Het hing al een tijdje in de lucht, maar nu is het menens: het kabinet wil de bestuursstructuur van de universiteiten ‘moderniseren’. De universiteitsraad verliest zijn bevoegdheden en de inbreng van studenten wordt beperkt tot de opleidingscommissies.
Medebestuur wordt omgezet in medezeggenschap. Binnenkort kiest de Delftse universiteitsraad een nieuwe voorzitter. Een van de kandidaten meent: juist nu een student op die voorzitterstoel!
Collegevoorzitter De Voogd liet maandag, bij de opening van het academisch jaar, weten dat de gekozen bestuurders er goed aan zouden doen zich te schikken in hun lot. De raadsleden verliezen hun invloed voor een goed doel, namelijk beter en slagvaardiger bestuur. Tot nu toe heeft de Delftse universiteitsraad nooit de discussie over de bestuursstructuur willen oprakelen, met als argument dat de universitaire bestuursstructuur een zaak is van de wetgever. Nu de Tweede Kamer aan het woord is, kan ook de Delftse u-raad zich in het debat mengen.
Inmiddels is de universiteitsraad nog met iets anders bezig: het kiezen van een nieuwe voorzitter. Juist nu de bestuursstructuur op zijn kop wordt gezet zal de persoon die de functie van voorzitter van de u-raad krijgt een lastige spilfunctie krijgen. Het is zaak op die post een onafhankelijke, flexibele kandidaat te kiezen, die zoveel mogelijk het vertrouwen van zowel raad als college van bestuur geniet. Ik ben van mening dat dergelijke kandidaten bij uitstek te vinden zijn onder de studenten.
Een kandidaat voor het raadsvoorzitterschap, student of medewerker, zal een voldoende moeten scoren op minstens drie gebieden: technisch voorzitterschap, presentatie van u-raad en universiteit naar buiten toe en het vermogen om de raad te vertegenwoordigen bij het college van bestuur.
Staande houden
Wat betreft technisch voorzitterschap hoeft een student niet onder te doen voor een TU-medewerker, mits hij of zij op één of andere manier capaciteiten op dit gebied heeft kunnen ontwikkelen. Wat de representatie betreft (het tweede criterium): de buitenwereld zal wellicht moeten wennen aan een student als raadsvoorzitter, maar dit is geen wezenlijke belemmering. Geloofwaardigheid als raadsvoorzitter verlies of verwerf je door je functioneren in de praktijk, ongeacht uit welke geleding je voortkomt.
Het derde punt is veruit het belangrijkste: de raadsvoorzitter moet zich staande houden tegenover het college van bestuur. Hij of zij heeft immers een adviserende stem in de vergaderingen van het college, en heeft hiermee het recht (en de plicht tegenover de raad) om de standpunten van de raad te laten meewegen in de besluitvorming van het college. Dus óók en vooral als het om de bevoegdheden van de universiteitsraad gaat. Met een dergelijke voedingsbodem voor conflicten zal eenraadsvoorzitter stevig in de schoenen moeten staan.
Ik ben van mening dat vooral op dit derde punt een student als raadsvoorzitter bij in beginsel ‘gelijke geschiktheid’ een betere keuze is. Studenten zijn namelijk voor niemand verdacht: hun belang is goed onderwijs, en alles wat hier voorwaarde voor is. Aangezien dit belang identiek is met het TU-belang (verwoord in onder andere de Strategienota, gesteund door raad en college) zal hun positie te allen tijde een ‘open vizier’ mogelijk maken. Een student-voorzitter kan de raad vertegenwoordigen zonder van een verborgen agenda te kunnen worden verdacht.
Personeel
Studenten zijn jong en flexibel. Nieuwe kennis maken zij zich snel eigen. Zij kennen geen oud zeer en weten niet van oude koeien. In het potentiële conflictgebied tussen raad en college is een student hierdoor in staat beter de nadruk te leggen op de gezamenlijke doelen. Studenten hebben een hechte, maar vergankelijke band met de universiteit. Zij voelen verbondenheid met de TU, maar kunnen de jaren tot hun vertrek aftellen. Een student-voorzitter zal zich gebonden voelen zich op te stellen zoals de raad van hem verwacht, zonder zich zorgen te hoeven maken over de mogelijke gevolgen voor zijn TU-carrière.
