Customize Consent Preferences

We use cookies to help you navigate efficiently and perform certain functions. You will find detailed information about all cookies under each consent category below.

The cookies that are categorized as "Necessary" are stored on your browser as they are essential for enabling the basic functionalities of the site. ... 

Always Active

Necessary cookies are required to enable the basic features of this site, such as providing secure log-in or adjusting your consent preferences. These cookies do not store any personally identifiable data.

No cookies to display.

Functional cookies help perform certain functionalities like sharing the content of the website on social media platforms, collecting feedback, and other third-party features.

No cookies to display.

Analytical cookies are used to understand how visitors interact with the website. These cookies help provide information on metrics such as the number of visitors, bounce rate, traffic source, etc.

No cookies to display.

Performance cookies are used to understand and analyze the key performance indexes of the website which helps in delivering a better user experience for the visitors.

No cookies to display.

Advertisement cookies are used to provide visitors with customized advertisements based on the pages you visited previously and to analyze the effectiveness of the ad campaigns.

No cookies to display.

Opinie

De collegevoorzitter en ik

Hans Ariëns verruilde onlangs het hoofdredacteurschap bij Delta voor dat van Mare. Voor deze universiteitskrant had hij al als ad interim hoofdredacteur gewerkt.

In dit artikel geeft hij zijn visie op de samenwerking met TU-collegevoorzitter De Voogd. Op het voortbestaan van Delta is hij niet helemaal gerust.

Een van de aantrekkelijke kanten van een hoofdredacteurschap in Delft leek mij het wekelijkse gesprek met de collegevoorzitter. Niet een keer in het half jaar contact, zoals aan de Leidse universiteit – en dan nog alleen als er iets vreselijks in de krant had gestaan – maar een wekelijks verslag van waar de collegeleden zich zoal mee bezighielden. Veel gemakkelijker kon een journalist niet geïnformeerd raken.

Die vreeswekkende De Voogd, die een beoogd voorganger louter op zijn antecedenten had afgewezen, viel trouwens best mee. Een aimabel senior statesman – dat was de indruk die hij op mij maakte. Hij sprak zonder tussenkomst van een woordvoerder en hoefde zijn citaten niet na te lezen, zo bleek in de praktijk. Ik begreep ook al snel dat hij degene binnen het college was die de vrije pers in ere hield, waar zijn collega’s er liever van verlost waren.

Maandenlang konden ik en de andere Delta-redacteuren ongestoord ons werk verrichtten. De berichtgeving over een conflict in de boezem het college naar aanleiding van een afgewezen vastgoedplan leidde niet eens tot opgetrokken wenkbrauwen. Bij de kennismaking met de nieuwe redactieraad liet de voorzitter weten dat hij ‘alle vertrouwen’ in de Delta-redactie had.

Koud een maand later – eind november 1999 – was mijn krediet verdwenen, ervoer ik tot mijn verbazing. Delta had een foto geplaatst van een oude dame die met een kopje koffie door de aula schuifelde tijdens de jaarlijkse Technologiedag. Het bleek een open zenuw bij de collegevoorzitter te hebben geraakt: de TU was juist bezig jonge mensen voor de dag te interesseren en die waren er ook wel degelijk geweest. Een in eigen huis vervaardigd fotoboek moest die stelling onderbouwen. Uit de bewoordingen die de voorzitter koos, bleek dat ik met een getergd man te maken had. Mijn tegenwerpingen – dat een foto altijd een aspect van een gebeurtenis belicht en niet per se representatief hoeft te zijn – maakten geen enkele indruk.

Een crisisbezwerend gesprek met de redactieraad als vredestichter volgde, nadat Delta nog twee grove fouten bleek te hebben gemaakt: de berichtgeving over het vertrek van internetprofessor Van Til en een verhaal over de Engelstalige propedeuse bij Lucht- en Ruimtevaart. Nog altijd was ik niet bekomen van mijn verbazing. Was dit dezelfde persoon die mij in het begin zo welwillend had ontvangen? Nu maakte hij een vermoeide indruk, als een leraar die ernstig teleurgesteld was in zijn ontsporende pupil. De ernst van de vergrijpen leek mij echter in geen verhouding te staan tot het rumoer dat was ontstaan. Ook de decanen waren nu in rep en roer en de groepsraad wijdde een sessie aan Delta. Hun opwinding was een betere zaak waardig, vond ik. Waar ik aan de top van een van Nederlands belangrijkste instellingen rationaliteit en gevoel voorproportie verwachtte, stuitte ik op lange tenen – en nauw verholen woede.

