Onderzoeksbeleid heeft altijd minder effect dan bedoeld. Zo is de vernieuwingsgraad van de Diocs vrij gering. De Diocs houden wat leven in de brouwerij, maar niet teveel. Ze vernieuwen een beetje, maar niet te radicaal.
Het grootste probleem van universiteiten is dat er teveel slimme mensen rondlopen. Je kunt geen beleidsmaatregel bedenken of mensen weten zich er wel aan te onttrekken, liefst door te doen alsof ze juist hard meewerken. Zo gebeurt er voortdurend van alles, terwijl er wezenlijk bijna niets verandert.
De TU Delft is op deze regel geen uitzondering. Onderzoek gebeurt in kleine groepjes, bestaand uit een eigenwijze hoogleraar en enkele medewerkers. Een bestuurder die greep wil krijgen op deze autonome groepen, kan maar één ding doen: een worst voorhouden. Dat heet dan onderzoeksbeleid.
Op de worsten bestaan in principe twee soorten reacties. Het grootste deel van de onderzoeksgroepen doet helemaal niets. Zij hebben al ruimte genoeg voor het onderzoek dat ze graag willen doen, achten zichzelf bij voorbaat kansloos of hebben geen zin in de red tape die de worst met zich meebrengt. De overige groepen willen de worst wel hebben, maar tegen zo min mogelijk concessies.
De beleidsmakers op hun beurt willen graag onderzoek stimuleren dat nieuw is maar niet te risicovol, innovatief maar ook al een beetje gevestigd. Zo vinden beleidsmakers en wetenschappers elkaar in een constructie waarin bestaand succesvol onderzoek van een nieuwe strik voorzien wordt en opgediend als ‘nieuw, ’top’ of nog iets anders.
Dankzij dit mechanisme is in Nederland een wildgroei aan onderzoekscholen ontstaan. Allemaal keurig onderzoek dat netjes voldoet aan de eisen. Wie het lijstje bestudeert van de Diocs die het afgelopen half jaar in Delta voorbij kwamen, ziet hetzelfde patroon: minstens de helft borduurt voort op oud onderzoek en bestaande samenwerkingsverbanden. De vernieuwingsgraad onder de Diocs is, mede vanwege allerlei politieke overwegingen bij de goedkeuring ervan, per saldo vrij gering.
Sterker nog, de kans is groot dat bij een evaluatieronde juist de conservatievere Diocs hoog zullen scoren. Zij immers hebben in het verleden al flink gezaaid en kunnen dus eenvoudiger oogsten. Wetenschap is immers veelal een kwestie van lange adem.
Kwakkelen
Gegeven de inertie van het universitaire bedrijf is het verleidelijk om te concluderen dat het voeren van onderzoeksbeleid geen zin heeft. Dat is echter niet waar. De waarde van het beleid is niet zozeer dat er meer geld gepompt wordt in toch al succesvol onderzoek, maar dat dat geld weggehaald wordt bij de rest. Een expliciet doodvonnis vellen over kwakkelend onderzoek is tenslotte veel moeilijker dan het dood laten bloeden ten gunste van een nieuwe generatie.
Blijft over een groot aandeel aan gemiddeld onderzoek, de kurkwaarop de universiteit drijft. Deze hoofdmoot is immuun voor beleid – en terecht, want er is in Nederland een grote behoefte aan gemiddeld onderzoek, net zo goed als er behoefte is aan gemiddelde ingenieurs. Er rijden ook meer mensen in een Volvo dan in een Porsche.
Al met al is het enigszins naïef om te denken dat beleid het onderzoek op grote schaal zou kunnen beïnvloeden. Gelukkig ligt het net zo min in de aard van de Nederlandse bestuurder om schaamteloos in te zetten op de smalle top: hij pomt bijvoorbeeld niet al het geld in chipslab Dimes, maar tuigt zestien diocs op.
Bestuurders zien met lede ogen hoe onderzoeksgroepen een nieuw etiket op lopend onderzoek plakken en kunnen weinig anders doen dan na een jaar of vijf weer iets nieuws verzinnen, zodat de goegemeente niet indut. Met een beetje fantasie zou je dat het nationale onderzoekspoldermodel kunnen noemen.
Het houdt wat leven in de brouwerij, maar niet teveel. Het vernieuwt een beetje, maar niet te radicaal. Af en toe valt er iemand af, soms mag een ander even zijn kop boven het maaiveld uitsteken, maar grosso modo loopt iedereen tevreden mee in de grote kudde, die zijn eigen koers bepaalt. Dat is een verworvenheid waarbij best enige trots past.
