Op de komende Nucleair Security Summit in Den Haag presenteert het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) een onderzoeksprogramma voor radiologische opsporing onder de naam nucleair forensics.Het reactorinstituut van de TU draagt er aan bij.
Wat stond hun te wachten? Een zelfmoordactie, een aanval uit de lucht, of was de bom al ergens verstopt? Ze waren met stralingsmeters op alle mogelijke en onmogelijke plaatsen aan het werk gegaan, ook op de Dam. Maar een in lood verpakte, onder stenen verborgen stralingsbron was met een vluchtig onderzoek moeilijk te vinden.
In zijn boek ‘Vuile Bom’ is oud-Vara-coryfee Aad van den Heuvel helder over waar ambtenaren nogal schimmig over doen: de inspanningen om te voorkomen dat radioactief materiaal in handen van terroristen belandt. Een atoombom maken zal niet meevallen, maar een explosief maken dat radioactief materiaal verspreidt, een vuile bom, is technisch niet erg ingewikkeld.
Op een bijeenkomst voor de pers, eind januari op het Delftse reactorinstituut, brachten woordvoerders het werk onder de aandacht dat overheidsdiensten verrichten om aanslagen te voorkomen. Maar erg concreet konden ze niet worden. Om veiligheidsredenen.
Tijd om contact te zoeken met een man uit de praktijk: een stralingsdeskundige die metingen verricht aan radioactieve vondsten in havens en bij schrootbedrijven, maar die hier niet met naam genoemd wil worden. Hij vertelt graag over zijn ongebruikelijke vak, maar wil zijn klanten niet schaden. Eén verhaal kan hij wel vertellen, omdat het al wat langer geleden is. Dat was in 2009, toen er een alarm afging bij een schrootverwerker in de Rotterdamse haven. De kraan daar is uitgerust met stralingsmeters om inkomende lading te checken. Dat geldt ook voor veel poorten waar trucks doorheen moeten rijden.
Na het alarm zette het overslagbedrijf de stralende container apart en belde de stralingsdeskundige. Die trok zijn witte overall aan en nam zijn stralingsmeters mee. Op zijn verzoek werd de lading gelost zodat hij met zijn stralingsmeter aan een lange hengel het schroot kon doorzoeken. Zo vond hij na enige tijd de bron: een dertig centimeter lange pijp van roestvrij staal.
Nadere analyse maakte duidelijk dat het ging om hoogverrijkt uranium (90 procent). Dat is spul dat je eerder associeert met kernwapens dan met kernenergie. Splijtstof met een dusdanige verrijkingsgraad kan, naast vreedzame toepassingen, worden ingezet bij de fabricage van nucleaire wapens. Vanwege de geringe hoeveelheid (enkele grammen) in een afgezaagde pijp lijkt de vondst een overblijfsel van een nucleaire installatie dat abusievelijk in een verkeerde stroom terechtgekomen is. Met andere woorden: geen terrorismeverdenkingen.
Stralingsprofielen
De NSS-top die binnenkort Zuid-Holland twee dagen plat legt is geen unicum. Het is een internationaal overleg dat nu toevallig Nederland aandoet. Bij de eerste bijeenkomst in 2010 in Washington deed toenmalig minister-president Jan Peter Balkenende het voorstel om de kennis van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) op het gebied van sporenonderzoek te koppelen met stralingswetenschap om misbruik van radioactief materiaal te voorkomen.
Het NFI huist in een streng en sober pand langs de snelweg tussen Rijswijk en Ypenburg. Drs. Ed van Zalen is er programmamanager CRBN dat staat voor een rijtje bedreigingen: chemisch, biologisch, radiologisch en nucleair. Hij is een van de initiatiefnemers van het onderzoeksprogramma Forensics in nucleair security.
“Nu beperken we ons ertoe om radioactief materiaal te ontdekken en aan de hand van stralingsprofielen uit te vinden waar het vandaan komt”, vertelt Van Zalen. “In de toekomst willen we ook weten wie erbij betrokken zijn en hoe. Daarmee willen we een reconstructie kunnen maken om strafrechtelijke vervolging te ondersteunen.”
Al snel werd duidelijk dat radioactief materiaal tal van problemen oplevert bij de opsporing. Zo bestaan er verschillende manieren om radioactief materiaal te onderzoeken en de samenstelling en herkomst ervan te achterhalen. Maar de verschillende methoden zijn doorgaans niet op internationaal niveau gevalideerd, zodat de uitkomst niet als bewijs kan dienen in een rechtszaak. Ook het forensisch onderzoek naar sporen wordt door aanwezigheid van radioactief materiaal gehinderd.