Ik kan me voorstellen dat sommige TU-medewerkers hun bedenkingen hebben bij een student als raadsvoorzitter, uit angst dat zo’n student zich uitgebreid zorgen zal maken om het onderwijsbeleid, maar niet om het personeelsbeleid. Eén van de noodzakelijke voorwaarden voor een goede TU met goed onderwijs is een goed, rechtvaardig personeelsbeleid. Studenten in de universiteitsraad zijn zich hier terdege van bewust en hechten minstens zoveel belang aan een goed personeelsbeleid als de personeelsfracties. Een dergelijke angst is dus ongegrond.
Een student als voorzitter van de universiteitsraad is in universitair Nederland altijd een unicum geweest. Kort geleden zijn echter zowel in Amsterdam, bij de UvA, als in Leiden studenten op de voorzitterspost benoemd. Gezien de landelijke ontwikkelingen, en gelet op de bovengenoemde voordelen van student-voorzitters, mag dit geen verwondering wekken.
Er lopen op deze TU ongetwijfeld heel wat personeelsleden rond die uitstekend aan de eisen voor een goede raadsvoorzitter voldoen. Hen roep ik op vooral te solliciteren, dat kan nog tot morgen. Ik ken óók talloze geschikte studenten, die ik eveneens wil zou willen aanraden een sollicitatiebrief te sturen. De universiteitsraad roep ik op om in de uiteindelijke keuze alleen de geschiktheid van de beschikbare kandidaten te laten meewegen.
Partijbelangen, zoals verworven rechten op basis van de verkiezingsuitslag en het rekening houden met een ‘eerlijke’ verdeling van voorzitterschappen over de partijen, mogen geen rol spelen. Wie partijbelangen laat meetellen geeft de voorstanders van het afschaffen van de universiteitsraad een legitiem argument in handen.
(Sander van Wijngaarden was tot 1 september voorzitter van de Aagfractie in de universiteitsraad en is nu kandidaat voor het voorzitterschap van die raad)
Het hing al een tijdje in de lucht, maar nu is het menens: het kabinet wil de bestuursstructuur van de universiteiten ‘moderniseren’. De universiteitsraad verliest zijn bevoegdheden en de inbreng van studenten wordt beperkt tot de opleidingscommissies. Medebestuur wordt omgezet in medezeggenschap. Binnenkort kiest de Delftse universiteitsraad een nieuwe voorzitter. Een van de kandidaten meent: juist nu een student op die voorzitterstoel!
Collegevoorzitter De Voogd liet maandag, bij de opening van het academisch jaar, weten dat de gekozen bestuurders er goed aan zouden doen zich te schikken in hun lot. De raadsleden verliezen hun invloed voor een goed doel, namelijk beter en slagvaardiger bestuur. Tot nu toe heeft de Delftse universiteitsraad nooit de discussie over de bestuursstructuur willen oprakelen, met als argument dat de universitaire bestuursstructuur een zaak is van de wetgever. Nu de Tweede Kamer aan het woord is, kan ook de Delftse u-raad zich in het debat mengen.
Inmiddels is de universiteitsraad nog met iets anders bezig: het kiezen van een nieuwe voorzitter. Juist nu de bestuursstructuur op zijn kop wordt gezet zal de persoon die de functie van voorzitter van de u-raad krijgt een lastige spilfunctie krijgen. Het is zaak op die post een onafhankelijke, flexibele kandidaat te kiezen, die zoveel mogelijk het vertrouwen van zowel raad als college van bestuur geniet. Ik ben van mening dat dergelijke kandidaten bij uitstek te vinden zijn onder de studenten.
Een kandidaat voor het raadsvoorzitterschap, student of medewerker, zal een voldoende moeten scoren op minstens drie gebieden: technisch voorzitterschap, presentatie van u-raad en universiteit naar buiten toe en het vermogen om de raad te vertegenwoordigen bij het college van bestuur.
