Opinie

Commissaris Vers Brood

Barend Thijsse In de tijd dat ik nog wel eens met vrienden ging kamperen, deelden we commissariaten aan elkaar uit. Half-lollig, half-gewichtig knipoogden we elkaar toe dat het van groot belang was om de taakverdeling en de bestuursstructuur rond onze expeditie helder te organiseren.

Ik was er altijd als de kippen bij om commissaris Reispapieren te worden. Deze verantwoordelijke functie was me op het lijf geschreven, vooral omdat hij niets inhield. Iedereen nam toch wel zijn paspoort mee, en dat was dat. Grensovergangen waren ook deel van de portefeuille, maar we gingen toch niet verder dan Luxemburg.

De commissaris Geld en Inkopen had het heel wat zwaarder, om nog maar te zwijgen van de commissaris Doek en Stokken, die menigmaal heeft moeten improviseren bij het aantreffen van sterk beschimmelde tenten (vorige jaar nat ingepakt en verder vergeten) en kromgebutste tentstokken. Maar het zwaarste commissariaat was Vers Brood. De arme drommel die dat in zijn maag gesplitst had gekregen, moest iedere ochtend als eerste zijn tent uit, om gapend en rillerig (ik spreek over het voorjaar) naar het verderop gelegen dorpje te lopen, teneinde brood, kaas en ham te kopen. Bij terugkomst trof hij meestal iedereen nog slapend aan, zodat de stakker ook nog eens hurkend in het natte gras oploskoffie moest zetten op een gammel brandertje. Ja, leuk was dat.

Het ging in de praktijk natuurlijk helemaal niet zo. Iedereen deed gewoon zo’n beetje alles om beurten, en ’s avonds gingen we tevreden naar de kroeg om te kaarten. Naarmate het bier vloeide, werden commissariaten weer ingetrokken, herverdeeld, opnieuw omschreven, en vaak zo ingewikkeld gemaakt dat de volgende ochtend niemand meer wist wie wat moest doen. Behalve de commissaris Vers Brood, natuurlijk. Daar waren we erg streng in. Kortom, een melig spelletje. Maar onuitputtelijk leuk.

Waarom moet ik daar nou zo opeens aan denken? Ik verschuif het decor naar de TU-Delft. De MUB is over ons heen gerold en ik aanschouw de effecten die ze teweeg heeft gebracht. Voeg daarbij de facultaire clustering (en in mijn geval ook nog eens een reorganisatie-operatie), en we kunnen wel spreken van een klimaatverandering waarbij vergeleken El Niño een klein kind is. In dit veranderde weertype van vakeenheden en instituten, van basiseenheden en afdelingen (weer terug van weggeweest!), van integrale decanaten, managementteams en output controllers, duiken ze overal op: de nieuwe organisatiestructuren.

Zet je kraag maar op. Elke groep die zichzelf een groep vindt, heeft wel iemand die ze in elkaar knutselt. Ik zie het zo voor me. ’s Avonds gaan ze ,,nog even naar boven”. Bij het licht van de bureaulamp en met het puntje van de tong naar buiten worden op een wit vel papier hokjes en verbindingspijltjes getekend: het organogram. Een secuur werkje. Hier en daar wordt gegumd. Een directeurtje erbij, een raadje eraf, maar dan wel in ruil voor twee nieuwe commissietjes. Vooruit, hier nog een secretaris extra. Pijltje naar links, pijltje naar rechts. Klaar.

Met natuurlijk de vaste overtuiging dat het allemaal efficiënter zal zijn dan onder die oude, vermolmde WUB. Sorry, maar ik zie dat nog niet. De oude WUB was doorzichtig gestructureerd en de bevoegdheden waren helder verdeeld. Nu zie ik de eerste contouren verschijnen van een onontwarbare kluwen ‘inspraak’-organen met soms overlappende taken en conflicterende rechten en plichten. Bovendien heeft elke vleugel van elk gebouw in Delft vast wel weer een ander systeem.

Goed, goed, alles staat nog in de steigers, ik weet het. Maar moeten we er niet eerst eens een beetje lijn inbrengen? Eens door vakmensen naar laten kijken? Of nee, laten we gewoon met z’n allen naar de kroeg gaan, vanavond. Leggen we een kaartje, denken we wat na, maken we wat afspraken, en stemmen we alles op elkaar af.

Vooruit, dan haal ik morgen wel vers brood.