Het grootste probleem van universiteiten is dat er teveel slimme mensen rondlopen. Je kunt geen beleidsmaatregel bedenken of mensen weten zich er wel aan te onttrekken, liefst door te doen alsof ze juist hard meewerken. Zo gebeurt er voortdurend van alles, terwijl er wezenlijk bijna niets verandert.
De TU Delft is op deze regel geen uitzondering. Onderzoek gebeurt in kleine groepjes, bestaand uit een eigenwijze hoogleraar en enkele medewerkers. Een bestuurder die greep wil krijgen op deze autonome groepen, kan maar één ding doen: een worst voorhouden. Dat heet dan onderzoeksbeleid.
Op de worsten bestaan in principe twee soorten reacties. Het grootste deel van de onderzoeksgroepen doet helemaal niets. Zij hebben al ruimte genoeg voor het onderzoek dat ze graag willen doen, achten zichzelf bij voorbaat kansloos of hebben geen zin in de red tape die de worst met zich meebrengt. De overige groepen willen de worst wel hebben, maar tegen zo min mogelijk concessies.
De beleidsmakers op hun beurt willen graag onderzoek stimuleren dat nieuw is maar niet te risicovol, innovatief maar ook al een beetje gevestigd. Zo vinden beleidsmakers en wetenschappers elkaar in een constructie waarin bestaand succesvol onderzoek van een nieuwe strik voorzien wordt en opgediend als ‘nieuw, ’top’ of nog iets anders.
Dankzij dit mechanisme is in Nederland een wildgroei aan onderzoekscholen ontstaan. Allemaal keurig onderzoek dat netjes voldoet aan de eisen. Wie het lijstje bestudeert van de Diocs die het afgelopen half jaar in Delta voorbij kwamen, ziet hetzelfde patroon: minstens de helft borduurt voort op oud onderzoek en bestaande samenwerkingsverbanden. De vernieuwingsgraad onder de Diocs is, mede vanwege allerlei politieke overwegingen bij de goedkeuring ervan, per saldo vrij gering.
Sterker nog, de kans is groot dat bij een evaluatieronde juist de conservatievere Diocs hoog zullen scoren. Zij immers hebben in het verleden al flink gezaaid en kunnen dus eenvoudiger oogsten. Wetenschap is immers veelal een kwestie van lange adem.
Kwakkelen
Gegeven de inertie van het universitaire bedrijf is het verleidelijk om te concluderen dat het voeren van onderzoeksbeleid geen zin heeft. Dat is echter niet waar. De waarde van het beleid is niet zozeer dat er meer geld gepompt wordt in toch al succesvol onderzoek, maar dat dat geld weggehaald wordt bij de rest. Een expliciet doodvonnis vellen over kwakkelend onderzoek is tenslotte veel moeilijker dan het dood laten bloeden ten gunste van een nieuwe generatie.
Blijft over een groot aandeel aan gemiddeld onderzoek, de kurkwaarop de universiteit drijft. Deze hoofdmoot is immuun voor beleid – en terecht, want er is in Nederland een grote behoefte aan gemiddeld onderzoek, net zo goed als er behoefte is aan gemiddelde ingenieurs. Er rijden ook meer mensen in een Volvo dan in een Porsche.
Al met al is het enigszins naïef om te denken dat beleid het onderzoek op grote schaal zou kunnen beïnvloeden. Gelukkig ligt het net zo min in de aard van de Nederlandse bestuurder om schaamteloos in te zetten op de smalle top: hij pomt bijvoorbeeld niet al het geld in chipslab Dimes, maar tuigt zestien diocs op.
Bestuurders zien met lede ogen hoe onderzoeksgroepen een nieuw etiket op lopend onderzoek plakken en kunnen weinig anders doen dan na een jaar of vijf weer iets nieuws verzinnen, zodat de goegemeente niet indut. Met een beetje fantasie zou je dat het nationale onderzoekspoldermodel kunnen noemen.
Het houdt wat leven in de brouwerij, maar niet teveel. Het vernieuwt een beetje, maar niet te radicaal. Af en toe valt er iemand af, soms mag een ander even zijn kop boven het maaiveld uitsteken, maar grosso modo loopt iedereen tevreden mee in de grote kudde, die zijn eigen koers bepaalt. Dat is een verworvenheid waarbij best enige trots past.
Comments are closed.