Onderwijs

‘Alleen twijfel brengt je verder’

Coördinator wetenschapscommunicatie dr. Maarten van der Sanden kwam erachter dat weinig zeker is in de wetenschapscommunicatie, en dat oude gewoonten de dienst uitmaken.

Na acht jaar studie naast het werk promoveerde hij vorige maand in de medische wetenschapscommunicatie aan de Vrije Universiteit.

Wat zette je er toe aan om met deze lijvige studie te beginnen?

“Ik ben in 1997 begonnen als wetenschapsvoorlichter. Ik schreef persberichten en maakte contact met de media. Ik begon me af te vragen: wat is de effectiviteit ervan? Heeft wat ik doe wel zin en is het effectief genoeg of kan het beter?”

Kun je concrete voorbeelden noemen van waar wetenschapscommunicatie misgaat?

“Neem als voorbeeld het jaarverslag van de universiteit. Daar staat ook wetenschappelijke informatie in; bevindingen en successen van de universiteit. Maar zit de doelgroep daar op te wachten? Zorgt het ervoor dat bedrijven en overheden zich meer betrokken voelen bij de universiteit? Bij persberichten idem dito. We maken al zestig jaar persberichten op dezelfde manier. Met het nieuws bovenin, keurig volgens de regels. Maar kan dat niet een stuk effectiever? Misschien moeten we persberichten aanpassen aan de huidige dynamiek in de media? De hoofdvraag luidt: wat is de basis van mijn werk en waarom doe ik de dingen zoals ik ze doe? Toen bleek al gauw dat wetenschapscommunicatie een heel grote praktijk heeft, maar nauwelijks een theoretische basis. De vraag kan dus niet beantwoord worden zonder onderzoek.”

Wetenschapscommunicatie als wetenschap?

“Ja. Als wetenschap is het redelijk klein en caleidoscopisch. Er worden allerlei dingen uitgeprobeerd.”

Kun je het vergelijken met andere wetenschappen in een pril stadium? Bijvoorbeeld met de biologie, die ook als een soort postzegelverzameling is begonnen?

“Ja. Pas honderden jaren later zijn daar nu de hot topics bekend, de gebieden waar het echt om draait. Bovendien zijn er allerlei goed ontwikkelde subdisciplines.”

Zoals evolutie en genetica?

“Precies, ja. En in het vak van wetenschapscommunicatie, dat nog heel jong is, bestaat er nog geen vaste kern van kennis, laat staan een breed ontwikkelde waaier aan wetenschapscommunicatiedisciplines. Het biedt een caleidoscoop aan mogelijkheden en je weet niet wat rijp of groen is. Het is een soort ballenbak.”

Nu ben je in die ballenbak gedoken op zoek naar effectieve biomedische wetenschapscommunicatie. Jouw wortels liggen in de biologie, maar zijn er nog andere redenen waarom je die richting hebt gekozen?

“Genetische tests zijn hot. Ontwikkelingen rond dat thema vinden nu plaats. Ik vind het belangrijk hoe we met nieuwe medische technologie omgaan. Wat vindt het publiek daarvan?”

Ligt de problematiek daar prangender dan bij technische wetenschappen?

“Nee, dat niet. In de nanotechnologie bijvoorbeeld zijn er ook belangrijke kwesties aan de orde. Maar gezondheid spreekt mensen natuurlijk wel meer aan. Medisch nieuws is altijd groter dan ander wetenschappelijk nieuws.”

Een van de hoofdstukken heet ‘Evidence based science communication’. Dat lijkt een sleutelrol te spelen omdat je zekerheid zoekt over wat je doet. Wat betekent die term?

“Het promotieonderzoek is uitgevoerd aan het VU Medisch Centrum, bij de vakgroep metamedica. In het medisch onderzoek is ‘evidence based’ een begrip. Een arts die een bepaalde handeling moet verrichten, wil graag weten of hij handelt naar de beste kennis die er te vinden is. Evidence based zegt iets over de manier waarop de kennis is opgebouwd. Die techniek hebben we nu ook toegepast op literatuur over de effectiviteit van communicatie. We hebben allerlei artikelen beoordeeld op relevantie en validiteit. Op die manier hebben we drie vakgebieden onderzocht: gezondheidscommunicatie, medische psychologie en reclame. De evidence based-methode heeft in de medische wetenschap een traditie, maar voor de sociale wetenschappen, waar ook het onderzoek naar journalistiek onder valt, is het nieuw. Voor voorlichters en wetenschapsjournalisten zou het handig zijn als je vanuit de praktijk een database kunt raadplegen waarvan je weet dat de informatie gerangschikt is op validiteit en relevantie.”

