraag of opmerking over dit artikel?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.