In de tijd dat ik nog wel eens met vrienden ging kamperen, deelden we commissariaten aan elkaar uit. Half-lollig, half-gewichtig knipoogden we elkaar toe dat het van groot belang was om de taakverdeling en de bestuursstructuur rond onze expeditie helder te organiseren. Ik was er altijd als de kippen bij om commissaris Reispapieren te worden. Deze verantwoordelijke functie was me op het lijf geschreven, vooral omdat hij niets inhield. Iedereen nam toch wel zijn paspoort mee, en dat was dat. Grensovergangen waren ook deel van de portefeuille, maar we gingen toch niet verder dan Luxemburg.

De commissaris Geld en Inkopen had het heel wat zwaarder, om nog maar te zwijgen van de commissaris Doek en Stokken, die menigmaal heeft moeten improviseren bij het aantreffen van sterk beschimmelde tenten (vorige jaar nat ingepakt en verder vergeten) en kromgebutste tentstokken. Maar het zwaarste commissariaat was Vers Brood. De arme drommel die dat in zijn maag gesplitst had gekregen, moest iedere ochtend als eerste zijn tent uit, om gapend en rillerig (ik spreek over het voorjaar) naar het verderop gelegen dorpje te lopen, teneinde brood, kaas en ham te kopen. Bij terugkomst trof hij meestal iedereen nog slapend aan, zodat de stakker ook nog eens hurkend in het natte gras oploskoffie moest zetten op een gammel brandertje. Ja, leuk was dat.

Het ging in de praktijk natuurlijk helemaal niet zo. Iedereen deed gewoon zo’n beetje alles om beurten, en ’s avonds gingen we tevreden naar de kroeg om te kaarten. Naarmate het bier vloeide, werden commissariaten weer ingetrokken, herverdeeld, opnieuw omschreven, en vaak zo ingewikkeld gemaakt dat de volgende ochtend niemand meer wist wie wat moest doen. Behalve de commissaris Vers Brood, natuurlijk. Daar waren we erg streng in. Kortom, een melig spelletje. Maar onuitputtelijk leuk.

Waarom moet ik daar nou zo opeens aan denken? Ik verschuif het decor naar de TU-Delft. De MUB is over ons heen gerold en ik aanschouw de effecten die ze teweeg heeft gebracht. Voeg daarbij de facultaire clustering (en in mijn geval ook nog eens een reorganisatie-operatie), en we kunnen wel spreken van een klimaatverandering waarbij vergeleken El Niño een klein kind is. In dit veranderde weertype van vakeenheden en instituten, van basiseenheden en afdelingen (weer terug van weggeweest!), van integrale decanaten, managementteams en output controllers, duiken ze overal op: de nieuwe organisatiestructuren.

Zet je kraag maar op. Elke groep die zichzelf een groep vindt, heeft wel iemand die ze in elkaar knutselt. Ik zie het zo voor me. ’s Avonds gaan ze ,,nog even naar boven”. Bij het licht van de bureaulamp en met het puntje van de tong naar buiten worden op een wit vel papier hokjes en verbindingspijltjes getekend: het organogram. Een secuur werkje. Hier en daar wordt gegumd. Een directeurtje erbij, een raadje eraf, maar dan wel in ruil voor twee nieuwe commissietjes. Vooruit, hier nog een secretaris extra. Pijltje naar links, pijltje naar rechts. Klaar.

Met natuurlijk de vaste overtuiging dat het allemaal efficiënter zal zijn dan onder die oude, vermolmde WUB. Sorry, maar ik zie dat nog niet. De oude WUB was doorzichtig gestructureerd en de bevoegdheden waren helder verdeeld. Nu zie ik de eerste contouren verschijnen van een onontwarbare kluwen ‘inspraak’-organen met soms overlappende taken en conflicterende rechten en plichten. Bovendien heeft elke vleugel van elk gebouw in Delft vast wel weer een ander systeem.

Goed, goed, alles staat nog in de steigers, ik weet het. Maar moeten we er niet eerst eens een beetje lijn inbrengen? Eens door vakmensen naar laten kijken? Of nee, laten we gewoon met z’n allen naar de kroeg gaan, vanavond. Leggen we een kaartje, denken we wat na, maken we wat afspraken, en stemmen we alles op elkaar af.

Vooruit, dan haal ik morgen wel vers brood.

Redacteur Redactie

Heb je een vraag of opmerking over dit artikel?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.