Campus

‘Universiteiten kunnen veel van elkaar leren’

De samenwerking tussen de drie Zuid-Hollandse universiteiten krijgt vorm op onderwijs- en onderzoeksgebied, maar hoe staat het met de ondersteunende diensten? Een groep van twaalf trainees ziet twee of drie LDE-universiteiten van binnenuit. Een gesprek met vier van hen.

Één voor één druppelen Charley van Veen, Jasper Meeuwissen, Stijn Overkamp en Matthijs den Otter de StationsHuiskamer op Rotterdam Centraal binnen. Het is geen toeval dat we hier afspreken, de LDE-trainees reizen veel tussen de steden. Hoewel de Erasmus Universiteit Rotterdam (EUR), TU Delft en Universiteit Leiden in een straal van vijftig kilometer liggen, is het al gauw een uur reizen naar een andere universiteit.

De traineees zijn blij met het LDE-traineeship. Ze hebben ongeveer vijfhonderd andere sollicitanten achter zich gelaten die er ook oren naar hadden. Ze komen uit verschillende richtingen. Zo studeerde Van Veen in Utrecht en komt Den Otter uit Amsterdam. De groep is hecht, houdt nauw contact via e-mail en whatsapp en spreekt elkaar vaak vanwege een gezamenlijke opdracht en een opleidingsprogramma. Om de acht maanden wisselen ze van afdeling en universiteit. Op dit moment zijn ze aanbeland op de tweede locatie.

Jullie zijn de eerste groep LDE-trainees. Merken jullie dat?
Den Otter: “Je merkt het vooral aan de details. We werken aan verschillende universiteiten, maar zijn aangesteld aan één universiteit. De universiteiten hanteren hun eigen voorwaarden. De TU Delft geeft bijvoorbeeld geen reiskostenvergoeding en in Rotterdam krijg je die wel. We volgen allen hetzelfde traineeship, dus het is gek dat dit verschilt per universiteit.”

Van Veen: “Ook het wisselen naar de tweede plek was lastig. Rotterdam heeft twee traineeplekken beschikbaar, Delft zes en Leiden vier. Die verdeling is dus een enorme puzzel voor de coördinatoren.”

Den Otter: “Ook al is er ontzettend veel vraag naar trainees op één universiteit, er is een beperkt aantal plekken. Dat financiële modelletje moet steeds kloppen, waardoor sommigen bij de derde ronde niet terecht zullen komen bij de universiteit naar keuze.”

Meeuwissen (glimlacht): “Het is niet rampzaliger dan een gemiddeld HR (human resources/personeelsmanagement -red)-proces op een universiteit.”

Hadden jullie ook gesolliciteerd als het traineeship plaatsvond op één universiteit?

Van Veen: “Dat weet ik niet. Ik vind juist het bijdragen aan de samenwerking heel uitdagend. Het sparren met andere universiteiten kan nuttig zijn bij het aanpakken van problemen.”

Overkamp: “De meerwaarde is dat je mensen leert kennen bij de verschillende universiteiten, waardoor je makkelijker verbindingen legt. Als ik in mijn werk, nu bij het Instituut Beleid & Management Gezondheidszorg aan de Erasmus Universiteit, tegen bepaalde problemen aanloop, weet ik dat het bijvoorbeeld ook in Leiden of Delft heeft gespeeld. We zijn als trainees veel in contact met elkaar en we weten wat we doen. Dan kunnen we elkaar helpen en lossen we problemen sneller op.”

Er is een beperkt aantal plekken. Zijn jullie elkaars concurrenten?
Den Otter: “Als de belangen botsen, dan wel. Maar het valt nog mee vind ik. Als iedereen precies hetzelfde wil, dan zou het een drama worden.”

Van Veen: “Ik merk dat veel mensen dezelfde dingen interessant vinden en ik voel die concurrentie wel een beetje.”
Den Otter: “Wat bedoel je?”

Van Veen: “Ik heb het idee dat niet alle trainees het onderling delen als ze gesprekken hebben lopen voor een volgende plek. Ik weet niet of jullie dat ook merken?”

Meeuwissen, na een stilte: “Nee, ik niet.”

Van Veen: “Dan ben ik de enige. Ik wil in ieder geval graag het traineeship volgen op alle drie de universiteiten. Dat is goed voor mijn netwerk en het lijkt me interessant om de drie verschillende organisaties mee te maken.”

