Maanden had ik me moeten voortbewegen op een nagenoeg overleden fiets. De handrem hing los, het zadel bewoog, de achterband bestond uit losse stukken rubber, zodat het gevaarte een enkele reis huis % faculteit net volhield.
br />
Op een mooie zomermiddag besloot ik een in Voorburg wonende vriend bij hoge uitzondering eens niet per tram, maar per fiets te bezoeken. Uiteraard sloeg het lang verwachte noodlot toe: ik kreeg een klapband. Mijn lot aanvaardend legde ik mijn fiets voorzichtig in de berm, hing het slot om mijn nek, sloeg een kruis en vervolgde mijn weg.
Mijmerend over een leven zonder fiets, liep ik verder langs de Schie.
Er stak een lullig windje op.
Het afscheid van mijn fiets was me, tot mijn eigen verbazing, allesbehalve zwaar bevallen. Een gevoel van vrijheid overviel me en ik besloot dat een fietsloos leven me zou kunnen bevallen. Dit leek zowaar een moment van bezinning te worden.
Boven m’n hoofd pakten dikke, grijze wolken zich samen.
Dit wandelen beviel: je zag nog eens wat van de omgeving, waarin ik nu met veel bravoure en een grote armzwaai mijn duur betaalde fietsslot deponeerde.
Het begon nu plotseling hard en stevig te regenen.
Een fietser passeerde. Ineengedoken boven zijn stuur baande hij zich een weg tussen de druppels, de afstand tussen hem en mij in hoog tempo vergrotend. Een auto passeerde. Met opgeheven kin en een lichte uitwijking baande de bestuurder zich een weg door de plas water, die zich nu naast mij in de goot had gevormd. Het was nog minstens een kwartier lopen naar dat ellendige Voorburg.
Momenten van bezinning zijn altijd maar kort, hevig en doen je versteld staan van nieuwe mogelijkheden. Mijn moment was kort, hevig en zeiknat. Ik moet zo snel mogelijk een auto hebben.
Maanden had ik me moeten voortbewegen op een nagenoeg overleden fiets. De handrem hing los, het zadel bewoog, de achterband bestond uit losse stukken rubber, zodat het gevaarte een enkele reis huis % faculteit net volhield.
Op een mooie zomermiddag besloot ik een in Voorburg wonende vriend bij hoge uitzondering eens niet per tram, maar per fiets te bezoeken. Uiteraard sloeg het lang verwachte noodlot toe: ik kreeg een klapband. Mijn lot aanvaardend legde ik mijn fiets voorzichtig in de berm, hing het slot om mijn nek, sloeg een kruis en vervolgde mijn weg.
Mijmerend over een leven zonder fiets, liep ik verder langs de Schie.
Er stak een lullig windje op.
Het afscheid van mijn fiets was me, tot mijn eigen verbazing, allesbehalve zwaar bevallen. Een gevoel van vrijheid overviel me en ik besloot dat een fietsloos leven me zou kunnen bevallen. Dit leek zowaar een moment van bezinning te worden.
Boven m’n hoofd pakten dikke, grijze wolken zich samen.
Dit wandelen beviel: je zag nog eens wat van de omgeving, waarin ik nu met veel bravoure en een grote armzwaai mijn duur betaalde fietsslot deponeerde.
Het begon nu plotseling hard en stevig te regenen.
Een fietser passeerde. Ineengedoken boven zijn stuur baande hij zich een weg tussen de druppels, de afstand tussen hem en mij in hoog tempo vergrotend. Een auto passeerde. Met opgeheven kin en een lichte uitwijking baande de bestuurder zich een weg door de plas water, die zich nu naast mij in de goot had gevormd. Het was nog minstens een kwartier lopen naar dat ellendige Voorburg.
Momenten van bezinning zijn altijd maar kort, hevig en doen je versteld staan van nieuwe mogelijkheden. Mijn moment was kort, hevig en zeiknat. Ik moet zo snel mogelijk een auto hebben.
Comments are closed.