Onderwijs

U-raad is mooi systeem van medezeggenschap

De universiteitsraad ligt onder vuur. Vanuit ‘Den Haag’ klinkt het geluid dat het meepraten van iedereen over alles maar eens afgelopen moet zijn (Delta nr.

13) en in Delta nr. 8 werd in een opiniërend artikel de vraag gesteld ‘Hoe democratisch is de universiteitsraad?’ Een u-raadveteraan trof daarin ,,een beeld van het niveau van meepraten waar je depri van wordt”.

Als we het over de functie van de universiteitsraad hebben kunnen we gaan kijken naar wat de wet (de WHW) hierover zegt, maar laten we het eens anders benaderen. Laten we eens aannemen dat het college van bestuur de ‘volledige bestuursmacht’ heeft (zoals Ritzens’ ambtenaren adviseren), en laten we (louter als werkhypothese) ook aannemen dat dit cvb uit professionele bestuurders bestaat.

Zo’n college moet besluiten nemen over een allocatiemodel (verdeelmodel van het geld), een ruimteverdelingsmodel, onderzoeksprioriteiten. Het krijgt te maken met faculteiten die erg kostbare zaken willen aanschaffen zoals een chipslaboratorium of een laboratoriumvliegtuig. Het wordt geconfronteerd met faculteiten die in ernstige financiële problemen zijn geraakt en extra steun vragen.

Het college heeft niet zelf alle benodigde kennis in huis (het waren immers bestuurders) en laat zich dus adviseren door deskundigen. Die deskundigen kunnen (hopelijk) goed vertellen wat er gebeurt als je een bepaald verdeelmodel kiest en wat het belang is van kostbare laboratoriumvoorzieningen. Alleen met de prijs voor solidariteit hebben ze al wat moeite. En als je de deskundigen vraagt wat nou het beste verdeelmodel is, en wèlke laboratoriumvoorzieningen prioriteit moeten hebben en hoever je met solidariteit kan gaan, krijg je net zo veel antwoorden als je deskundigen inschakelt.
Een sprookje

Het college moet nu dus zelf in actie komen en een bestuurlijk besluit nemen. Het college wil graag een draagvlak voor een besluit creëren en wil daartoe vertegenwoordigers van het personeel en de studenten raadplegen. Het college is wijs (dit gaat op een sprookje lijken) en vraagt personeel en studenten zelf daartoe een raad te kiezen. Om te laten zien dat het hun menens is met die raad besluit het college om die raad bevoegdheden te geven door hem een begrotingsrecht toe te kennen en het recht te geven het Instellingsplan vast te stellen.

Het sprookje wordt nu wreed verstoord door Richard Meijer die in Delta nr. 8 als een boze fee alle illusies de grond in boort: de raad zal slechts bestaan uit weinig capabele figuren, jarenlang dezelfde mensen die geen verantwoording afleggen, geen informatie verstrekken, zichzelf aanvullen en slechts zakdoekjes en agenda’s uitdelen (de sleutelhangers is hij nog vergeten). Hij schroomde zelfs niet het geheel te vergelijken met wijlen de Sovjet-Unie. Een beeld van meepraten waar je depri van wordt.

Collega-raadslid Lieuwe Boersma heeft in Delta 10 hier al eenduidelijk antwoord op gegeven, maar toch wil ik hier nog een paar opmerkingen aan toevoegen. Meijer begon zijn verhaal met de toonzetting dat de UR een gesloten club ons-kent-ons is (,,slechts minimale wijzigingen in de kandidatenlijsten”). Als een van die mensen die niet is weg te branden, kon ik mij in de loop der jaren toch heel wat nieuwe gezichten herinneren zodat het mij goed leek de feiten eens na te gaan (vijf TU-gidsen volstonden daartoe). Vanaf 1985 zijn er vijf raadsperiodes verlopen.
Continuïteit

De zeventien plaatsen van de personeelspartijen werden in die tien jaar als volgt bezet: vijf raadsleden dienden tenminste vier periodes, zes waren goed voor drie periodes, dertien voor twee periodes en 23 voor een periode. Verandering genoeg dus, maar je moet dan wel even verder kijken dan je neus lang is, want het feit dat er om de twee jaar verkiezingen zijn hoeft nog niet in te houden dat er dan ook om de twee jaar allemaal nieuwe kandidaten moeten zijn. De fracties en fractieleden kennen hun verantwoordelijkheden en zorgen dat er continuïteit is, dat beleid niet iedere twee jaar opnieuw wordt uitgevonden en dat besluiten uit het verleden worden uitgevoerd.