Een hoofdredacteur van een universiteitsblad moet tegen een stootje kunnen en ik begon iets van een patroon te ontwaren in mijn omgang met de Macht. Na de incidenten volgde een afkoelingsperiode waarin ik ontvangen werd door de secretaris van de universiteit, de plaatsvervanger van de voorzitter. Gaandeweg kwam de voorzitter zelf ook weer in beeld. Hij was beter gestemd dan in de wintermaanden van 1999 en zat af en toe zelfs op zijn praatstoel.

Het bleef echter spitsroeden lopen. Riep hij voor ons gesprek de secretaris erbij, dan vermoedde ik dat er iets loos was. Maar niet alleen ik had met zijn gramschap te maken. Een paar aio’s die in hun argeloosheid een open brief aan het college richtten omdat ze het niet eens waren met de verplichting tot tijdschrijven, werden bijvoorbeeld ook door de voorzitter persoonlijk tot de orde geroepen. Dit was een man, zo begreep ik, die kritiek op het TU-beleid te snel als een aanval op de eigen persoon beschouwde – en het zichzelf daarmee behoorlijk moeilijk maakte.

Grote botsingen met Delta bleven de laatste maanden uit en ik kreeg het idee dat het blad uiteindelijk sterker uit de strijd te voorschijn was gekomen. Maar in het gesprek waarin ik mijn vertrek bekend maakte, verraste de voorzitter me toch weer: ,,Vind je dat we met Delta door moeten gaan?”. Het kan overwaaien, het kan een impuls zijn, maar ik ben er niet helemaal gerust op.

De conclusie die ik uit mijn Delftse avontuur trek, is de volgende: dicht bij het vuur kan het knap warm worden. Elke week bij de collegevoorzitter is misschien wat veel van het goede voor een hoofdredacteur van een universiteitsblad. En daarnaast is er die prangende vraag: wie roept onze bestuurders tot de orde, als ze zich te veel door hun primaire emoties laten meeslepen? Laten we hopen dat die mysterieuze raad van toezicht zich van die taak kwijt, want bestuurders – het zijn net mensen.

Hans Ariëns verruilde onlangs het hoofdredacteurschap bij Delta voor dat van Mare. Voor deze universiteitskrant had hij al als ad interim hoofdredacteur gewerkt. In dit artikel geeft hij zijn visie op de samenwerking met TU-collegevoorzitter De Voogd. Op het voortbestaan van Delta is hij niet helemaal gerust.

Een van de aantrekkelijke kanten van een hoofdredacteurschap in Delft leek mij het wekelijkse gesprek met de collegevoorzitter. Niet een keer in het half jaar contact, zoals aan de Leidse universiteit – en dan nog alleen als er iets vreselijks in de krant had gestaan – maar een wekelijks verslag van waar de collegeleden zich zoal mee bezighielden. Veel gemakkelijker kon een journalist niet geïnformeerd raken.

Die vreeswekkende De Voogd, die een beoogd voorganger louter op zijn antecedenten had afgewezen, viel trouwens best mee. Een aimabel senior statesman – dat was de indruk die hij op mij maakte. Hij sprak zonder tussenkomst van een woordvoerder en hoefde zijn citaten niet na te lezen, zo bleek in de praktijk. Ik begreep ook al snel dat hij degene binnen het college was die de vrije pers in ere hield, waar zijn collega’s er liever van verlost waren.

Maandenlang konden ik en de andere Delta-redacteuren ongestoord ons werk verrichtten. De berichtgeving over een conflict in de boezem het college naar aanleiding van een afgewezen vastgoedplan leidde niet eens tot opgetrokken wenkbrauwen. Bij de kennismaking met de nieuwe redactieraad liet de voorzitter weten dat hij ‘alle vertrouwen’ in de Delta-redactie had.

