Students4Sustainability viert haar eerste lustrum. De stichting heeft de afgelopen vijf jaar vele duurzame projecten van TU-studenten in ontwikkelingslanden gesteund. S4S ziet een verschuiving van eigen initiatieven naar projecten die voortkomen uit TU-minors.
Het Nederlandse ontwikkelingswerk heeft het moeilijk. De regering bezuinigt waar mogelijk en veel burgers hebben kritiek op de manier waarop ontwikkelingsorganisaties hun geld uitgeven. Maar aan de TU zijn vakken waarin ontwikkelingsproblemen voorop staan, populair.
Neem de minor international entrepreneurship and development bij de faculteit Techniek Bestuur en Management. De 65 plaatsen zijn na opening van de inschrijving in een paar minuten vol, vertelt Esther Blom, projectmanager duurzaam ondernemen en één van de docenten die de minor geeft. En dat betekent werk aan de winkel voor de stichting Students4Sustainability (S4S) die op 22 maart haar eerste lustrum viert.
S4S sponsort TU-studenten die duurzame projecten uitvoeren in ontwikkelingslanden. Eerst alleen in Afrika, inmiddels ook in Azië en Latijns-Amerika. Het geld komt van zo’n zeshonderd donateurs, meestal TU-studenten, die maandelijks gemiddeld iets meer dan twee euro geven.
Bouwkundestudent Martin van Meijeren was het afgelopen jaar S4S-voorzitter. Hij heeft tientallen projecten voorbij zien komen. En het aantal groeit. “We hebben in 2011 31 projecten ondersteund. We hebben er zelfs een paar afgewezen, omdat het te veel werd.”
S4S geeft bedragen variërend van enkele honderden euro’s tot tweeduizend euro, leert het verslag van 2011. Dat geld mag alleen gebruikt worden voor het bouwen van prototypes. Studenten die de TBM-minor volgen of het joint masterproject ‘Bottom of the Pyramid’ doen bij Industrieel Ontwerpen worden allemaal geattendeerd op het bestaan van S4S.
Ze kunnen hun projectplan voorleggen en het komt niet zelden voor dat S4S de eerste is die ze sponsort. “We hebben een aantal criteria waaraan projecten moeten voldoen. Het moet om duurzame technologie gaan, er moet onderzoek worden gedaan naar de impact van het project op mens en aarde en de continuïteit moet gewaarborgd zijn”, legt Van Meijeren uit. Soms weten studenten echter nog niet eens wat ze zullen gaan bouwen om een probleem in een ontwikkelingsland aan te pakken. “Wij geven ze dan vaak het voordeel van de twijfel. Dan krijgen ze financiële zekerheid en kunnen ze verder.”
Het lukt de studenten altijd wel om een prototype te bouwen. Maar of het ontwerp echt in productie gaat, is van veel factoren afhankelijk. “Soms blijkt bijvoorbeeld dat studenten toch niet goed hebben nagedacht over hoe ze de lokale mensen enthousiast kunnen krijgen”, vertelt Van Meijeren. “Dat is vooral vervelend in de verantwoording naar onze donateurs.”
Aan de ene kant hebben de studenten van S4S het voordeel heel dicht op de projecten te zitten door hun directe contact met de studenten die ze uitvoeren. Aan de andere kant zit er een risico aan het werken met studenten. “Ze zijn jong en moeten nog veel leren. Maar wij vinden dat dat risico ons niet ontslaat van de verantwoordelijkheid om wat te doen voor de wereld.”
In Van Meijerens betoog klinkt veel idealisme door. Idealistisch zijn ook de studenten die projecten uitvoeren in ontwikkelingslanden. Al is er wel wat aan het veranderen, merkt hij. “Het eigen initiatief sterft uit. Er is steeds minder tijd voor. Ik snap dat de overheid de broekriem aantrekt, maar het is wel jammer. Mensen die zelf het initiatief nemen, hebben vaak een mooie motivatie en ze blijven langer betrokken, waardoor je meer resultaat kunt boeken.”
Studenten die een minor of een project doen vanuit de TU moeten na een paar maanden verder met hun studie, of afstuderen. Daardoor kan de continuïteit van een project soms in gevaar komen, merkt S4S. Vandaar dat de stichting samen met de TU nadenkt over de invulling van een aantal langlopende en grootschalige projecten, die door beide partijen begeleid worden. S4S heeft de afgelopen jaren niet zelf contact gezocht met lokale partners om projecten te volgen, dat zal dat bij deze grote projecten wel gaan doen. Alles om opgedane kennis goed door te geven en het project aan de gang te houden.
Werk aan de winkel dus voor het nieuwe bestuur dat begin maart is aangetreden en dat door het vele werk is gegroeid van vier naar zes mensen. De voorzitter, student technische bestuurskunde John Spruijt, heeft plannen genoeg. Er moet weer veel promotie gedaan worden in Delft zelf. En hij wil partnerschappen aangaan met bedrijven met een duurzaam imago. Natuurlijk om meer geld binnen te halen. “Maar we hopen ook op kennis vanuit die bedrijven bij het begeleiden van studenten en het uitvoeren van projecten.”
