Campus

Veel hobbels en weinig haast

Het samenwerkings-verband tussen de Universiteit Leiden, TU Delft en de Erasmus Universiteit Rotterdam moet naast samenwerking op het gebied van onderzoek, zorgen voor nieuwe onderwijsinitiatieven. En dat is lastig.

ok studenten moeten snel kunnen profiteren van het samenwerkingsverband tussen de Universiteit Leiden, TU Delft en Erasmus Universiteit Rotterdam (LDE). Ze zullen op korte termijn ‘beter en aantrekkelijker onderwijs over de gehele linie’ krijgen dat ‘wordt nagestreefd door afstemming en samenwerking’, staat in het document ‘Meer Waarde’. Daarin deed de stuurgroep van de LDE-universiteiten, bestaande uit de drie colleges van besturen, in 2012 de plannen voor een strategische alliantie uit de doeken.

Niet alleen de acht opgerichte onderzoekscentra worden aangespoord om nieuwe onderwijsinitiatieven te ontplooien, alle plannen zijn welkom. Een nauwere samenwerking tussen de honderden onderzoekers en docenten van verschillende pluimage moet leiden tot vernieuwende, maatschappelijk relevante vakken, minoren, bachelor- en masterstudies.

Twee jaar na het uitspreken van die ambitie is er een aantal nieuwe initiatieven. Administratieve rompslomp, financiële verschillen en een gebrek aan tijd maken coöperatie op onderwijsgebied echter moeilijk.

Samenwerking op onderwijsgebied tussen de universiteiten is niet nieuw. Zo hebben de Erasmus Universiteit (EUR) en de TU Delft bijvoorbeeld al jaren een gezamenlijke bachelor nanobiologie en de Universiteit Leiden en TU Delft zochten elkaar al op voor de studies life science and technology en molecular science and technology.

Onderwijsinitiatieven tussen alle drie de universiteiten waren er nog niet, maar daar komt langzamerhand verandering in. Zo startte dit collegejaar de allereerste LDE-bachelor klinische technologie. Die nieuwe bachelorstudie loopt goed en is opgericht vanuit Medical Delta, een samenwerkingsverband dat al langer bestond tussen de drie universiteiten. De acht opgerichte centra vorderen echter niet zo snel. Een gebrek aan tijd is een veelgehoord argument. Het opzetten van nieuw onderzoek, soms door mensen die elkaars wetenschappelijke tak nauwelijks kennen, kost al veel moeite.

Gebeurt er dan niets? Dat nu ook weer niet. Zo werken het Centre for Frugal Innovation in Africa en het Centre for Global Heritage aan de ontwikkeling van moocs en wordt er binnen het Centre for Sustainability gekeken naar een uitbreiding van de al bestaande Leiden-Delft master industrial ecology. Maar het is vaak te veel gevraagd om naast multidisciplinair onderzoek ook onderwijsinitiatieven te ontplooien.

Hobbels
Hobbels

Hobbels

Het meest vergevorderde LDE-samenwerkingsverband dat is ontstaan na het ondertekenen van de strategische alliantie, moet dan ook worden gezocht buiten de centres. In de zomer van 2013 werd begonnen met het opzetten van een LDE-minor responsible innovation, die uiteindelijk aan het begin van dit collegejaar kon starten. Betrokken docenten zijn enthousiast over de inhoud van het programma, vooral omdat het veel toevoegt voor de studenten. Een filosofiestudent uit Leiden werkt tijdens de minor bijvoorbeeld in een projectgroep samen met een technisch geschoolde student uit Delft en een Rotterdamse student health science. Allen verbreden zij zo hun blik op duurzame innovaties, of zoals een docent zegt: alleen met verschillende invalshoeken kun je tot volwaardige oplossingen komen.

Toch zijn er veel administratieve hobbels die het opzetten van nieuwe minoren belemmeren. Zo moesten de plannen voor de minor apart worden goedgekeurd door de LDE-universiteiten, waardoor er drie verschillende varianten werden geschreven voor dezelfde minor. Een andere hobbel is Blackboard. Alle LDE-universiteiten betalen dat systeem voor de communicatie tussen studenten en docenten. Dat lijkt ideaal voor gezamenlijke initiatieven, maar het bleek niet mogelijk om die drie varianten van Blackboard te koppelen. De minor maakt nu gebruik van Course Sites, de gratis versie van Blackboard, waarmee dat wel kan. Dat systeem heeft wel weer minder opties dan de betaalde versie. Een derde probleem betreft de cijferregistraties van de verschillende universiteiten, die niet over en weer toegankelijk zijn voor docenten. En ook de inschrijfperiode en -regels voor minoren verschillen per universiteit.

Grootste gevolg van die hindernissen: docenten besteden meer tijd aan het wegwerken van de problemen dan aan het vormgeven van het onderwijs. Betrokken docenten bij de LDE-minor geven aan dat ze het programma zelfs niet door wilden laten gaan. De administratieve problemen, waarvan een aantal nog niet waren opgelost, hadden voor zoveel vertraging gezorgd dat de aankondiging van de minor laat was. Hierdoor viel het aantal aanmeldingen tegen. De stuurgroep wilde echter dat het programma voor de twaalf geïnteresseerde studenten toch werd doorgezet.

