Franklin Delano Roosevelt had eind jaren dertig het lef om tegen alle aanvaarde regels in een groot begrotingstekort te accepteren om de economische crisis te bestrijden.
Als nergens anders kreeg John Maynard Keynes in de VS de gelegenheid zijn theorie in praktijk te brengen door de crisis te bestrijden met het stimuleren van de vraag. In onze universitaire wereld lijken de vooruitzichten van een jaren-dertigachtige somberheid. Een nieuwe Keynes en FDR hebben zich echter nog niet gemeld. Keynes’ theorie veronderstelt dat problemen die op een lager niveau niet meer opgelost kunnen worden op een hoger niveau met algemene middelen aangepakt moeten worden. Bij ons gebeurt het tegenovergestelde. De ellende wordt van het ministerie gedecentraliseerd naar de faculteiten en zelfs naar vakgroepen.
Ik vind het opmerkelijk dat het juist de kapitalistische Verenigde Staten waren die met hun New Deal de rol van de verantwoordelijke staat vertaalden naar een herkenbaar en effectief sociaal-economisch beleid. Onder het mom van marktconform bedrijfsmatig werken wordt in onze sociaal-democratie een tegengestelde koers gevaren.
Een sterke economie heeft behoefte aan een flexibele en goed opgeleide bevolking om de snel veranderende technische mogelijkheden en economische omstandigheden te vertalen naar nieuwe produkten en produktiemethoden. Tot voor kort was het de verantwoordelijkheid van onze overheid om hierin te voorzien, maar die vult zij, gelet op de HOOP-nota, steeds minder overtuigend in.
Aan de geaccepteerde taken van de staat – interne regulering en externe belangenbehartiging – heeft het socialisme minstens twee taken toegevoegd. Ten eerste solidariteit bij het opvangen van de negatieve consequenties van winstbejag en van niet te dragen tegenslagen voor de individuele burger. Ten tweede, de emancipatie van sociaal en economisch achtergestelden. Bij het hoger-onderwijsbeleid zien wij het tegenovergestelde gebeuren. Onze socialistische minister ziet emancipatie niet langer als een belangrijke doelstelling. Na de basisschool is dat niet meer nodig. Bovendien ziet hij de beroeps- en universitaire opleiding als een individueel belang waarin het hoger onderwijs met een bedrijfsmatige marktgerichte aanpak moet voorzien.
De jaren-dertigproblemen van ons hoger onderwijs worden niet veroorzaakt door de individuele faculteiten. Hun oorsprong ligt enerzijds in veranderend gedrag van potentiële studenten, en anderzijds in de gevolgen van het laissez-faireklimaat dat aan onze universiteiten heerste met betrekking tot personeelsbeheer. Deze voorspelbare gevolgen zijn vergrijzing en dus stijgende personeelskosten bij een voorlopig relatief laag natuurlijk verloop. Gecombineerd met dalende inkomsten en de onwrikbarearbeidsrechtelijke posities van ambtenaren zitten wij in een moordende klem.
Bij het bedrijfsleven ligt het anders. Een bedrijf als IBM ontslaat in korte tijd meer dan honderdduizend personeelsleden. Wegens hun sterke financiële positie bieden zij afvloeiingsregelingen aan die miljarden kosten. Toch dekken die nog niet alle maatschappelijke kosten. Zit een bedrijf zoals Fokker niet zo ruim in zijn jasje, dan springt de staat in òf rest, zoals bij DAF Trucks, altijd nog het faillisement, veelal met slimme sterfhuisconstructies. Voor ons staan deze mogelijkheden niet open.
Toch zullen wij net als DAF ons bedrijf moeten aanpassen aan de veranderende omstandigheden en ons aanbod moeten verbreden van kennis naar een vermogen om te blijven leren. Net als bij DAF zal onze personeelsbezetting ingekrompen en aangepast moeten worden. Beide kosten geld. Net als bij DAF kunnen wij geen van beide zelf financieren. Net als bij DAF heeft ons ministerie terecht de verantwoordelijkheid voor het oplossen van deze problemen gedelegeerd naar de uitvoerende organisaties. In tegenstelling tot DAF heeft ons ministerie verzuimd de universiteiten de noodzakelijke bevoegdheden en middelen ter beschikking te stellen. Ons universiteitsbestuur mag van de faculteiten verwachten dat zij op hun beurt hun eigen problemen oplossen, maar ons bestuur moet er ook voor zorgen dat de noodzakelijke middelen beschikbaar zijn. Wat wij dus nodig hebben is een minister met the brains of Keynes en bestuurders met the brawn * of FDR.
