Campus

De dames

Als je op station Delft uit het tunneltje komt, staan elke ochtend op de hoek bij de fietsenstallingen twee dames. In weer en wind. Middelbare leeftijd, lange jassen, het haar enigszins blauw van de kleurspoeling en gefixeerd met een hoeveelheid haarlak waar Beatrix jaloers van wordt.

In hun handen een stapeltje Wachttorens, netjes in een plastic mapje.

Mijn God, Jehova’s. En zo te zien ben ik niet de enige die er zo over denkt. Mensen zijn behoorlijk in zichzelf gekeerd als ze ’s ochtends vroeg uit de trein stiefelen, maar het effect als je die forensen vervolgens langs twee middelbare dames met Wachttorens stuurt is fantastisch. Anatomisch gezien is het lastig, maar van in zichzelf gekeerd gaat het naar bijkans binnenstebuiten. Onbereikbaarheid wordt nergens mooier non-verbaal gecommuniceerd dan ’s ochtends bij de fietsenstallingen van station Delft. Komt misschien ook omdat Delftenaren non-verbaal sterker zijn dan verbaal.

Ook ik sluit me af. Fietssleutel al in de hand geklemd. Kin in mijn kraag, stevige pas. Ik ben op weg naar mijn werk, vraag mij niets. En het lukt. Ik word nooit door ze aangesproken. Sterker nog: niemand wordt ooit door ze aangesproken. Ze staan daar gewoon. Mapjes in de hand, een beetje keuvelen. En dat is verontrustend. Kennelijk zien ze in die hele stroom academici en toekomstige academici die voorbij trekt niemand die de moeite van het redden waard is. Terwijl voor Jehova’s maar weinig mensen niet de moeite zijn. Zijn wij reddeloos? Het is dat, of die dames staan daar niet voor ons. Misschien hebben ze wel genoeg aan elkaar. Ben eigenlijk wel benieuwd. Ik moet het ze morgen toch eens vragen.

Jasper van Kuijk

Als je op station Delft uit het tunneltje komt, staan elke ochtend op de hoek bij de fietsenstallingen twee dames. In weer en wind. Middelbare leeftijd, lange jassen, het haar enigszins blauw van de kleurspoeling en gefixeerd met een hoeveelheid haarlak waar Beatrix jaloers van wordt. In hun handen een stapeltje Wachttorens, netjes in een plastic mapje.

Mijn God, Jehova’s. En zo te zien ben ik niet de enige die er zo over denkt. Mensen zijn behoorlijk in zichzelf gekeerd als ze ’s ochtends vroeg uit de trein stiefelen, maar het effect als je die forensen vervolgens langs twee middelbare dames met Wachttorens stuurt is fantastisch. Anatomisch gezien is het lastig, maar van in zichzelf gekeerd gaat het naar bijkans binnenstebuiten. Onbereikbaarheid wordt nergens mooier non-verbaal gecommuniceerd dan ’s ochtends bij de fietsenstallingen van station Delft. Komt misschien ook omdat Delftenaren non-verbaal sterker zijn dan verbaal.

Ook ik sluit me af. Fietssleutel al in de hand geklemd. Kin in mijn kraag, stevige pas. Ik ben op weg naar mijn werk, vraag mij niets. En het lukt. Ik word nooit door ze aangesproken. Sterker nog: niemand wordt ooit door ze aangesproken. Ze staan daar gewoon. Mapjes in de hand, een beetje keuvelen. En dat is verontrustend. Kennelijk zien ze in die hele stroom academici en toekomstige academici die voorbij trekt niemand die de moeite van het redden waard is. Terwijl voor Jehova’s maar weinig mensen niet de moeite zijn. Zijn wij reddeloos? Het is dat, of die dames staan daar niet voor ons. Misschien hebben ze wel genoeg aan elkaar. Ben eigenlijk wel benieuwd. Ik moet het ze morgen toch eens vragen.

Jasper van Kuijk

Redacteur Redactie

Heb je een vraag of opmerking over dit artikel?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.