Collegevoorzitter Aalt Dijkhuizen twitterde vrijdag: “Got the biggest private donation in our history: 3.2 m euros. To be spent on our malaria research in Africa. Dear donor, thank you so much!!”
“Dat is ook alles wat erover bekend is”, reageert een woordvoerder van de universiteit. “En het gaat niet om een erfenis of legaat.” Hoeveel geld Wageningen Universiteit jaarlijks van particulieren krijgt, weet hij niet. “Dat zijn we in kaart aan het brengen, juist omdat fondsenwerving steeds belangrijker wordt.”
Wageningen Universiteit heeft net als andere Nederlandse universiteiten verschillende fondsen waarin donaties van particulieren – bijvoorbeeld alumni – en organisaties terechtkomen. Uit de fondsen worden onder andere buitengewoon hoogleraren gefinancierd en studiebeurzen aan getalenteerde studenten uit ontwikkelingslanden.
In het buitenland krijgen universiteiten vaker giften van filantropen. Zo ontving de universiteit van Oxford in september 90 miljoen euro om een nieuw college te openen. De Duitse Technische Universität Karlsruhe kreeg in 2008 tweehonderd miljoen euro, vermoedelijk de hoogste gift van een particulier aan een Europese universiteit. Maar aan kop staan de Amerikaanse universiteiten, die jaarlijks honderden miljoenen euro’s binnenhalen.
Motivatieboost
Het project Water voor de Filippijnen is een idee van TU-alumnus Harmen van der Laan, destijds student. Met twee andere TU-studenten, onder wie Stefan Suurmond, startte hij het project in de zomer van 2007. Dit jaar wordt de laatste hand gelegd aan het drinkwaternetwerk dat ze hiermee tot stand hebben gebracht. Daarmee zijn straks vierduizend mensen in het bezit van stromend water in hun eigen huis. Voorheen had slechts een deel van het dorp een verouderd waternet. De rest moest water tappen bij de rivier of aankloppen bij familie. S4S heeft twee maal geld gegeven aan het project. Nu aan het einde, om het goed te kunnen afronden. Maar ook helemaal in het begin. Suurmond: “Zeker die eerste bijdrage is heel belangrijk geweest. Van S4S kregen we ons eerste geld. Toen wisten we: ‘Hee, het kan.’ Dat signaal was voor onze motivatie heel belangrijk. Het gaf ons een boost.”
Betrokken
Veel mensen op de Filippijnen zijn arm, maar als een familielid overlijdt, moet er een heel dure kist komen in Amerikaanse stijl. Een financiële strop is het gevolg. Het joint master project Cebu Coffins van IO-alumnus Swen van Klaarbergen en zijn teamleden moest de mensen een goedkoper en milieuvriendelijk alternatief bieden. En dat vonden ze in kokosbomenhout. “Dat wordt gezien als afvalhout. Maar als je het mooi lakt, ziet het er heel chique uit.” De studenten gebruikten vijfhonderd euro van S4S om een prototype te bouwen. “Eerst vonden de mensen het geen respectvol idee, om hun geliefden te begraven in een kist van wat in hun ogen afvalhout is. Toen ze hem zagen waren ze een stuk positiever. Het geld van S4S heeft dus echt geholpen. En ze waren onze meest betrokken sponsor.” Of de kisten van kokoshout ooit in productie zullen komen, is nog onzeker. Het bedrijf waarvoor de studenten onderzoek deden, wil eerst geld verdienen met iets heel anders: handel in stroopwafels. “Maar we houden contact en hopen dat het er ooit van komt.”
idpindefilipijnen.wordpress.com
Onafhankelijk
Het joint master project India Windmill is uitgevoerd door een team masterstudenten van IO, onder wie Casper van der Meer. Het was een project dat al drie jaar liep voordat de studenten hun onderzoek startten. “Al snel bleek dat de mensen bang waren voor deze zoutmolens. De rotor zat te laag en mensen konden ze niet handmatig stoppen. Wij hebben onder meer gewerkt aan een handmatig remsysteem, maar we hebben de boeren de molen ook leren onderhouden.” Dat laatste was nodig, want verschillende molens deden het niet meer. Het team gebruikte het sponsorgeld van S4S om de staak van de molens te optimaliseren. Een ander deel ging naar het opzetten van een duurzaam fairtrade merk dat de verkoop van boerenzout stimuleert. “We hebben achthonderd euro S4S-geld gebruikt. Dat lijkt niet heel veel, maar dat geld gaf ons de zekerheid dat we onafhankelijk door konden gaan en niet altijd hoefden te wachten op andere partijen om een beslissing te nemen.”
Comments are closed.