Wat te doen als sporenmateriaal radioactief is en onderzoek ervan gevaar oplevert voor medewerkers?
Deze en vele andere kwesties hebben geresulteerd in het onderzoeksprogramma Gift (generic integrated forensics toolbox) dat onder het FP7 programma van de Europese Commissie valt. Het gaat dit voorjaar van start en heeft een looptijd van drie jaar.
Toolbox
Het consortium met 21 partners stelt zich ten doel een ‘toolbox’ te ontwikkelen om de kloof tussen stralingsdeskundigen en forensische wetenschappers te overbruggen. Daarvoor zijn drie gereedschappen in ontwikkeling: een lexicon, een overzicht van methoden en een onderwijsprogramma.
Elke nieuwe wetenschap begint met een begrippenlijst. Dat is bij forensics in nucleair security niet anders. Het nieuw ontwikkelde lexicon bevat nu driehonderd begrippen en definities uit forensische en stralingswetenschap waarover consensus is bereikt. De app die binnenkort beschikbaar komt, bevat woorden als attribution (iets aan iemand toewijzen), contaminatie en cross-contaminatie.
Het in kaart brengen van de gebruikte methoden in beide poten van onderzoek is een voorwaarde om resultaten onderling te kunnen vergelijken.
Tot slot is er een onderwijsprogramma ontwikkeld dat kennis overdraagt van nucleair onderzoekers naar forensische collega’s en omgekeerd. Dat curriculum maakt deel uit van de TU masteropleiding nucleair security.
NFI’s partnerinstelling voor radioactief materiaal is het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM). Dr. Lars Roobol is er hoofd meting en monitoring. Hij is degene die gebeld werd toen men zich na het ongeluk met de kerncentrale in Fukushima zorgen begon te maken over radioactiviteit in Japanse importproducten. Roobol noemt naast het gezamenlijk lexicon en de inventarisatie van gebruikte werktuigen en methoden ook oefeningen als onderdeel van het onderzoeksprogramma. Dan moet je denken aan een gefingeerd incident, een vuile bom op de Dam bijvoorbeeld, waar allerlei betrokken diensten op moeten reageren. Zo’n oefening moet nog plaatsvinden.
RIVM (ook LSO genoemd of Laboratorium voor Stralingsonderzoek) en NFI zijn partners in toegepast onderzoek die elkaar kunnen versterken, stelt Roobol. Voor de TU ziet hij vooral een rol weggelegd in onderwijs en onderzoek.
Wat stond hun te wachten? Een zelfmoordactie, een aanval uit de lucht, of was de bom al ergens verstopt? Ze waren met stralingsmeters op alle mogelijke en onmogelijke plaatsen aan het werk gegaan, ook op de Dam. Maar een in lood verpakte, onder stenen verborgen stralingsbron was met een vluchtig onderzoek moeilijk te vinden.
In zijn boek ‘Vuile Bom’ is oud-Vara-coryfee Aad van den Heuvel helder over waar ambtenaren nogal schimmig over doen: de inspanningen om te voorkomen dat radioactief materiaal in handen van terroristen belandt. Een atoombom maken zal niet meevallen, maar een explosief maken dat radioactief materiaal verspreidt, een vuile bom, is technisch niet erg ingewikkeld.
Op een bijeenkomst voor de pers, eind januari op het Delftse reactorinstituut, brachten woordvoerders het werk onder de aandacht dat overheidsdiensten verrichten om aanslagen te voorkomen. Maar erg concreet konden ze niet worden. Om veiligheidsredenen.
Tijd om contact te zoeken met een man uit de praktijk: een stralingsdeskundige die metingen verricht aan radioactieve vondsten in havens en bij schrootbedrijven, maar die hier niet met naam genoemd wil worden. Hij vertelt graag over zijn ongebruikelijke vak, maar wil zijn klanten niet schaden. Eén verhaal kan hij wel vertellen, omdat het al wat langer geleden is. Dat was in 2009, toen er een alarm afging bij een schrootverwerker in de Rotterdamse haven. De kraan daar is uitgerust met stralingsmeters om inkomende lading te checken. Dat geldt ook voor veel poorten waar trucks doorheen moeten rijden.
