Opinie

Call of nature

Ik weet niet of ik echt een schlemiel ben, of dat ik alleen maar zo overkom. Ik vrees het eerste. Ik glijd uit over bananenschillen, ga op fietsvakantie in de slechtste zomer van de eeuw en ik word altijd gebeld als ik op de wc zit.

Hoe komt dat nou toch? Wellicht ben ik geboren onder een ongelukkig gesternte of met een verneuk-karma. Dan is het mijn lot: veroordeeld tot

Ik weet niet of ik echt een schlemiel ben, of dat ik alleen maar zo overkom. Ik vrees het eerste. Ik glijd uit over bananenschillen, ga op fietsvakantie in de slechtste zomer van de eeuw en ik word altijd gebeld als ik op de wc zit. Hoe komt dat nou toch? Wellicht ben ik geboren onder een ongelukkig gesternte of met een verneuk-karma. Dan is het mijn lot: veroordeeld tot slapstick. Maar misschien zijn dit soort dingen níet voorbestemd. Misschien ligt het allemaal in mijn eigen handen, en heb ik gewoon de pech dat dat twee linkerhanden zijn.

Dat van die wc heb ik intussen uitgedokterd. Het zit zo. Stel iemand heeft beloofd me te bellen. Dan is er dus een kans van honderd procent dat dat telefoontje komt, sterfgevallen en andere rampen daargelaten. Dus wat doe ik, als ik een telefoontje verwacht? Ik verlies het toestel geen seconde uit het oog. Als een mot rond een gloeilamp blijf ik er omheen fladderen. Als huisgenoten telefoneren kijk ik ze verstoord aan en wijs op mijn horloge. Ophangen met je donder.

Om alert te blijven drink ik koffie. Meerdere koppen. Zwarter dan zwart. Het resultaat laat zich raden. Ik krijg een telefoontje van geheel andere aard: the call of nature. Er breekt een periode aan van groeiende onrust. Het begint met ontkenning. Ik doe gewoon alsof er niets aan de hand is. Ik eet wat, kijk wat naar MTV, maak een handstand, kortom alle dingen die een mens doet als hij op een telefoontje wacht. Maar na verloop van tijd is de aandrang niet meer te negeren. Dan probeer ik afleiding te vinden door me bezig te houden met raadseltjes enzo. Waarom leef ik?, Is er een god?, dat soort dingen. Maar goed, als ik daar dan een antwoord op gevonden heb, ben ik weer terug bij af. Dan volgt de acceptatie. Geestelijke uitvluchten bestaan niet meer. Mijn lichaam schreeuwt om aandacht. Het is als de laatste maand van een zwangerschap. Daar zit ik, met een lichaam dat het mijne bijna niet meer is. Met rasse schreden nadert het onvermijdelijke einde.

Vanuit mijn ooghoeken kijk ik naar die vervloekte telefoon, die nog steeds geen kik heeft gegeven. Dan geef ik het op. De natuur is onverbiddelijk. Ik sprint naar boven, spring de wc binnen, trek de deur achter me dicht en draai hem op slot in een vloeiende beweging. Riem, knoop en gulp zijn al los en open. Ik ga vliegensvlug zitten (altijd, altijd, altijd kijken of er wc-papier is, dan pas ontspannen). Op dat moment, als er geen houden meer aan is, als de vliezen gebroken zijn, als de laatste barricade valt, hoor ik beneden, zacht maar onverbiddelijk de telefoon overgaan. Altijd.

Wat is de oorzaak? Voelt de beller mijn geestelijke ontlading? Is er een spanningsveld verdwenen? Welnee, het gaat hier om eenvoudige kansberekening. Dat telefoontje komt, hoe dan ook. Wanneer precies is niet zeker, maar in ieder geval is het zo dat elke minuut die verstrijkt zonder dat er gebeld wordt, de kans groter wordt dat dat in een van de nog resterende minuten gebeurt. Dus: hoe verder de dag vordert zonder dat het verwachte telefoontje komt, hoe minder ik het me kan permitteren om naar de wc te gaan. Als ik om één minuut voortwaalf nog steeds niet gebeld ben, en dan besluit dat ik het wachten beu ben, ben ik een domme rukker. Het kán dan niet anders, of de telefoon gaat.

Ik heb mijn conclusies getrokken. Als iemand tegen me zegt, ‘ik bel je morgen’, zet ik de wekker om half zes en sluip na ontwaken onmiddellijk de trap op naar de wc. Met een rol wc-papier onder de arm. Dan heb ik dat in ieder geval gehad en kan ik de rest van de dag zonder zorgen naast de telefoon blijven wachten. Ik een schlemiel? Ik dacht het niet.