Hoe merken jullie precies de verschillen tussen de universiteiten?
Van Veen: “Voor mijn gevoel is Delft qua organisatie wat ‘platter’. Dan heb ik het over het aanspreken en benaderen van mensen. Toen ik bij de EUR een medewerker van een andere afdeling wilde betrekken in mijn project, moest ik dat via de leidinggevende vragen. In Delft kan dat prima informeel.”

Overkamp: “Ik kan me niet helemaal in dat verhaal vinden. Waar ik zit, in Rotterdam, zijn de lijntjes ook kort en ik kan bij wijze van spreken zo bij de decaan naar binnen lopen. Het is moeilijk universele uitspraken te doen over die verschillen.”
Meeuwissen: “Op onderwijsgebied is het proces in Delft centraler georganiseerd dan in Leiden of Rotterdam. En in Rotterdam zijn de faculteiten veel sterker waarbij de Rotterdam School of Management (RSM), Erasmus School of Economics (ESE) en het Erasmus Medisch Centrum (EMC) ook nog eens sterk hun eigen gang gaan; de rest hobbelt daar wat achteraan. Nog een voorbeeld is de docentprofessionalisering. De drie universiteiten hebben daar instituten voor, maar alleen Delft heeft geen verdienmodel. Dus als er wordt samengewerkt, is dat financieel lastig. Leiden en Rotterdam moeten namelijk de eigen broek ophouden en producten in de markt zetten.”

Belemmeren zulke verschillen de samenwerking?
Den Otter: “Niet echt. Als duidelijk is dat voor elke universiteit een inhoudelijke rol is weggelegd, dan loopt het vaak als een tierelier. Dat zie je bij sommige onderzoekscentra. Als iets vooral organisatorisch een leuk idee is maar inhoudelijk niet interessant, dan kiezen onderzoekers er vaak voor hun eigen onderzoek voor te laten gaan.”

Meeuwissen: “Maar wat is samenwerking? Je hoeft niet per se iets nieuws te maken. Er komen bijvoorbeeld Franse agenten naar Nederland om te kijken hoe het softdrugsbeleid hier is, terwijl softdrugs in Frankrijk nooit gedoogd zullen worden. Ze kunnen echter wel wat leren over de bestrijding. Zo kunnen universiteiten ook van elkaar leren als ze bij de buren op bezoek gaan.”

Van Veen: “Mijn eerste opdracht aan de EUR was om te onderzoeken en adviseren hoe de informatievoorziening vanuit HR naar het personeel beter kan. Ik ben toen ook in Leiden en Delft gaan kijken. Het is vaak lastig om echt iets samen op te pakken, ook gezien de afstand en reistijd. Maar je kunt wel van elkaar leren.”

Overkamp: “En je kunt verder denken op de zaken waarop je elkaars concurrent niet bent. Neem bijvoorbeeld studentinformatiesystemen zoals Osiris. Als je daarin samen optrekt en naar de leverancier gaat, dan zie ik wel in dat samenwerking erg kan helpen.”

Zouden meer medewerkers een periode van universiteit moeten wisselen?
Van Veen: “Ik vind het goed om eens ergens anders te kijken. Daarna kun je het werk ook weer beter doen, omdat je andere inzichten hebt. Het bevordert de samenwerking op microniveau, omdat je nieuwe contacten opdoet die je bij problemen om advies kunt vragen.”

Meeuwissen: “Maar als je kijkt naar alle ondersteuners: is het voor mensen in schaal 7 net zo interessant als voor mensen in schaal 16?”

Den Otter: “Dat denk ik wel. Je hoeft niet meteen een hele afdeling te switchen. Als je op een soortgelijke positie terechtkomt, leer je ervan. Het kan ook inspiratie opleveren.” Dan lachend: “Of je ziet dat het op een andere plek juist heel amateuristisch gaat.”

Wat is het LDE-traineeship?

Het LDE-traineeship is een project om het samenwerkingsverband tussen de Erasmus Universiteit Rotterdam, TU Delft en de Universiteit Leiden te benadrukken. Maximaal twaalf trainees kunnen in een tweejarig traject werkervaring opdoen binnen meerdere universitaire organisaties. Ze kunnen helpen om de universiteiten beter te laten samenwerken en vergaren een groot netwerk. Ze volgen een opleidingsprogramma en moeten een gezamenlijke opdracht maken die te maken heeft met de samenwerking tussen de LDE-universiteiten.

Redacteur Redactie

Heb je een vraag of opmerking over dit artikel?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.