We vergaderden in een oud academiegebouw. Het interieur was door een architect verjongd met neonfrutsels. Rondom een designvergadertafel zaten drie mannen ernstig te kijken.
De vrolijke neonaccenten contrasteerden met hun hondendroefheid.
Tijdens het kennismakingsrondje sprak de man naast mij monotoon en volstrekt onverstoorbaar. Hij noemde zijn functie maar begon al snel te somberen over de universiteit en het leven in het algemeen. De voorzitter wilde de introductie afkappen, maar de man prevelde verder. Hij knipperde vertraagd met zijn ogen, alsof deze handeling hem moeite kostte.
De tweede man was een vijftiger die goed voor zichzelf zorgde: gebruind, tanig, een ijzeren kop. Hij werkte al 25 jaar bij dezelfde universiteit. En nee, het was er niet beter op geworden in de afgelopen jaren.
Na het voorstelrondje gingen we over tot de inhoud. We moesten een academische prijs uitreiken. Wat zouden de criteria voor de prijs moeten zijn? En de procedures? En wie kwam úberhaupt in aanmerking voor deze prijs?
De voorzitter had het over een wild card voor bepaalde categorieën. Dit systeem met privileges leek mij geen goede oplossing omdat het ondoorzichtig was wie mee mocht dingen naar de prijs en ik vroeg: Maar wanneer krijg je dan zo’n wild card? Als je vader professor is ofzo? Ik keek lachend de vergadertafel rond, maar de twee zure mannen lachten niet terug.
“Dat je vader professor is, lijkt me geen reden tot deelname aan de selectieprocedure”, zei de Zorgelijke.
“Integendeel, zou ik bijna zeggen”, schamperde de Gebruinde Vijftiger.
Beiden moesten ze bijna lachen.
“Nee, dat lijkt me geen goed selectiecriterium”, vatte de voorzitter de standpunten nog eens samen terwijl hij ongedurig met zijn nagels op de neon tafel tikte.
Het was een lange vergadering, waarin niemand nog een grapje durfde te maken. Ik in ieder geval niet.
Willemijn Dicke
We vergaderden in een oud academiegebouw. Het interieur was door een architect verjongd met neonfrutsels. Rondom een designvergadertafel zaten drie mannen ernstig te kijken. De vrolijke neonaccenten contrasteerden met hun hondendroefheid.
Tijdens het kennismakingsrondje sprak de man naast mij monotoon en volstrekt onverstoorbaar. Hij noemde zijn functie maar begon al snel te somberen over de universiteit en het leven in het algemeen. De voorzitter wilde de introductie afkappen, maar de man prevelde verder. Hij knipperde vertraagd met zijn ogen, alsof deze handeling hem moeite kostte.
De tweede man was een vijftiger die goed voor zichzelf zorgde: gebruind, tanig, een ijzeren kop. Hij werkte al 25 jaar bij dezelfde universiteit. En nee, het was er niet beter op geworden in de afgelopen jaren.
Na het voorstelrondje gingen we over tot de inhoud. We moesten een academische prijs uitreiken. Wat zouden de criteria voor de prijs moeten zijn? En de procedures? En wie kwam úberhaupt in aanmerking voor deze prijs?
De voorzitter had het over een wild card voor bepaalde categorieën. Dit systeem met privileges leek mij geen goede oplossing omdat het ondoorzichtig was wie mee mocht dingen naar de prijs en ik vroeg: Maar wanneer krijg je dan zo’n wild card? Als je vader professor is ofzo? Ik keek lachend de vergadertafel rond, maar de twee zure mannen lachten niet terug.
“Dat je vader professor is, lijkt me geen reden tot deelname aan de selectieprocedure”, zei de Zorgelijke.
“Integendeel, zou ik bijna zeggen”, schamperde de Gebruinde Vijftiger.
Beiden moesten ze bijna lachen.
“Nee, dat lijkt me geen goed selectiecriterium”, vatte de voorzitter de standpunten nog eens samen terwijl hij ongedurig met zijn nagels op de neon tafel tikte.
Het was een lange vergadering, waarin niemand nog een grapje durfde te maken. Ik in ieder geval niet.
Willemijn Dicke
Comments are closed.