Ik weet niet of ik echt een schlemiel ben, of dat ik alleen maar zo overkom. Ik vrees het eerste. Ik glijd uit over bananenschillen, ga op fietsvakantie in de slechtste zomer van de eeuw en ik word altijd gebeld als ik op de wc zit. Hoe komt dat nou toch? Wellicht ben ik geboren onder een ongelukkig gesternte of met een verneuk-karma. Dan is het mijn lot: veroordeeld tot slapstick. Maar misschien zijn dit soort dingen níet voorbestemd. Misschien ligt het allemaal in mijn eigen handen, en heb ik gewoon de pech dat dat twee linkerhanden zijn.

Dat van die wc heb ik intussen uitgedokterd. Het zit zo. Stel iemand heeft beloofd me te bellen. Dan is er dus een kans van honderd procent dat dat telefoontje komt, sterfgevallen en andere rampen daargelaten. Dus wat doe ik, als ik een telefoontje verwacht? Ik verlies het toestel geen seconde uit het oog. Als een mot rond een gloeilamp blijf ik er omheen fladderen. Als huisgenoten telefoneren kijk ik ze verstoord aan en wijs op mijn horloge. Ophangen met je donder.

Om alert te blijven drink ik koffie. Meerdere koppen. Zwarter dan zwart. Het resultaat laat zich raden. Ik krijg een telefoontje van geheel andere aard: the call of nature. Er breekt een periode aan van groeiende onrust. Het begint met ontkenning. Ik doe gewoon alsof er niets aan de hand is. Ik eet wat, kijk wat naar MTV, maak een handstand, kortom alle dingen die een mens doet als hij op een telefoontje wacht. Maar na verloop van tijd is de aandrang niet meer te negeren. Dan probeer ik afleiding te vinden door me bezig te houden met raadseltjes enzo. Waarom leef ik?, Is er een god?, dat soort dingen. Maar goed, als ik daar dan een antwoord op gevonden heb, ben ik weer terug bij af. Dan volgt de acceptatie. Geestelijke uitvluchten bestaan niet meer. Mijn lichaam schreeuwt om aandacht. Het is als de laatste maand van een zwangerschap. Daar zit ik, met een lichaam dat het mijne bijna niet meer is. Met rasse schreden nadert het onvermijdelijke einde.

Vanuit mijn ooghoeken kijk ik naar die vervloekte telefoon, die nog steeds geen kik heeft gegeven. Dan geef ik het op. De natuur is onverbiddelijk. Ik sprint naar boven, spring de wc binnen, trek de deur achter me dicht en draai hem op slot in een vloeiende beweging. Riem, knoop en gulp zijn al los en open. Ik ga vliegensvlug zitten (altijd, altijd, altijd kijken of er wc-papier is, dan pas ontspannen). Op dat moment, als er geen houden meer aan is, als de vliezen gebroken zijn, als de laatste barricade valt, hoor ik beneden, zacht maar onverbiddelijk de telefoon overgaan. Altijd.

Wat is de oorzaak? Voelt de beller mijn geestelijke ontlading? Is er een spanningsveld verdwenen? Welnee, het gaat hier om eenvoudige kansberekening. Dat telefoontje komt, hoe dan ook. Wanneer precies is niet zeker, maar in ieder geval is het zo dat elke minuut die verstrijkt zonder dat er gebeld wordt, de kans groter wordt dat dat in een van de nog resterende minuten gebeurt. Dus: hoe verder de dag vordert zonder dat het verwachte telefoontje komt, hoe minder ik het me kan permitteren om naar de wc te gaan. Als ik om één minuut voortwaalf nog steeds niet gebeld ben, en dan besluit dat ik het wachten beu ben, ben ik een domme rukker. Het kán dan niet anders, of de telefoon gaat.

Ik heb mijn conclusies getrokken. Als iemand tegen me zegt, ‘ik bel je morgen’, zet ik de wekker om half zes en sluip na ontwaken onmiddellijk de trap op naar de wc. Met een rol wc-papier onder de arm. Dan heb ik dat in ieder geval gehad en kan ik de rest van de dag zonder zorgen naast de telefoon blijven wachten. Ik een schlemiel? Ik dacht het niet.

Redacteur Redactie

Heb je een vraag of opmerking over dit artikel?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.