Nog één keer de nieuwe bestuursstructuur die volgend jaar wordt ingevoerd. Twee weken geleden discussieerden Frans Kok en Esther Hoeve op deze pagina’s over de twee inspraakmodellen die op centraal niveau mogelijk zijn.
Vakbondsman Kok was bang dat we met z’n allen het wiel gaan uitvinden en koos daarom voor de beproefde ondernemingsraad. Studente Esther Hoeve bleef echter geloven in de noodzaak dat personeel en studenten hun belangen gemeenschappelijk behartigen, en koos daarom voor een ongedeelde medezeggenschapsraad. Vandaag een laatste repliek: ,,Niemand kan ondernemingsraad en studentenraad beletten in principe altijd samen te vergaderen.”
Eerst iets over de naam van het nieuwe medezeggenschapsorgaan: de nieuwe MUB-wet spreekt consequent over een ‘universiteitsraad’, als het college van bestuur besluit dat de wet op de ondernemingsraden niet van toepassing is (de naam ‘medezeggenschapsraad’ komt niet voor in de MUB en mag daarom dan ook niet worden gebruikt). Daarom geef ik voorlopig de voorkeur aan ‘universiteitsraad-ns’ (nieuwe stijl).
Dan de bevoegdheden. Het is duidelijk dat met name voor de universiteitsraad-ns de bevoegdheden in de toekomst minder ver gaan dan in de huidige situatie: er is immers, zoals ook Esther Hoeve constateerde, geen sprake meer van medebesturen maar van medezeggenschap.
Daarentegen heeft de instemmingsbevoegdheid, zoals die in de MUB genoemd is, een zwaardere betekenis dan de instemming waarmee in de huidige universiteitsraad van bepaalde stukken kennis genomen wordt: het heeft in de nieuwe situatie meer de betekenis van ‘expliciete goedkeuring’. Er is ook een duidelijke geschillenregeling aan verbonden.
De bevoegdheden van de ondernemingsraad zijn geregeld in de Wet op de ondernemingsraden (WOR). Deze gaan in een aantal gevallen duidelijk veel verder dan de bevoegdheden van de universiteitsraad-ns, speciaal als het gaat om sociale en arbeidsvoorwaardelijke aangelegenheden. Bovendien, zoals door Frans Kok in zijn artikel al is aangegeven, scoort ook hier de geschillenregeling beter.
MUB als minimum
Vervolgens de reglementering. Het is een feit dat in de WOR een groot aantal zaken al wettelijk geregeld is en dat een universiteitsraad-ns deze zaken eerst nog met het cvb moet uitonderhandelen. Als de WOR van toepassing wordt verklaard kunnen de ondernemingsraad en de nieuw te kiezen studentenraad zich in de gezamenlijke vergaderingen richten op de werkelijk van belang zijnde nog te regelen zaken. Zij kunnen zich aan elkaar optrekken en op deze manier samen meer bereiken dan in de MUB als minimum is aangegeven.
Een volgend punt is het algemeen belang. Natuurlijk hebben ook in de nieuwe situatie zowel personeel als studenten er gezámenlijk belang bij dat onze universiteit blijftvoortbestaan en goed wordt bestuurd. De vrees van Esther Hoeve dat er in de nieuwe situatie geen sprake meer zal zijn van ,,regelmatig direct overleg (…) tussen studenten en personeel, zodat het begrip voor elkaars visies, standpunten en situaties verloren gaat”, deel ik dan ook in het geheel niet. Het in de MUB genoemde aantal gemeenschappelijke vergaderingen is een minimum. Niemand let ons in onderling overleg middels reglementering juist het tegenovergestelde te bewerkstelligen: alle vergaderingen zijn gemeenschappelijk, tenzij het specifiek de belangen van een van beide geledingen betreft. Zoals in zovele gevallen zal ook hier de waarheid ergens in het midden liggen.
Het aantal gremia waarmee het cvb moet overleggen wordt inderdaad drie (ondernemingsraad/studentenraad/raad van toezicht), maar in mijn visie kunnen de twee aparte gremia per geleding beschouwd worden als deel van het ene gemeenschappelijke gremium.
Wetenschappers
De samenstelling van de personeelsafvaardiging baart ook mij zorgen. Zeker niet, zoals Hoeve stelt, omdat een ondernemingsraad ,,zo’n sterke associatie met vakbondsaangelegenheden” heeft. In de nieuwe situatie komen er verkiezingen, waarbij zowel de vakbonden als de huidige personeelsfracties met een kieslijst kunnen uitkomen; het is zelfs mogelijk dat er als het ware combinatie-lijsten van beide komen. Het is dan aan het personeel om aan te geven hoe zij zich vertegenwoordigd wenst te zien.
Waar mijn vrees zich meer op richt is, dat het wetenschappelijk personeel steeds meer de aandacht richt op onderwijs en onderzoek en zich steeds minder wil inzetten voor bestuur en beheer door bijvoorbeeld zitting te nemen in het medezeggenschapsorgaan. Deze trend blijkt zich namelijk de laatste jaren steeds sterker door te zetten. Zeker nu er in de MUB geen minimale inbreng van wetenschappers meer is voorgeschreven, ben ik bang dat zij in grote getale zullen afhaken als hen wordt gevraagd of zij zich kandidaat willen stellen voor dat orgaan (dit geldt zowel voor de universiteitsraad- ns als voor de ondernemingsraad).