Maar hoe bouw je zoiets op?

“We hebben de conclusies over wat wel en niet werkt in de medische communicatie overgenomen. Waarom is bijvoorbeeld medische reclame zo succesvol? Goede en slechte ervaringen hebben we overgezet naar het vakgebied van de biomedische wetenschapscommunicatie. Dat is het theoretische raamwerk. Maar heb je daar in praktijk wat aan of is het allemaal luchtfietserij? Om dat te toetsen hebben we een vragenlijst ontwikkeld voor communicatieprofessionals, waarin de theorieën van het raamwerk in vragen zijn vertaald. Theorieën over vooroordelen van de doelgroep bijvoorbeeld, of over communicatiestrategieën.”

Het viel me op dat veel van die vragen over de inschatting over de doelgroep gaan: wat denken ze, wat willen ze weten, hoe staan ze er tegenover? Kennelijk speelt het oude adagium ‘ken uw doelgroep’ nog steeds een grote rol.

“Absoluut, maar het gaat wel iets verder. De huidige praktijk van wetenschapscommunicatie is vaak: dingen uitleggen. Met genetische tests als voorbeeld, zou ik uitleggen hoe het DNA in elkaar zit, hoe zo’n test opgebouwd wordt, waarom die test waarom wel of niet valide is. Terwijl een groot deel van het publiek met heel andere vragen zit.”

Zoals: ‘Kan ik die ziekte ook krijgen?’

“Ja, of: ‘Zit het in de familie’ en ‘Wat moet ik met die kennis?’ Sommige mensen zijn bang van medische techniek en anderen vinden het fantastisch. Als je mensen spreekt die het geweldig vinden, kun je op een ander niveau instappen dan tegenover mensen die bang zijn. Met hen moet je eerst praten over die angsten. Dat is iets anders dan uitleggen. In de gezondheidscommunicatie weten ze dat al lang.”

Je moet je boodschap dus goed afstemmen op de doelgroep. Maar leidt het bedienen van veel verschillende doelgroepen dan niet tot versplintering van je communicatie?

“Ik denk dat het theoretische raamwerk helpt in het maken van keuzes. Zonder dat is het moeilijk kiezen, omdat je niet goed weet waarover je moet beslissen en op welke grond. Als je meer achtergrond hebt en beter op de hoogte bent van knooppunten, dan kun je beter prioriteiten stellen. Maar het is nog lang niet af. We staan aan een begin dat we binnen science education and communication (faculteit Technische Natuurwetenschappen, red.) en het VU Medisch Centrum gaan uitwerken.”

Hoe is dit toepasbaar in je werk als wetenschapsvoorlichter?

“Bijvoorbeeld door je beter te verdiepen in je doelgroep. Wat zijn de vooroordelen van mensen? Je moet ook inzien dat je niet altijd moet uitleggen. Soms moet je durven afzien van irrelevante informatie en kun je beter communiceren op emotie.”

Kunnen we naar een voorbeeld toe? Hoe is bijvoorbeeld nanotechnologie anders te communiceren dan uitleg te verstrekken over nanogaatjes en gestuurde moleculen?

“Voor een breed publiek zou je kunnen beginnen met te inventariseren wat er aan ideeën en vooroordelen leeft over deze technologie.”

De hoop en de angst in kaart brengen?

“Ja. In eerste instantie moet je daarover communiceren. Fase twee is: mensen betrekken bij bijvoorbeeld de aanleiding van het onderzoek. Pas daarna heeft het zin om informatie te geven. Als je gelijk begint met ‘dit doen we, dit zijn we en hier gaat het om’, dan haken veel mensen af. Dat moet je als universiteit niet willen, zeker niet als maatschappelijke betrokkenheid een van je speerpunten is.”

Hoe raak je op de hoogte van de bestaande vooroordelen?