* spieren, kracht, moed
Franklin Delano Roosevelt had eind jaren dertig het lef om tegen alle aanvaarde regels in een groot begrotingstekort te accepteren om de economische crisis te bestrijden. Als nergens anders kreeg John Maynard Keynes in de VS de gelegenheid zijn theorie in praktijk te brengen door de crisis te bestrijden met het stimuleren van de vraag. In onze universitaire wereld lijken de vooruitzichten van een jaren-dertigachtige somberheid. Een nieuwe Keynes en FDR hebben zich echter nog niet gemeld. Keynes’ theorie veronderstelt dat problemen die op een lager niveau niet meer opgelost kunnen worden op een hoger niveau met algemene middelen aangepakt moeten worden. Bij ons gebeurt het tegenovergestelde. De ellende wordt van het ministerie gedecentraliseerd naar de faculteiten en zelfs naar vakgroepen.
Ik vind het opmerkelijk dat het juist de kapitalistische Verenigde Staten waren die met hun New Deal de rol van de verantwoordelijke staat vertaalden naar een herkenbaar en effectief sociaal-economisch beleid. Onder het mom van marktconform bedrijfsmatig werken wordt in onze sociaal-democratie een tegengestelde koers gevaren.
Een sterke economie heeft behoefte aan een flexibele en goed opgeleide bevolking om de snel veranderende technische mogelijkheden en economische omstandigheden te vertalen naar nieuwe produkten en produktiemethoden. Tot voor kort was het de verantwoordelijkheid van onze overheid om hierin te voorzien, maar die vult zij, gelet op de HOOP-nota, steeds minder overtuigend in.
Aan de geaccepteerde taken van de staat – interne regulering en externe belangenbehartiging – heeft het socialisme minstens twee taken toegevoegd. Ten eerste solidariteit bij het opvangen van de negatieve consequenties van winstbejag en van niet te dragen tegenslagen voor de individuele burger. Ten tweede, de emancipatie van sociaal en economisch achtergestelden. Bij het hoger-onderwijsbeleid zien wij het tegenovergestelde gebeuren. Onze socialistische minister ziet emancipatie niet langer als een belangrijke doelstelling. Na de basisschool is dat niet meer nodig. Bovendien ziet hij de beroeps- en universitaire opleiding als een individueel belang waarin het hoger onderwijs met een bedrijfsmatige marktgerichte aanpak moet voorzien.
De jaren-dertigproblemen van ons hoger onderwijs worden niet veroorzaakt door de individuele faculteiten. Hun oorsprong ligt enerzijds in veranderend gedrag van potentiële studenten, en anderzijds in de gevolgen van het laissez-faireklimaat dat aan onze universiteiten heerste met betrekking tot personeelsbeheer. Deze voorspelbare gevolgen zijn vergrijzing en dus stijgende personeelskosten bij een voorlopig relatief laag natuurlijk verloop. Gecombineerd met dalende inkomsten en de onwrikbarearbeidsrechtelijke posities van ambtenaren zitten wij in een moordende klem.
Bij het bedrijfsleven ligt het anders. Een bedrijf als IBM ontslaat in korte tijd meer dan honderdduizend personeelsleden. Wegens hun sterke financiële positie bieden zij afvloeiingsregelingen aan die miljarden kosten. Toch dekken die nog niet alle maatschappelijke kosten. Zit een bedrijf zoals Fokker niet zo ruim in zijn jasje, dan springt de staat in òf rest, zoals bij DAF Trucks, altijd nog het faillisement, veelal met slimme sterfhuisconstructies. Voor ons staan deze mogelijkheden niet open.
Toch zullen wij net als DAF ons bedrijf moeten aanpassen aan de veranderende omstandigheden en ons aanbod moeten verbreden van kennis naar een vermogen om te blijven leren. Net als bij DAF zal onze personeelsbezetting ingekrompen en aangepast moeten worden. Beide kosten geld. Net als bij DAF kunnen wij geen van beide zelf financieren. Net als bij DAF heeft ons ministerie terecht de verantwoordelijkheid voor het oplossen van deze problemen gedelegeerd naar de uitvoerende organisaties. In tegenstelling tot DAF heeft ons ministerie verzuimd de universiteiten de noodzakelijke bevoegdheden en middelen ter beschikking te stellen. Ons universiteitsbestuur mag van de faculteiten verwachten dat zij op hun beurt hun eigen problemen oplossen, maar ons bestuur moet er ook voor zorgen dat de noodzakelijke middelen beschikbaar zijn. Wat wij dus nodig hebben is een minister met the brains of Keynes en bestuurders met the brawn * of FDR.
* spieren, kracht, moed
Comments are closed.