Over de kwaliteiten van de raadsleden is Meijer ook niet tevreden: sommigen hoor je niet of stamelen slechts wat in het debat. Meijer vergeet dat raadsleden opereren binnen en vanuit een fractie. Binnen zo’n fractie heeft ieder zijn eigen taak en rol. Daarbij zal de een meer in het debat optreden dan de ander, omdat hij of zij wat beter gebekt is. Daar staat tegenover dat de ander beter is in het inwinnen van informatie, het leggen van contacten of het binnen de fractie opereren als kritische gesprekspartner. Als je als fractie niet als geheel kunt opereren bereik je niks, want als eenling kom je met je enkele dag per week (en menig weekend) nergens. Daarom, en dat ben ik met Meijer eens, is het ook belangrijk dat je een programma hebt waar je met zo veel mogelijk leden over gesproken hebt en waar je elkaar aan kunt houden.
Mooi systeem

Als ik terugga naar het begin van het sprookje, dan denk ik dat wij een mooi systeem van medezeggenschap hebben dat redelijk functioneert (zie ook het verhaal van Lieuwe Boersma). Daarbij begrijp ik niet dat een professioneel cvb de kracht hiervan niet inziet en er een slecht gebruik van maakt. Want het veelvuldig uitstellen van besluitvorming ligt niet aan de u-raad, maar aan de povere voorbereiding door het cvb, dat slagvaardig bestuur schijnt te verwarren met wat in de programmeurswereld zo treffend quick en dirty heet. Ik betreur het daarbij ook dat de adviezen van de Ritzen-adviseurs zo hinderlijk veel lijken op wat cvb-adviseur Schuckink Kool daarover opmerkte in Delta 10 en wat cvb-voorzitter De Voogd al in zijn eerste strategienota schreef. Opvallend is daarbij dat degenen die roepen dat alles anders en beter moet, nooit aangeven wat en waar het dan op dit moment fout gaat; in het papegaaiencircus is het voldoende te roepen wat ‘iedereen’ roept.

Als ik dan ten slotte een laatste wens mag doen, dan wens ikdat de kiezers bij de verkiezingen op 23 mei duidelijk maken dat ze geen boodschap hebben aan een ‘functionele geleide democratie’ en dat ze zelf hun vertegenwoordigers wel kunnen kiezen.

Jaap Klooster (De auteur maakt deel uit van de fractie van Demokratisch Beleid in de universiteitsraad)

De universiteitsraad ligt onder vuur. Vanuit ‘Den Haag’ klinkt het geluid dat het meepraten van iedereen over alles maar eens afgelopen moet zijn (Delta nr. 13) en in Delta nr. 8 werd in een opiniërend artikel de vraag gesteld ‘Hoe democratisch is de universiteitsraad?’ Een u-raadveteraan trof daarin ,,een beeld van het niveau van meepraten waar je depri van wordt”.

Als we het over de functie van de universiteitsraad hebben kunnen we gaan kijken naar wat de wet (de WHW) hierover zegt, maar laten we het eens anders benaderen. Laten we eens aannemen dat het college van bestuur de ‘volledige bestuursmacht’ heeft (zoals Ritzens’ ambtenaren adviseren), en laten we (louter als werkhypothese) ook aannemen dat dit cvb uit professionele bestuurders bestaat.

Zo’n college moet besluiten nemen over een allocatiemodel (verdeelmodel van het geld), een ruimteverdelingsmodel, onderzoeksprioriteiten. Het krijgt te maken met faculteiten die erg kostbare zaken willen aanschaffen zoals een chipslaboratorium of een laboratoriumvliegtuig. Het wordt geconfronteerd met faculteiten die in ernstige financiële problemen zijn geraakt en extra steun vragen.

Het college heeft niet zelf alle benodigde kennis in huis (het waren immers bestuurders) en laat zich dus adviseren door deskundigen. Die deskundigen kunnen (hopelijk) goed vertellen wat er gebeurt als je een bepaald verdeelmodel kiest en wat het belang is van kostbare laboratoriumvoorzieningen. Alleen met de prijs voor solidariteit hebben ze al wat moeite. En als je de deskundigen vraagt wat nou het beste verdeelmodel is, en wèlke laboratoriumvoorzieningen prioriteit moeten hebben en hoever je met solidariteit kan gaan, krijg je net zo veel antwoorden als je deskundigen inschakelt.
Een sprookje

Het college moet nu dus zelf in actie komen en een bestuurlijk besluit nemen. Het college wil graag een draagvlak voor een besluit creëren en wil daartoe vertegenwoordigers van het personeel en de studenten raadplegen. Het college is wijs (dit gaat op een sprookje lijken) en vraagt personeel en studenten zelf daartoe een raad te kiezen. Om te laten zien dat het hun menens is met die raad besluit het college om die raad bevoegdheden te geven door hem een begrotingsrecht toe te kennen en het recht te geven het Instellingsplan vast te stellen.