“Je kunt mensen uitnodigen om erover te praten. Dat kunnen vertegenwoordigers zijn van maatschappelijke groepen, maar ook inwoners van Delft. Het Rathenau-instituut doet dat regelmatig. De kennis is er dus vaak wel. Alleen wordt die in de praktijk van wetenschapscommunicatie nog nauwelijks gebruikt. We zouden die kennis moeten koppelen aan het een theoretische raamwerk dat we nu ontwikkeld hebben. Dan kun je aan de hand daarvan een communicatiestrategie opstellen.”

Welke kant gaat dat op?

“Je zou om te beginnen onderscheid moeten maken tussen wetenschapspromotie, wetenschapseducatie en preventie – het bestrijden van het gebrek aan elementaire kennis. Promotie gaat over de rol van wetenschap, over wat wetenschap nu eigenlijk is. De wetenschapsquiz bijvoorbeeld is entertainment, maar geeft je geen goed idee van wat wetenschap eigenlijk is. Ik denk dat een quiz waar niet het beste antwoord, maar de beste vraag beloond wordt, het karakter van wetenschap dichter benadert. Alleen twijfel brengt je verder in wetenschap.”

WIE IS MAARTEN VAN DER SANDEN?

Dr. Maarten van der Sanden (1968) is sinds 1997 hoofd wetenschapsvoorlichting van de TU Delft en sinds 2005 coördinator wetenschapscommunicatie. Ook is hij medeontwikkelaar van de in 2003 begonnen masterstudie science education & communication bij Technische Natuurwetenschappen, waarin onder meer wetenschapsjournalistiek een plaats heeft. Van der Sanden doet er onderzoek en geeft er colleges. In 1994 studeerde hij als bioloog af aan de Universiteit Utrecht in twee richtingen: embryologie & endocrinologie en biowetenschappen & samenleving. Hij werkte een jaar als (literatuur-)onderzoeker voor de Europese Unie en schreef daarna als freelancer voor populairwetenschappelijke pers. Hij was bestuurslid van het Platform Wetenschapscommunicatie en redacteur van het Tijdschrift voor Wetenschap, Techniek en Samenleving. Op 22 mei promoveerde hij bij prof. Frans Meijman van de vakgroep Metamedica (VU Medisch Centrum) met zijn proefschrift ‘Towards effective biomedical science communication’.

(Foto’s: Sam Rentmeester/FMAX)

Wat zette je er toe aan om met deze lijvige studie te beginnen?

“Ik ben in 1997 begonnen als wetenschapsvoorlichter. Ik schreef persberichten en maakte contact met de media. Ik begon me af te vragen: wat is de effectiviteit ervan? Heeft wat ik doe wel zin en is het effectief genoeg of kan het beter?”

Kun je concrete voorbeelden noemen van waar wetenschapscommunicatie misgaat?

“Neem als voorbeeld het jaarverslag van de universiteit. Daar staat ook wetenschappelijke informatie in; bevindingen en successen van de universiteit. Maar zit de doelgroep daar op te wachten? Zorgt het ervoor dat bedrijven en overheden zich meer betrokken voelen bij de universiteit? Bij persberichten idem dito. We maken al zestig jaar persberichten op dezelfde manier. Met het nieuws bovenin, keurig volgens de regels. Maar kan dat niet een stuk effectiever? Misschien moeten we persberichten aanpassen aan de huidige dynamiek in de media? De hoofdvraag luidt: wat is de basis van mijn werk en waarom doe ik de dingen zoals ik ze doe? Toen bleek al gauw dat wetenschapscommunicatie een heel grote praktijk heeft, maar nauwelijks een theoretische basis. De vraag kan dus niet beantwoord worden zonder onderzoek.”

Wetenschapscommunicatie als wetenschap?

“Ja. Als wetenschap is het redelijk klein en caleidoscopisch. Er worden allerlei dingen uitgeprobeerd.”

Kun je het vergelijken met andere wetenschappen in een pril stadium? Bijvoorbeeld met de biologie, die ook als een soort postzegelverzameling is begonnen?

“Ja. Pas honderden jaren later zijn daar nu de hot topics bekend, de gebieden waar het echt om draait. Bovendien zijn er allerlei goed ontwikkelde subdisciplines.”

Zoals evolutie en genetica?

