Naar aanleiding van de tegenstelling tussen creationisme en evolutionisme in het interview met Hooimeijer in Delta nummer negen, gaf Hans Cees-Speel vorige week wat aanvullende informatie vanuit biologische hoek.
Ook een enkele theologische opmerking kan bijdragen tot een beter begrip van de problematiek.
In de scheppingstheologie realiseert men zich goed dat de schrijvers van de bijbel geen natuurkundeboek wilden maken. Zij schreven een religieus verhaal. Dit verhaal veronderstelt wel een profane geschiedenis, maar deze werd niet als zodanig ervaren en dus ook niet beschreven.
Een antwoord op de vraag naar de tegenstelling tussen de waarheid van het scheppingsverhaal en de waarheid van een wetenschappelijke beschouwingswijze is dat beide visies op een andere waarheidsopvatting mikken. Kort geformuleerd vraagt de wetenschap naar het ontstaan van de waarneembare wereld in de tijd. Het geloof in de scheppende God wil niet op wetenschappelijke wijze de wereld en de kosmos verklaren, maar poogt ervaringen onder woorden te brengen over de betekenis van wat is. Dat wat ‘is’ niet ‘zomaar’ is, en dat er zin is in de schepping.
Theologie vraagt binnen de bijbelse context naar de opdracht van een mens, de grenzen van zijn handelen, degene aan wie hij verantwoording schuldig is en de relaties die hij met mensen en dieren onderhoudt. Zo bezien is het weinig zinvol om bijvoorbeeld de oerknal te identificeren met de scheppingsdaad. Maar even onzinnig zijn de pogingen van wetenschappers om in hun wetenschap uitspraken te doen over de geldigheid van levensbeschouwelijke opvattingen en die te bekleden met het gezag van hun wetenschap.
Geen godsdienst beweert dat God de mensen is komen informeren over zijn bestaan als schepper. Wel kent iedere godsdienst mensen die getuigenis afleggen van God als schepper. Het betreft hier geïnterpreteerde ervaring, net zoals ook wetenschappers zich baseren op de interpretatie van hun ervaringen.
Naar aanleiding van de tegenstelling tussen creationisme en evolutionisme in het interview met Hooimeijer in Delta nummer negen, gaf Hans Cees-Speel vorige week wat aanvullende informatie vanuit biologische hoek. Ook een enkele theologische opmerking kan bijdragen tot een beter begrip van de problematiek.
In de scheppingstheologie realiseert men zich goed dat de schrijvers van de bijbel geen natuurkundeboek wilden maken. Zij schreven een religieus verhaal. Dit verhaal veronderstelt wel een profane geschiedenis, maar deze werd niet als zodanig ervaren en dus ook niet beschreven.
Een antwoord op de vraag naar de tegenstelling tussen de waarheid van het scheppingsverhaal en de waarheid van een wetenschappelijke beschouwingswijze is dat beide visies op een andere waarheidsopvatting mikken. Kort geformuleerd vraagt de wetenschap naar het ontstaan van de waarneembare wereld in de tijd. Het geloof in de scheppende God wil niet op wetenschappelijke wijze de wereld en de kosmos verklaren, maar poogt ervaringen onder woorden te brengen over de betekenis van wat is. Dat wat ‘is’ niet ‘zomaar’ is, en dat er zin is in de schepping.
Theologie vraagt binnen de bijbelse context naar de opdracht van een mens, de grenzen van zijn handelen, degene aan wie hij verantwoording schuldig is en de relaties die hij met mensen en dieren onderhoudt. Zo bezien is het weinig zinvol om bijvoorbeeld de oerknal te identificeren met de scheppingsdaad. Maar even onzinnig zijn de pogingen van wetenschappers om in hun wetenschap uitspraken te doen over de geldigheid van levensbeschouwelijke opvattingen en die te bekleden met het gezag van hun wetenschap.
Geen godsdienst beweert dat God de mensen is komen informeren over zijn bestaan als schepper. Wel kent iedere godsdienst mensen die getuigenis afleggen van God als schepper. Het betreft hier geïnterpreteerde ervaring, net zoals ook wetenschappers zich baseren op de interpretatie van hun ervaringen.
Comments are closed.