Opinie

Verkiezingsuitslag

Een kleine zucht van verlichting zal wel door de gelederen van de kandidaten voor de ondernemingsraad zijn gegaan. De opkomst van het ondersteunend personeel (obp) was verkeerd berekend en was niet 23,4, maar 43 procent.

Een cijfer op het niveau dat de laatste jaren ook bij verkiezingen voor wijlen de universiteitsraad gehaald werd. Maar gelegd naast het opkomstpercentage van 31 procent bij het wetenschappelijk personeel (wp), is het duidelijk dat de vakbonden en de vrije lijst het begrip ‘ondernemingsraad’ aan de TU Delft niet tot leven hebben kunnen wekken. Twee jaar geleden, bij de laatste u-raadsverkiezingen voor het personeel, was het opkomstpercentage van het obp 45 procent, en dat van het wp 50 procent!

Maar net zomin als de vakbonden en de vrije lijst van Demokratisch Beleid nu mogen denken dat de verkiezingen hen een mandaat hebben opgeleverd, mag het college van bestuur bij voorbaat aannemen dat het TU-personeel weinig belangstelling heeft voor reorganisatieprocessen en belangenbehartiging. De lage opkomstcijfers betekenen slechts twee dingen:

* De kandidaten en hun programma’s hadden te weinig te bieden, met name voor de wetenschappers.

* Het cvb zal zich bijgevolg voor de communicatie over zijn beleid niet kunnen verlaten op het overleg met de ondernemingsraad.

Het nieuwe medezeggenschapsstelsel begint dus onder een ongelukkig gesternte en het zal een inspanning van beide zijden vergen om daaraan voor de volgende verkiezingen, over twee jaar, te remediëren. Helaas zal de or zijn eerste periode sterk moeten wijden aan weinig aansprekende thema’s als het opstellen van reglementen, het inrichten van de werkzaamheden, en dus het bevechten van zijn speelruimte.

Het college van bestuur kan een belangrijke bijdrage leveren aan het overbruggen van de kloof tussen bestuur, kiezers en gekozenen als het zich hierbij niet al te formeel opstelt en de ondernemingsraad in staat stelt zich snel te ontwikkelen tot – en dus zich bij de kiezers te profileren als – een stevige gesprekspartner naar wie daadwerkelijk geluisterd wordt. Een organisatie die nog moet afkicken van 25 jaar democratisch medebestuur en doortrokken is van een prettig soort intellectueel anarchisme verdient dat ook.

Aan de andere kant kunnen de drie vakbonden en Demokratisch Beleid (wanneer wordt dat, met de nieuwe spelling, weer eens Democratisch Beleid?) niet alleen maar wachten op de kluiven die ze toegeworpen krijgen. De verkiezingsuitslagen laten zien dat kiezersparticipatie en electoraal succes op ‘plaatselijk’ niveau, dus in de afdeling, in de vakgroep, of in de faculteit bevochten kunnen worden. Op de kandidatenlijsten stonden echter tientallen mensen die zelfs in hun eigen omgeving maar een paar stemmen wisten te veroveren – en soms zelfs geen enkele. Lijsttrekkers, aan de kop van de kandidatenlijst, krijgen altijd wel veel stemmen, maar wie zich lager op de lijst laat zetten, moet wel in staat zijn als ‘lijstduwer’ de achterban op lokaal niveau te mobiliseren.

Het is dus zaak dat de or-partijen op zoek gaan naar nieuwekandidaten en naar nieuwe lijstduwers. Naar mensen die meer meebrengen dan een trouw lidmaatschap. Naar mensen die beschikken over een groot netwerk, gezag, vertrouwen. Dat vergt dat men bereid moet zijn de deuren open te gooien en actief op zoek te gaan naar deze kwaliteiten, met name onder het wetenschappelijk personeel. Daarvoor zal men wel wat moeten inleveren op de eigen nestgeur en de klassieke vakbondsaanpak – factoren die vele ongeorganiseerde kiezers sowieso afschrikken.

