Studenten van onderzoeksmasters hebben meer waardering voor hun opleiding dan studenten van gewone masters. Ze zijn met name tevreden over hun docenten en de academische vaardigheden die ze aangeleerd krijgen.
Studenten van onderzoeksmasters hebben meer waardering voor hun opleiding dan studenten van gewone masters. Ze zijn met name tevreden over hun docenten en de academische vaardigheden die ze aangeleerd krijgen.
Dat staat in een lovend rapport van accreditatieorganisatie NVAO over onderzoeksmasters. De opleidingen zijn de pieken in het landschap van het Nederlandse hoger onderwijs, vinden de rapporteurs. Universiteiten moeten vooral doorgaan op de ingeslagen weg.
Er zijn 125 onderzoeksmasters in Nederland en die kunnen zich volgens de NVAO meten met de beste opleidingen van Europa. Ongeveer vier procent van alle masterstudenten volgt zo’n tweejarige onderzoeksmaster. Bijna één op de drie komt uit het buitenland.
Kritiek hebben de studenten van onderzoeksmasters ook. Voor ‘leren samenwerken’ geven ze een lager rapportcijfer dan studenten van gewone masteropleidingen.
Tachtig procent van de studenten rondt de opleiding op tijd af, terwijl zeventien procent uitvalt. De rapporteurs vermoeden dat die cijfers gunstig afsteken bij gewone masteropleidingen, maar dat weten ze niet zeker: er zijn nog altijd geen landelijke instroom- en uitvalcijfers over gewone masteropleidingen beschikbaar.
“Kent u dat tv-spel met de cavia en het doolhof nog? Ik vind soms dat dat de positie is waarin we onze studenten brengen”, zei natuurkundige Robbert Dijkgraaf vorige week voor een zaal vol bestuurders en deskundigen uit de wereld van wetenschap en hoger onderwijs.
Studenten weten vaak nog niet waar ze voor kiezen en lopen onwetend door de poortjes van het hoger onderwijs heen, leek hij te willen zeggen. Hoewel deze opmerking ‘voor eigen rekening’ was, stond Dijkgraaf op het podium als president van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW).
Bovendien behoort hij tot een belangrijk driemanschap: samen met twee andere zwaargewichten mag hij het kabinet vertellen hoe onderwijsinstellingen zich kunnen ‘profileren’ om beter onderwijs te bieden en de grote toestroom van studenten het hoofd te bieden. Dijkgraaf pleitte voor heldere keuzemomenten in het hoger onderwijs. Niet alleen de harde knip tussen bachelor- en masteropleiding was daarbij belangrijk, maar ook de knip tussen onderzoeksmaster en promotieplaats.
Zoals je na een bacheloropleiding elders een master kunt gaan volgen, zo moet je volgens Dijkgraaf ook elders kunnen promoveren na je masteropleiding: “Maak de overstapmomenten van het treintje goed zichtbaar.”
Universiteiten zouden ook niet moeten selecteren om ‘noodzakelijkerwijs de aantallen klein te maken’, maar om ervoor te zorgen dat studenten ‘dingen gaan doen die aansluiten bij hun eigen kwaliteiten’. Hij wees erop dat de aanwas van talent groter is dan ooit, nu zoveel studenten naar het hoger onderwijs gaan.
Ook is het Dijkgraaf een doorn in het oog dat universiteiten de onderzoeksmaster gebruiken om de duur van het promotietraject in te korten van vier naar drie jaar: als studenten al in de onderzoeksmaster aan hun promotie beginnen, hoeft het allemaal minder lang te duren, redeneren ze. “Laten we er gewoon eerlijk in zijn: het promotiestelsel komt onder druk te staan”, aldus Dijkgraaf. “Maar ik durf te beweren dat er maar weinig landen in de wereld zijn die zo’n uitstekend promotiestelsel hebben.”
Comments are closed.