“Precies, ja. En in het vak van wetenschapscommunicatie, dat nog heel jong is, bestaat er nog geen vaste kern van kennis, laat staan een breed ontwikkelde waaier aan wetenschapscommunicatiedisciplines. Het biedt een caleidoscoop aan mogelijkheden en je weet niet wat rijp of groen is. Het is een soort ballenbak.”

Nu ben je in die ballenbak gedoken op zoek naar effectieve biomedische wetenschapscommunicatie. Jouw wortels liggen in de biologie, maar zijn er nog andere redenen waarom je die richting hebt gekozen?

“Genetische tests zijn hot. Ontwikkelingen rond dat thema vinden nu plaats. Ik vind het belangrijk hoe we met nieuwe medische technologie omgaan. Wat vindt het publiek daarvan?”

Ligt de problematiek daar prangender dan bij technische wetenschappen?

“Nee, dat niet. In de nanotechnologie bijvoorbeeld zijn er ook belangrijke kwesties aan de orde. Maar gezondheid spreekt mensen natuurlijk wel meer aan. Medisch nieuws is altijd groter dan ander wetenschappelijk nieuws.”

Een van de hoofdstukken heet ‘Evidence based science communication’. Dat lijkt een sleutelrol te spelen omdat je zekerheid zoekt over wat je doet. Wat betekent die term?

“Het promotieonderzoek is uitgevoerd aan het VU Medisch Centrum, bij de vakgroep metamedica. In het medisch onderzoek is ‘evidence based’ een begrip. Een arts die een bepaalde handeling moet verrichten, wil graag weten of hij handelt naar de beste kennis die er te vinden is. Evidence based zegt iets over de manier waarop de kennis is opgebouwd. Die techniek hebben we nu ook toegepast op literatuur over de effectiviteit van communicatie. We hebben allerlei artikelen beoordeeld op relevantie en validiteit. Op die manier hebben we drie vakgebieden onderzocht: gezondheidscommunicatie, medische psychologie en reclame. De evidence based-methode heeft in de medische wetenschap een traditie, maar voor de sociale wetenschappen, waar ook het onderzoek naar journalistiek onder valt, is het nieuw. Voor voorlichters en wetenschapsjournalisten zou het handig zijn als je vanuit de praktijk een database kunt raadplegen waarvan je weet dat de informatie gerangschikt is op validiteit en relevantie.”

Maar hoe bouw je zoiets op?

“We hebben de conclusies over wat wel en niet werkt in de medische communicatie overgenomen. Waarom is bijvoorbeeld medische reclame zo succesvol? Goede en slechte ervaringen hebben we overgezet naar het vakgebied van de biomedische wetenschapscommunicatie. Dat is het theoretische raamwerk. Maar heb je daar in praktijk wat aan of is het allemaal luchtfietserij? Om dat te toetsen hebben we een vragenlijst ontwikkeld voor communicatieprofessionals, waarin de theorieën van het raamwerk in vragen zijn vertaald. Theorieën over vooroordelen van de doelgroep bijvoorbeeld, of over communicatiestrategieën.”

Het viel me op dat veel van die vragen over de inschatting over de doelgroep gaan: wat denken ze, wat willen ze weten, hoe staan ze er tegenover? Kennelijk speelt het oude adagium ‘ken uw doelgroep’ nog steeds een grote rol.

“Absoluut, maar het gaat wel iets verder. De huidige praktijk van wetenschapscommunicatie is vaak: dingen uitleggen. Met genetische tests als voorbeeld, zou ik uitleggen hoe het DNA in elkaar zit, hoe zo’n test opgebouwd wordt, waarom die test waarom wel of niet valide is. Terwijl een groot deel van het publiek met heel andere vragen zit.”

Zoals: ‘Kan ik die ziekte ook krijgen?’

“Ja, of: ‘Zit het in de familie’ en ‘Wat moet ik met die kennis?’ Sommige mensen zijn bang van medische techniek en anderen vinden het fantastisch. Als je mensen spreekt die het geweldig vinden, kun je op een ander niveau instappen dan tegenover mensen die bang zijn. Met hen moet je eerst praten over die angsten. Dat is iets anders dan uitleggen. In de gezondheidscommunicatie weten ze dat al lang.”

Je moet je boodschap dus goed afstemmen op de doelgroep. Maar leidt het bedienen van veel verschillende doelgroepen dan niet tot versplintering van je communicatie?