Financiële vergoeding

Naast de praktische hobbels is er nog een probleem. Een minor bestaat in Rotterdam uit 15 ECTS, terwijl Delft en Leiden vaak 30 studiepunten rekenen voor een minor. Rotterdamse studenten stromen nu halverwege de minor responsible innovation uit. Niet alleen voor studenten heeft die splitsing gevolgen. De financiering van docenten is afhankelijk van het aantal studenten en studiepunten van de minor. Nadat de Rotterdamse studenten zijn vertrokken, blijven de EUR-docenten nog wel onderwijs geven aan de Leidse en Delftse studenten die de volledige minor volgen. Hier staat in principe geen vergoeding tegenover, tenzij de faculteiten geld bijleggen, wat nu gebeurt.

Toekomst

Naast de praktische hobbels is er nog een probleem. Een minor bestaat in Rotterdam uit 15 ECTS, terwijl Delft en Leiden vaak 30 studiepunten rekenen voor een minor. Rotterdamse studenten stromen nu halverwege de minor responsible innovation uit. Niet alleen voor studenten heeft die splitsing gevolgen. De financiering van docenten is afhankelijk van het aantal studenten en studiepunten van de minor. Nadat de Rotterdamse studenten zijn vertrokken, blijven de EUR-docenten nog wel onderwijs geven aan de Leidse en Delftse studenten die de volledige minor volgen. Hier staat in principe geen vergoeding tegenover, tenzij de faculteiten geld bijleggen, wat nu gebeurt.

Studeren in drie steden

Op zijn studentenkamer in Delft heeft hij een briefje opgehangen. Met daarop de tijden dat hij zijn wekker moet zetten als hij college heeft in Delft, Leiden of Rotterdam. Student klinische technologie Joep Eijkenduijn hoopt zo te voorkomen ooit te laat in de trein te zitten. Want net als het overgrote deel van zijn medestudenten wil hij niets missen van de bergen lesstof, die hij in blokken van 4,5 week voor zijn kiezen krijgt.

Eijkenduijn is secretaris van de nieuwe studievereniging voor klinische technologiestudenten Variscopic. In een zaaltje in het Leids Universitair Medisch Centrum vertellen hij en de andere vier bestuursleden tussen de werkcolleges door hoe de studie hen bevalt.

Drie dagen in de week in Delft, één in Rotterdam en één in Leiden. Gemiddeld. Zo ziet het leven eruit van deze eerste lichting studenten klinische technologie. De meesten van hen wonen in Delft en zijn er lid van een vereniging. Ze zijn stiekem allemaal een beetje nerd, vertelt commissaris extern Lina Wang, met guilty pleasures als Stars Wars. Maar ze zijn wel sociaal. Ze priegelen graag met sommetjes, zien het voor geneeskunde kenmerkende kennis stampen als noodzakelijk kwaad, leven op in de snijzaal en bij patiëntdemonstraties en zijn blij met vakken over psychologie.

Ze treinen samen naar de universitaire medische centra in Leiden en Rotterdam, de colleges zitten vol, en vooral voor Delftse begrippen niet onbelangrijk: zestig procent is vrouw.

Over de inhoud van de studie en de ingewikkelde organisatie daarachter zijn de studenten enthousiast. Oké, het derde blok over thermodynamica en de spijsvertering verliep wat rommelig. Iedere gastdocent kwam met hetzelfde praktijkvoorbeeld, endoscopie, op de proppen. Het probleem bleek vooral dat een notoir struikelvak als thermodynamica alleen al veel is in 4,5 week. En dan kwam de gehele spijsvertering daar nog eens bij. Maar met flink doorstuderen, is het alle bestuursleden gelukt de tentamens te halen.

Ook met de online colleges waren er kinderziektes. De Rotterdamse en Leidse docenten konden hun opnames niet in het Delftse systeem Collegerama zetten, waardoor de studenten lang naar de filmpjes moesten zoeken. Maar inmiddels wordt gewerkt aan een oplossing. Zoals er steeds snelle actie is als zich problemen voordoen.

Ja, commissaris intern en onderwijs Naomi Hulst stond een keer in Rotterdam, terwijl het college in Leiden was. Haar eigen schuld, erkent ze meteen. Het Delftse Blackboard dat de studenten gebruiken, geeft haar genoeg houvast. “En anders is er altijd wel een medestudent die de weg weet. Je bent nooit alleen.”

Bovendien hebben de studenten klinische technologie in Leiden een ouderejaars student geneeskunde en in Delft een ouderejaars werktuigbouwkunde die als vraagbaak dienen. Andere studenten zijn sowieso gemakkelijk te benaderen, vinden ze. Ze borrelen geregeld ergens mee. “We zijn meer allemansvriendjes dan buitenbeentjes”, vindt Wang.

Zij en haar bestuursgenoten zijn blij dat ze de gok hebben genomen, toen ze kozen voor deze nieuwe opleiding aan drie universiteiten tegelijk. Ze zien zichzelf later wel deel uitmaken van een medisch behandelteam. “Een soort orthodontisten, maar dan met andere lichaamsdelen”, zegt Wang altijd. En het geeft ze vertrouwen dat hun docenten zoveel geloof uitstralen in dit nieuwe beroep. Niet voor niets hielden sommigen van hen de studenten voor: ‘als deze studie in onze tijd had bestaan, hadden we hem zeker gedaan’.

Redacteur Redactie

Heb je een vraag of opmerking over dit artikel?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.