Het sprookje wordt nu wreed verstoord door Richard Meijer die in Delta nr. 8 als een boze fee alle illusies de grond in boort: de raad zal slechts bestaan uit weinig capabele figuren, jarenlang dezelfde mensen die geen verantwoording afleggen, geen informatie verstrekken, zichzelf aanvullen en slechts zakdoekjes en agenda’s uitdelen (de sleutelhangers is hij nog vergeten). Hij schroomde zelfs niet het geheel te vergelijken met wijlen de Sovjet-Unie. Een beeld van meepraten waar je depri van wordt.

Collega-raadslid Lieuwe Boersma heeft in Delta 10 hier al eenduidelijk antwoord op gegeven, maar toch wil ik hier nog een paar opmerkingen aan toevoegen. Meijer begon zijn verhaal met de toonzetting dat de UR een gesloten club ons-kent-ons is (,,slechts minimale wijzigingen in de kandidatenlijsten”). Als een van die mensen die niet is weg te branden, kon ik mij in de loop der jaren toch heel wat nieuwe gezichten herinneren zodat het mij goed leek de feiten eens na te gaan (vijf TU-gidsen volstonden daartoe). Vanaf 1985 zijn er vijf raadsperiodes verlopen.
Continuïteit

De zeventien plaatsen van de personeelspartijen werden in die tien jaar als volgt bezet: vijf raadsleden dienden tenminste vier periodes, zes waren goed voor drie periodes, dertien voor twee periodes en 23 voor een periode. Verandering genoeg dus, maar je moet dan wel even verder kijken dan je neus lang is, want het feit dat er om de twee jaar verkiezingen zijn hoeft nog niet in te houden dat er dan ook om de twee jaar allemaal nieuwe kandidaten moeten zijn. De fracties en fractieleden kennen hun verantwoordelijkheden en zorgen dat er continuïteit is, dat beleid niet iedere twee jaar opnieuw wordt uitgevonden en dat besluiten uit het verleden worden uitgevoerd.

Over de kwaliteiten van de raadsleden is Meijer ook niet tevreden: sommigen hoor je niet of stamelen slechts wat in het debat. Meijer vergeet dat raadsleden opereren binnen en vanuit een fractie. Binnen zo’n fractie heeft ieder zijn eigen taak en rol. Daarbij zal de een meer in het debat optreden dan de ander, omdat hij of zij wat beter gebekt is. Daar staat tegenover dat de ander beter is in het inwinnen van informatie, het leggen van contacten of het binnen de fractie opereren als kritische gesprekspartner. Als je als fractie niet als geheel kunt opereren bereik je niks, want als eenling kom je met je enkele dag per week (en menig weekend) nergens. Daarom, en dat ben ik met Meijer eens, is het ook belangrijk dat je een programma hebt waar je met zo veel mogelijk leden over gesproken hebt en waar je elkaar aan kunt houden.
Mooi systeem

Als ik terugga naar het begin van het sprookje, dan denk ik dat wij een mooi systeem van medezeggenschap hebben dat redelijk functioneert (zie ook het verhaal van Lieuwe Boersma). Daarbij begrijp ik niet dat een professioneel cvb de kracht hiervan niet inziet en er een slecht gebruik van maakt. Want het veelvuldig uitstellen van besluitvorming ligt niet aan de u-raad, maar aan de povere voorbereiding door het cvb, dat slagvaardig bestuur schijnt te verwarren met wat in de programmeurswereld zo treffend quick en dirty heet. Ik betreur het daarbij ook dat de adviezen van de Ritzen-adviseurs zo hinderlijk veel lijken op wat cvb-adviseur Schuckink Kool daarover opmerkte in Delta 10 en wat cvb-voorzitter De Voogd al in zijn eerste strategienota schreef. Opvallend is daarbij dat degenen die roepen dat alles anders en beter moet, nooit aangeven wat en waar het dan op dit moment fout gaat; in het papegaaiencircus is het voldoende te roepen wat ‘iedereen’ roept.

Als ik dan ten slotte een laatste wens mag doen, dan wens ikdat de kiezers bij de verkiezingen op 23 mei duidelijk maken dat ze geen boodschap hebben aan een ‘functionele geleide democratie’ en dat ze zelf hun vertegenwoordigers wel kunnen kiezen.

Jaap Klooster (De auteur maakt deel uit van de fractie van Demokratisch Beleid in de universiteitsraad)

Redacteur Redactie

Heb je een vraag of opmerking over dit artikel?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.