Een ondernemingsraad aan een universiteit mag best iets eigens hebben. Het draagvlak en het aanzien van het or-werk zouden er wel bij varen.
Richard Meijer

(De auteur is redacteur van Delta)

Een kleine zucht van verlichting zal wel door de gelederen van de kandidaten voor de ondernemingsraad zijn gegaan. De opkomst van het ondersteunend personeel (obp) was verkeerd berekend en was niet 23,4, maar 43 procent. Een cijfer op het niveau dat de laatste jaren ook bij verkiezingen voor wijlen de universiteitsraad gehaald werd. Maar gelegd naast het opkomstpercentage van 31 procent bij het wetenschappelijk personeel (wp), is het duidelijk dat de vakbonden en de vrije lijst het begrip ‘ondernemingsraad’ aan de TU Delft niet tot leven hebben kunnen wekken. Twee jaar geleden, bij de laatste u-raadsverkiezingen voor het personeel, was het opkomstpercentage van het obp 45 procent, en dat van het wp 50 procent!

Maar net zomin als de vakbonden en de vrije lijst van Demokratisch Beleid nu mogen denken dat de verkiezingen hen een mandaat hebben opgeleverd, mag het college van bestuur bij voorbaat aannemen dat het TU-personeel weinig belangstelling heeft voor reorganisatieprocessen en belangenbehartiging. De lage opkomstcijfers betekenen slechts twee dingen:

* De kandidaten en hun programma’s hadden te weinig te bieden, met name voor de wetenschappers.

* Het cvb zal zich bijgevolg voor de communicatie over zijn beleid niet kunnen verlaten op het overleg met de ondernemingsraad.

Het nieuwe medezeggenschapsstelsel begint dus onder een ongelukkig gesternte en het zal een inspanning van beide zijden vergen om daaraan voor de volgende verkiezingen, over twee jaar, te remediëren. Helaas zal de or zijn eerste periode sterk moeten wijden aan weinig aansprekende thema’s als het opstellen van reglementen, het inrichten van de werkzaamheden, en dus het bevechten van zijn speelruimte.

Het college van bestuur kan een belangrijke bijdrage leveren aan het overbruggen van de kloof tussen bestuur, kiezers en gekozenen als het zich hierbij niet al te formeel opstelt en de ondernemingsraad in staat stelt zich snel te ontwikkelen tot – en dus zich bij de kiezers te profileren als – een stevige gesprekspartner naar wie daadwerkelijk geluisterd wordt. Een organisatie die nog moet afkicken van 25 jaar democratisch medebestuur en doortrokken is van een prettig soort intellectueel anarchisme verdient dat ook.

Aan de andere kant kunnen de drie vakbonden en Demokratisch Beleid (wanneer wordt dat, met de nieuwe spelling, weer eens Democratisch Beleid?) niet alleen maar wachten op de kluiven die ze toegeworpen krijgen. De verkiezingsuitslagen laten zien dat kiezersparticipatie en electoraal succes op ‘plaatselijk’ niveau, dus in de afdeling, in de vakgroep, of in de faculteit bevochten kunnen worden. Op de kandidatenlijsten stonden echter tientallen mensen die zelfs in hun eigen omgeving maar een paar stemmen wisten te veroveren – en soms zelfs geen enkele. Lijsttrekkers, aan de kop van de kandidatenlijst, krijgen altijd wel veel stemmen, maar wie zich lager op de lijst laat zetten, moet wel in staat zijn als ‘lijstduwer’ de achterban op lokaal niveau te mobiliseren.

Het is dus zaak dat de or-partijen op zoek gaan naar nieuwekandidaten en naar nieuwe lijstduwers. Naar mensen die meer meebrengen dan een trouw lidmaatschap. Naar mensen die beschikken over een groot netwerk, gezag, vertrouwen. Dat vergt dat men bereid moet zijn de deuren open te gooien en actief op zoek te gaan naar deze kwaliteiten, met name onder het wetenschappelijk personeel. Daarvoor zal men wel wat moeten inleveren op de eigen nestgeur en de klassieke vakbondsaanpak – factoren die vele ongeorganiseerde kiezers sowieso afschrikken.

Een ondernemingsraad aan een universiteit mag best iets eigens hebben. Het draagvlak en het aanzien van het or-werk zouden er wel bij varen.
Richard Meijer

(De auteur is redacteur van Delta)

Redacteur Redactie

Heb je een vraag of opmerking over dit artikel?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.