Koud een maand later – eind november 1999 – was mijn krediet verdwenen, ervoer ik tot mijn verbazing. Delta had een foto geplaatst van een oude dame die met een kopje koffie door de aula schuifelde tijdens de jaarlijkse Technologiedag. Het bleek een open zenuw bij de collegevoorzitter te hebben geraakt: de TU was juist bezig jonge mensen voor de dag te interesseren en die waren er ook wel degelijk geweest. Een in eigen huis vervaardigd fotoboek moest die stelling onderbouwen. Uit de bewoordingen die de voorzitter koos, bleek dat ik met een getergd man te maken had. Mijn tegenwerpingen – dat een foto altijd een aspect van een gebeurtenis belicht en niet per se representatief hoeft te zijn – maakten geen enkele indruk.

Een crisisbezwerend gesprek met de redactieraad als vredestichter volgde, nadat Delta nog twee grove fouten bleek te hebben gemaakt: de berichtgeving over het vertrek van internetprofessor Van Til en een verhaal over de Engelstalige propedeuse bij Lucht- en Ruimtevaart. Nog altijd was ik niet bekomen van mijn verbazing. Was dit dezelfde persoon die mij in het begin zo welwillend had ontvangen? Nu maakte hij een vermoeide indruk, als een leraar die ernstig teleurgesteld was in zijn ontsporende pupil. De ernst van de vergrijpen leek mij echter in geen verhouding te staan tot het rumoer dat was ontstaan. Ook de decanen waren nu in rep en roer en de groepsraad wijdde een sessie aan Delta. Hun opwinding was een betere zaak waardig, vond ik. Waar ik aan de top van een van Nederlands belangrijkste instellingen rationaliteit en gevoel voorproportie verwachtte, stuitte ik op lange tenen – en nauw verholen woede.

Een hoofdredacteur van een universiteitsblad moet tegen een stootje kunnen en ik begon iets van een patroon te ontwaren in mijn omgang met de Macht. Na de incidenten volgde een afkoelingsperiode waarin ik ontvangen werd door de secretaris van de universiteit, de plaatsvervanger van de voorzitter. Gaandeweg kwam de voorzitter zelf ook weer in beeld. Hij was beter gestemd dan in de wintermaanden van 1999 en zat af en toe zelfs op zijn praatstoel.

Het bleef echter spitsroeden lopen. Riep hij voor ons gesprek de secretaris erbij, dan vermoedde ik dat er iets loos was. Maar niet alleen ik had met zijn gramschap te maken. Een paar aio’s die in hun argeloosheid een open brief aan het college richtten omdat ze het niet eens waren met de verplichting tot tijdschrijven, werden bijvoorbeeld ook door de voorzitter persoonlijk tot de orde geroepen. Dit was een man, zo begreep ik, die kritiek op het TU-beleid te snel als een aanval op de eigen persoon beschouwde – en het zichzelf daarmee behoorlijk moeilijk maakte.

Grote botsingen met Delta bleven de laatste maanden uit en ik kreeg het idee dat het blad uiteindelijk sterker uit de strijd te voorschijn was gekomen. Maar in het gesprek waarin ik mijn vertrek bekend maakte, verraste de voorzitter me toch weer: ,,Vind je dat we met Delta door moeten gaan?”. Het kan overwaaien, het kan een impuls zijn, maar ik ben er niet helemaal gerust op.

De conclusie die ik uit mijn Delftse avontuur trek, is de volgende: dicht bij het vuur kan het knap warm worden. Elke week bij de collegevoorzitter is misschien wat veel van het goede voor een hoofdredacteur van een universiteitsblad. En daarnaast is er die prangende vraag: wie roept onze bestuurders tot de orde, als ze zich te veel door hun primaire emoties laten meeslepen? Laten we hopen dat die mysterieuze raad van toezicht zich van die taak kwijt, want bestuurders – het zijn net mensen.

Redacteur Redactie

Heb je een vraag of opmerking over dit artikel?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.