De wiskunde aan de TU Delft is volgens de visitatiecommissie goed genoeg voor een plaats in de middenmoot, maar heeft wel de meeste publicaties.
Dat blijkt uit het visitatierapport van het wiskundeonderzoek in Nederland. De visitatie is uitgevoerd door Qanu (Quality Assurance Netherlands University) in de periode 1996-2000. De commissie gaf rapportcijfers (op een schaal van 1 tot 5) over kwaliteit, productiviteit, relevantie en ‘levensvatbaarheid’. Door het gemiddelde van al die cijfers te nemen kwam de wiskundegroep van de Universiteit Wageningen het best uit de bus, met een 4,5.
De tweede plaats is een gedeelde, voor de universiteit Leiden en Universiteit Utrecht met een 4,25. De TU Delft komt op de achtste plaats, met een rapportcijfer 3,75. Dat is zonder het meetellen van de groep algebra en geometry, omdat die in de tussentijd is opgeheven. De TU Eindhoven scoort een 4,07 (vijfde plaats) en de Universiteit Twente een 3,3 (tiende plaats).
De commissie oordeelde dat de kwaliteit van het Nederlandse wiskundeonderzoek hoog is. Vooral met het fundamentele onderzoek kan Nederland zich meten met de wereldtop. Het toegepaste onderzoek is minder opzienbarend. Prof. Wesseling van de basisheenheid numerieke wiskunde (EWI), tevens voorzitter van het Delft Centre for Computational Science and Engineering, vindt dat de commissie toegepaste wiskunde ongunstiger heeft beoordeeld dan zuivere wiskunde. “De meeste algebra- en geometriegroepen hebben een vijf gekregen voor quality en relevance. De groepen die aan toegepaste wiskunde doen niet. Dat is onterecht. Het moeilijke van toegepaste wiskunde is dat je wiskundige strengheid moet laten vallen om de complexe werkelijkheid te vangen.”
Wesseling wijst erop dat Delft een kampioen is in productiviteit: elke fte produceerde jaarlijks 3,06 publicaties. Alleen Wageningen springt daar bovenuit, met een 5,33. Dat hoge getal is volgens Wesseling te danken aan het grote aantal externe promovendi. Wesseling: “Het geeft daarom een vertekend beeld.”
De visitatiecommissie vroeg zich af waarom de groep van Wesseling niet samengaat met de mathematische fysica en de groep mathematische systemen en simulatie. Dit zou volgens de commissie leiden tot meer consistentie en coherentie in het wiskundeprogramma van de TU. Wesseling begrijpt de argumenten, maar vindt het zinvoller als de groepen apart blijven. “Zo blijven mensen zich meer verantwoordelijk voelen voor hun werk.”
De commissie maakte zich zorgen over de pensionering van Wesseling, die nu 62 jaar is. De commissie is bang dat de groep niet op tijd een geschikte man kan vinden en vindt daarom dat de groep geen visie heeft op de toekomst. Wesseling is verbaasd over deze opmerking in het rapport, omdat over enkele weken een commissie aan het werk gaat om een opvolger aan te trekken. “Maar dat was niet bekend toen de gesprekken met de visitatiecommissie plaatsvonden.”
Verder vindt Wesseling dat het rapport twee jaar te laat komt. “Wiskundigen in Nederland werden hard gepusht om de gegevens begin 2002 in te leveren. De Vsnu heeft er erg lang over gedaan de visitatiecommissie samen te stellen.”
Dat blijkt uit het visitatierapport van het wiskundeonderzoek in Nederland. De visitatie is uitgevoerd door Qanu (Quality Assurance Netherlands University) in de periode 1996-2000. De commissie gaf rapportcijfers (op een schaal van 1 tot 5) over kwaliteit, productiviteit, relevantie en ‘levensvatbaarheid’. Door het gemiddelde van al die cijfers te nemen kwam de wiskundegroep van de Universiteit Wageningen het best uit de bus, met een 4,5.
De tweede plaats is een gedeelde, voor de universiteit Leiden en Universiteit Utrecht met een 4,25. De TU Delft komt op de achtste plaats, met een rapportcijfer 3,75. Dat is zonder het meetellen van de groep algebra en geometry, omdat die in de tussentijd is opgeheven. De TU Eindhoven scoort een 4,07 (vijfde plaats) en de Universiteit Twente een 3,3 (tiende plaats).
De commissie oordeelde dat de kwaliteit van het Nederlandse wiskundeonderzoek hoog is. Vooral met het fundamentele onderzoek kan Nederland zich meten met de wereldtop. Het toegepaste onderzoek is minder opzienbarend. Prof. Wesseling van de basisheenheid numerieke wiskunde (EWI), tevens voorzitter van het Delft Centre for Computational Science and Engineering, vindt dat de commissie toegepaste wiskunde ongunstiger heeft beoordeeld dan zuivere wiskunde. “De meeste algebra- en geometriegroepen hebben een vijf gekregen voor quality en relevance. De groepen die aan toegepaste wiskunde doen niet. Dat is onterecht. Het moeilijke van toegepaste wiskunde is dat je wiskundige strengheid moet laten vallen om de complexe werkelijkheid te vangen.”
Wesseling wijst erop dat Delft een kampioen is in productiviteit: elke fte produceerde jaarlijks 3,06 publicaties. Alleen Wageningen springt daar bovenuit, met een 5,33. Dat hoge getal is volgens Wesseling te danken aan het grote aantal externe promovendi. Wesseling: “Het geeft daarom een vertekend beeld.”
De visitatiecommissie vroeg zich af waarom de groep van Wesseling niet samengaat met de mathematische fysica en de groep mathematische systemen en simulatie. Dit zou volgens de commissie leiden tot meer consistentie en coherentie in het wiskundeprogramma van de TU. Wesseling begrijpt de argumenten, maar vindt het zinvoller als de groepen apart blijven. “Zo blijven mensen zich meer verantwoordelijk voelen voor hun werk.”
De commissie maakte zich zorgen over de pensionering van Wesseling, die nu 62 jaar is. De commissie is bang dat de groep niet op tijd een geschikte man kan vinden en vindt daarom dat de groep geen visie heeft op de toekomst. Wesseling is verbaasd over deze opmerking in het rapport, omdat over enkele weken een commissie aan het werk gaat om een opvolger aan te trekken. “Maar dat was niet bekend toen de gesprekken met de visitatiecommissie plaatsvonden.”
Verder vindt Wesseling dat het rapport twee jaar te laat komt. “Wiskundigen in Nederland werden hard gepusht om de gegevens begin 2002 in te leveren. De Vsnu heeft er erg lang over gedaan de visitatiecommissie samen te stellen.”
Comments are closed.