Om te voorkomen dat er een welles-nietes-spelletje ontstaat, worden hierna voor de lezers van het artikel van Gwen Oudakker in Delta nr. 1 van 11 januari 1996 de cijfers uit het aangehaalde rapport (Gestaakte studenten 1994/1995) op een rijtje gezet.
br />
De lezers zelf kunnen dan beoordelen of terecht in de inleiding gesteld werd: ,,Uit de resultaten van de onlangs gehouden enquête onder studiestakers van onze universiteit komt een duidelijke conclusie naar voren: de verzorging van het onderwijs aan de TU Delft laat veel te wensen over.”
In het studiejaar 1994/’95 waren er volgens het rapport negenhonderd studiestakers. De totale respons op de enquête was 39 procent = 347 stakers, dat wil zeggen 3 procent van de totale studentenpopulatie. In de begeleidende brief bij het rapport staat dan ook: ,,Gezien de respons op deze staak-enquête van veertig procent en het feit dat dit meningen van gestaakte studenten betreft, dienen de resultaten met de nodige voorzichtigheid te worden bekeken.”
Gwen Oudakker schrijft: ,,Meer algemeen over het onderwijs is 38 procent van de respondenten (132 studenten = 1 procent van de totale populatie) niet tevreden.” Dus 62 procent is wel tevreden!
Pas als gekeken wordt in de tabellen naar de verschillende categorieën, is te achterhalen hoe ontevreden stakers (en dus niet alle studenten) over welk aspect van de universiteit zijn:
CSA: 83 procent tevreden/zeer tevreden.
STAD: 72 procent tevreden/zeer tevreden.
Voorlichting: 62 procent tevreden/zeer tevreden.
Voorzieningen: 86 procent tevreden/zeer tevreden.
Faculteitsadministraties: 66 procent tevreden/zeer tevreden.
Studieadviseurs: 63 procent tevreden/zeer tevreden.
Voorzieningen op faculteiten: 84 procent tevreden/zeer tevreden.
Uiteraard is het goed om met een rapport als dit als universiteit aan de slag te gaan. De laatste zin van de begeleidende brief luidt dan ook: ,,Hoewel het slechts indicaties betreft, is de informatie toch belangrijk genoeg voor faculteiten om iets mee te doen.” Alles moet echter wel in de juiste proporties gezien worden.
De conclusie uit het artikel (,,Als de TU Delft zich verantwoordelijk voelt voor haar daden en de positie van haar studenten wil beschermen, lijkt het vanzelfsprekend dat zij de voorlichting over de rechtspositie van studenten grondig verbetert”) kan niet getrokken worden uit de cijfers die in het rapport staan.
Om te voorkomen dat er een welles-nietes-spelletje ontstaat, worden hierna voor de lezers van het artikel van Gwen Oudakker in Delta nr. 1 van 11 januari 1996 de cijfers uit het aangehaalde rapport (Gestaakte studenten 1994/1995) op een rijtje gezet.
De lezers zelf kunnen dan beoordelen of terecht in de inleiding gesteld werd: ,,Uit de resultaten van de onlangs gehouden enquête onder studiestakers van onze universiteit komt een duidelijke conclusie naar voren: de verzorging van het onderwijs aan de TU Delft laat veel te wensen over.”
In het studiejaar 1994/’95 waren er volgens het rapport negenhonderd studiestakers. De totale respons op de enquête was 39 procent = 347 stakers, dat wil zeggen 3 procent van de totale studentenpopulatie. In de begeleidende brief bij het rapport staat dan ook: ,,Gezien de respons op deze staak-enquête van veertig procent en het feit dat dit meningen van gestaakte studenten betreft, dienen de resultaten met de nodige voorzichtigheid te worden bekeken.”
Gwen Oudakker schrijft: ,,Meer algemeen over het onderwijs is 38 procent van de respondenten (132 studenten = 1 procent van de totale populatie) niet tevreden.” Dus 62 procent is wel tevreden!
Pas als gekeken wordt in de tabellen naar de verschillende categorieën, is te achterhalen hoe ontevreden stakers (en dus niet alle studenten) over welk aspect van de universiteit zijn:
CSA: 83 procent tevreden/zeer tevreden.
STAD: 72 procent tevreden/zeer tevreden.
Voorlichting: 62 procent tevreden/zeer tevreden.
Voorzieningen: 86 procent tevreden/zeer tevreden.
Faculteitsadministraties: 66 procent tevreden/zeer tevreden.
Studieadviseurs: 63 procent tevreden/zeer tevreden.
Voorzieningen op faculteiten: 84 procent tevreden/zeer tevreden.
Uiteraard is het goed om met een rapport als dit als universiteit aan de slag te gaan. De laatste zin van de begeleidende brief luidt dan ook: ,,Hoewel het slechts indicaties betreft, is de informatie toch belangrijk genoeg voor faculteiten om iets mee te doen.” Alles moet echter wel in de juiste proporties gezien worden.
De conclusie uit het artikel (,,Als de TU Delft zich verantwoordelijk voelt voor haar daden en de positie van haar studenten wil beschermen, lijkt het vanzelfsprekend dat zij de voorlichting over de rechtspositie van studenten grondig verbetert”) kan niet getrokken worden uit de cijfers die in het rapport staan.
Comments are closed.