Staande houden
Wat betreft technisch voorzitterschap hoeft een student niet onder te doen voor een TU-medewerker, mits hij of zij op één of andere manier capaciteiten op dit gebied heeft kunnen ontwikkelen. Wat de representatie betreft (het tweede criterium): de buitenwereld zal wellicht moeten wennen aan een student als raadsvoorzitter, maar dit is geen wezenlijke belemmering. Geloofwaardigheid als raadsvoorzitter verlies of verwerf je door je functioneren in de praktijk, ongeacht uit welke geleding je voortkomt.
Het derde punt is veruit het belangrijkste: de raadsvoorzitter moet zich staande houden tegenover het college van bestuur. Hij of zij heeft immers een adviserende stem in de vergaderingen van het college, en heeft hiermee het recht (en de plicht tegenover de raad) om de standpunten van de raad te laten meewegen in de besluitvorming van het college. Dus óók en vooral als het om de bevoegdheden van de universiteitsraad gaat. Met een dergelijke voedingsbodem voor conflicten zal eenraadsvoorzitter stevig in de schoenen moeten staan.
Ik ben van mening dat vooral op dit derde punt een student als raadsvoorzitter bij in beginsel ‘gelijke geschiktheid’ een betere keuze is. Studenten zijn namelijk voor niemand verdacht: hun belang is goed onderwijs, en alles wat hier voorwaarde voor is. Aangezien dit belang identiek is met het TU-belang (verwoord in onder andere de Strategienota, gesteund door raad en college) zal hun positie te allen tijde een ‘open vizier’ mogelijk maken. Een student-voorzitter kan de raad vertegenwoordigen zonder van een verborgen agenda te kunnen worden verdacht.
Personeel
Studenten zijn jong en flexibel. Nieuwe kennis maken zij zich snel eigen. Zij kennen geen oud zeer en weten niet van oude koeien. In het potentiële conflictgebied tussen raad en college is een student hierdoor in staat beter de nadruk te leggen op de gezamenlijke doelen. Studenten hebben een hechte, maar vergankelijke band met de universiteit. Zij voelen verbondenheid met de TU, maar kunnen de jaren tot hun vertrek aftellen. Een student-voorzitter zal zich gebonden voelen zich op te stellen zoals de raad van hem verwacht, zonder zich zorgen te hoeven maken over de mogelijke gevolgen voor zijn TU-carrière.
Ik kan me voorstellen dat sommige TU-medewerkers hun bedenkingen hebben bij een student als raadsvoorzitter, uit angst dat zo’n student zich uitgebreid zorgen zal maken om het onderwijsbeleid, maar niet om het personeelsbeleid. Eén van de noodzakelijke voorwaarden voor een goede TU met goed onderwijs is een goed, rechtvaardig personeelsbeleid. Studenten in de universiteitsraad zijn zich hier terdege van bewust en hechten minstens zoveel belang aan een goed personeelsbeleid als de personeelsfracties. Een dergelijke angst is dus ongegrond.
Een student als voorzitter van de universiteitsraad is in universitair Nederland altijd een unicum geweest. Kort geleden zijn echter zowel in Amsterdam, bij de UvA, als in Leiden studenten op de voorzitterspost benoemd. Gezien de landelijke ontwikkelingen, en gelet op de bovengenoemde voordelen van student-voorzitters, mag dit geen verwondering wekken.
Er lopen op deze TU ongetwijfeld heel wat personeelsleden rond die uitstekend aan de eisen voor een goede raadsvoorzitter voldoen. Hen roep ik op vooral te solliciteren, dat kan nog tot morgen. Ik ken óók talloze geschikte studenten, die ik eveneens wil zou willen aanraden een sollicitatiebrief te sturen. De universiteitsraad roep ik op om in de uiteindelijke keuze alleen de geschiktheid van de beschikbare kandidaten te laten meewegen.
Partijbelangen, zoals verworven rechten op basis van de verkiezingsuitslag en het rekening houden met een ‘eerlijke’ verdeling van voorzitterschappen over de partijen, mogen geen rol spelen. Wie partijbelangen laat meetellen geeft de voorstanders van het afschaffen van de universiteitsraad een legitiem argument in handen.
(Sander van Wijngaarden was tot 1 september voorzitter van de Aagfractie in de universiteitsraad en is nu kandidaat voor het voorzitterschap van die raad)
Comments are closed.