“Ik denk dat het theoretische raamwerk helpt in het maken van keuzes. Zonder dat is het moeilijk kiezen, omdat je niet goed weet waarover je moet beslissen en op welke grond. Als je meer achtergrond hebt en beter op de hoogte bent van knooppunten, dan kun je beter prioriteiten stellen. Maar het is nog lang niet af. We staan aan een begin dat we binnen science education and communication (faculteit Technische Natuurwetenschappen, red.) en het VU Medisch Centrum gaan uitwerken.”

Hoe is dit toepasbaar in je werk als wetenschapsvoorlichter?

“Bijvoorbeeld door je beter te verdiepen in je doelgroep. Wat zijn de vooroordelen van mensen? Je moet ook inzien dat je niet altijd moet uitleggen. Soms moet je durven afzien van irrelevante informatie en kun je beter communiceren op emotie.”

Kunnen we naar een voorbeeld toe? Hoe is bijvoorbeeld nanotechnologie anders te communiceren dan uitleg te verstrekken over nanogaatjes en gestuurde moleculen?

“Voor een breed publiek zou je kunnen beginnen met te inventariseren wat er aan ideeën en vooroordelen leeft over deze technologie.”

De hoop en de angst in kaart brengen?

“Ja. In eerste instantie moet je daarover communiceren. Fase twee is: mensen betrekken bij bijvoorbeeld de aanleiding van het onderzoek. Pas daarna heeft het zin om informatie te geven. Als je gelijk begint met ‘dit doen we, dit zijn we en hier gaat het om’, dan haken veel mensen af. Dat moet je als universiteit niet willen, zeker niet als maatschappelijke betrokkenheid een van je speerpunten is.”

Hoe raak je op de hoogte van de bestaande vooroordelen?

“Je kunt mensen uitnodigen om erover te praten. Dat kunnen vertegenwoordigers zijn van maatschappelijke groepen, maar ook inwoners van Delft. Het Rathenau-instituut doet dat regelmatig. De kennis is er dus vaak wel. Alleen wordt die in de praktijk van wetenschapscommunicatie nog nauwelijks gebruikt. We zouden die kennis moeten koppelen aan het een theoretische raamwerk dat we nu ontwikkeld hebben. Dan kun je aan de hand daarvan een communicatiestrategie opstellen.”

Welke kant gaat dat op?

“Je zou om te beginnen onderscheid moeten maken tussen wetenschapspromotie, wetenschapseducatie en preventie – het bestrijden van het gebrek aan elementaire kennis. Promotie gaat over de rol van wetenschap, over wat wetenschap nu eigenlijk is. De wetenschapsquiz bijvoorbeeld is entertainment, maar geeft je geen goed idee van wat wetenschap eigenlijk is. Ik denk dat een quiz waar niet het beste antwoord, maar de beste vraag beloond wordt, het karakter van wetenschap dichter benadert. Alleen twijfel brengt je verder in wetenschap.”

WIE IS MAARTEN VAN DER SANDEN?

Dr. Maarten van der Sanden (1968) is sinds 1997 hoofd wetenschapsvoorlichting van de TU Delft en sinds 2005 coördinator wetenschapscommunicatie. Ook is hij medeontwikkelaar van de in 2003 begonnen masterstudie science education & communication bij Technische Natuurwetenschappen, waarin onder meer wetenschapsjournalistiek een plaats heeft. Van der Sanden doet er onderzoek en geeft er colleges. In 1994 studeerde hij als bioloog af aan de Universiteit Utrecht in twee richtingen: embryologie & endocrinologie en biowetenschappen & samenleving. Hij werkte een jaar als (literatuur-)onderzoeker voor de Europese Unie en schreef daarna als freelancer voor populairwetenschappelijke pers. Hij was bestuurslid van het Platform Wetenschapscommunicatie en redacteur van het Tijdschrift voor Wetenschap, Techniek en Samenleving. Op 22 mei promoveerde hij bij prof. Frans Meijman van de vakgroep Metamedica (VU Medisch Centrum) met zijn proefschrift ‘Towards effective biomedical science communication’.

(Foto’s: Sam Rentmeester/FMAX)

Redacteur Redactie

Heb je een vraag of opmerking over dit artikel?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.