Na het alarm zette het overslagbedrijf de stralende container apart en belde de stralingsdeskundige. Die trok zijn witte overall aan en nam zijn stralingsmeters mee. Op zijn verzoek werd de lading gelost zodat hij met zijn stralingsmeter aan een lange hengel het schroot kon doorzoeken. Zo vond hij na enige tijd de bron: een dertig centimeter lange pijp van roestvrij staal.
Nadere analyse maakte duidelijk dat het ging om hoogverrijkt uranium (90 procent). Dat is spul dat je eerder associeert met kernwapens dan met kernenergie. Splijtstof met een dusdanige verrijkingsgraad kan, naast vreedzame toepassingen, worden ingezet bij de fabricage van nucleaire wapens. Vanwege de geringe hoeveelheid (enkele grammen) in een afgezaagde pijp lijkt de vondst een overblijfsel van een nucleaire installatie dat abusievelijk in een verkeerde stroom terechtgekomen is. Met andere woorden: geen terrorismeverdenkingen.
Rolverdeling
Dr.ir. Peter Bode, onderzoeker bij het reactorinstituut van de faculteit Technische Natuurwetenschappen, kan instemmen met die rolverdeling. De samenwerking met het NFI is pril en in de beginfase. Als er zich iets voordoet met radioactiviteit, weet men vanuit het NFI de nabijgelegen TU Delft wel te vinden. Dat kan bijvoorbeeld zijn om de samenstelling van iets te onderzoeken met neutronenanalyse. Onderzoekers plaatsen dan een monster in de neutronenstralen vlak naast de reactorkern. Naderhand is zijn de hand van vrijkomende straling tot wel vijftig samenstellende elementen onderscheiden.
De kracht van de TU ligt, behalve in het onderwijs, in de ontwikkeling en vergelijking van stralingsdetectoren. Een voorbeeld is de gammadetector die prof.dr.ir. Pieter Dorenbos vorig jaar ontwikkelde. Daarmee zijn radioactieve stoffen snel te identificeren, wat bijvoorbeeld van belang is bij wachtrijen op luchthavens. Ook doen Bode en collega’s onderzoek aan de meerwaarde van combinatie van verschillende scanners. “Door röntgen- en neutronenstralen te combineren kun je grafiet, aluminium, sigaretten en koffie al onderscheiden”, vertelt Bode. Voeg er gammastraling aan toe en je kunt nog meer onderscheid maken.
“Vroeger waren de beeldschermen van de bagagescanners zwart-wit”, aldus Bode. “Tegenwoordig helpen de kleuren verschillende materialen te onderscheiden. Ook explosieven zijn te herkennen aan specifieke combinaties van de elementen waterstof, koolstof, stikstof en koolstof.” En die ontwikkeling van scanners is nog in volle gang.
Op de komende topconferentie in Den Haag gaat het niet over techniek (dat is een zomerconferentie van het IAEA in Wenen) maar over internationale afspraken. Volgens Ed van Zalen (NFI) is de bedoeling om in internationaal verband na te gaan of landen voldoende zijn toegerust in het geval van incidenten met radioactiviteit. Hoe is het gesteld met de scanners rond wegen, havens en vliegvelden? Beschikt het land over een responsplan? En als een land zelf niet over mogelijkheid beschikt voor onderzoek, bij welke andere landen of organisaties kan het dan terecht?
Volgens de Amerikaanse denktank Nuclear Threat Initiative heeft Nederland zijn zaakjes rond radioactief materiaal aardig op orde.
Nederland staat nummer 7 op een lijst die aangevoerd wordt door Australië (dat al het hoogverrijkt uranium afgestaan heeft aan de Verenigde Staten) en wordt afgesloten door Noord-Korea. Het is te hopen dat ook de landen onderaan die lijst samen willen werken. Want voor een vuile bom is niet veel radioactief materiaal nodig.
Deskundigen benadrukken dat volgens het Nederlands Centrum voor Terrorismebestrijding en Veiligheid de dreiging van nucleair terrorisme in Nederland minimaal is.
Ed van Zalen (NFI): “Nu beperken we ons ertoe radio-actief afval te ontdekken en aan de hand van stralingsprofielen uit te vinden waar het vandaan komt. In de toekomst willen we ook wetenwie erbij betrokken zijn en hoe, zodat we strafrechtelijke vervolging kunnen ondersteunen.”
Comments are closed.