Ten slotte de prangende vraag: wat moet het worden. Om tot een juiste keuze te kunnen komen, dienen álle voors en tegens tegen elkaar te worden afgewogen. En dat zijn er veel meer dan in de artikelen van Frans Kok en Esther Hoeve aan de orde zijn geweest. Het zou de meningsvorming universiteitsbreed ten goede komen als eens een vergelijking van deze voors en tegens zou worden gemaakt.
Méér kan best
De argumenten voor mijzelf naast elkaar zettend kom ik tot de conclusie dat onze universiteit er met gedeelde medezeggenschap via een ondernemingsraad en een studentenraad nog het beste vanaf komt. Daarbij hebben de studenten ook een actieve rol te vervullen, dus het bestaansrecht van de Oras staat voor mij in het geheel niet ter discussie.
In de MUB staat dat bij het van toepassing verklaren van de WOR een medezeggenschapsregeling ten behoeve van de studentenmoet worden vastgesteld die ’ten minste’ gelijkwaardig is aan de bevoegdheden van de studentengeleding in een universiteitsraad-ns. Dus, zoals ook Frans Kok al aangaf: ,,Maar het kan méér zijn.”
Nog één keer de nieuwe bestuursstructuur die volgend jaar wordt ingevoerd. Twee weken geleden discussieerden Frans Kok en Esther Hoeve op deze pagina’s over de twee inspraakmodellen die op centraal niveau mogelijk zijn. Vakbondsman Kok was bang dat we met z’n allen het wiel gaan uitvinden en koos daarom voor de beproefde ondernemingsraad. Studente Esther Hoeve bleef echter geloven in de noodzaak dat personeel en studenten hun belangen gemeenschappelijk behartigen, en koos daarom voor een ongedeelde medezeggenschapsraad. Vandaag een laatste repliek: ,,Niemand kan ondernemingsraad en studentenraad beletten in principe altijd samen te vergaderen.”
Eerst iets over de naam van het nieuwe medezeggenschapsorgaan: de nieuwe MUB-wet spreekt consequent over een ‘universiteitsraad’, als het college van bestuur besluit dat de wet op de ondernemingsraden niet van toepassing is (de naam ‘medezeggenschapsraad’ komt niet voor in de MUB en mag daarom dan ook niet worden gebruikt). Daarom geef ik voorlopig de voorkeur aan ‘universiteitsraad-ns’ (nieuwe stijl).
Dan de bevoegdheden. Het is duidelijk dat met name voor de universiteitsraad-ns de bevoegdheden in de toekomst minder ver gaan dan in de huidige situatie: er is immers, zoals ook Esther Hoeve constateerde, geen sprake meer van medebesturen maar van medezeggenschap.
Daarentegen heeft de instemmingsbevoegdheid, zoals die in de MUB genoemd is, een zwaardere betekenis dan de instemming waarmee in de huidige universiteitsraad van bepaalde stukken kennis genomen wordt: het heeft in de nieuwe situatie meer de betekenis van ‘expliciete goedkeuring’. Er is ook een duidelijke geschillenregeling aan verbonden.
De bevoegdheden van de ondernemingsraad zijn geregeld in de Wet op de ondernemingsraden (WOR). Deze gaan in een aantal gevallen duidelijk veel verder dan de bevoegdheden van de universiteitsraad-ns, speciaal als het gaat om sociale en arbeidsvoorwaardelijke aangelegenheden. Bovendien, zoals door Frans Kok in zijn artikel al is aangegeven, scoort ook hier de geschillenregeling beter.
MUB als minimum
Vervolgens de reglementering. Het is een feit dat in de WOR een groot aantal zaken al wettelijk geregeld is en dat een universiteitsraad-ns deze zaken eerst nog met het cvb moet uitonderhandelen. Als de WOR van toepassing wordt verklaard kunnen de ondernemingsraad en de nieuw te kiezen studentenraad zich in de gezamenlijke vergaderingen richten op de werkelijk van belang zijnde nog te regelen zaken. Zij kunnen zich aan elkaar optrekken en op deze manier samen meer bereiken dan in de MUB als minimum is aangegeven.
Een volgend punt is het algemeen belang. Natuurlijk hebben ook in de nieuwe situatie zowel personeel als studenten er gezámenlijk belang bij dat onze universiteit blijftvoortbestaan en goed wordt bestuurd. De vrees van Esther Hoeve dat er in de nieuwe situatie geen sprake meer zal zijn van ,,regelmatig direct overleg (…) tussen studenten en personeel, zodat het begrip voor elkaars visies, standpunten en situaties verloren gaat”, deel ik dan ook in het geheel niet. Het in de MUB genoemde aantal gemeenschappelijke vergaderingen is een minimum. Niemand let ons in onderling overleg middels reglementering juist het tegenovergestelde te bewerkstelligen: alle vergaderingen zijn gemeenschappelijk, tenzij het specifiek de belangen van een van beide geledingen betreft. Zoals in zovele gevallen zal ook hier de waarheid ergens in het midden liggen.
Het aantal gremia waarmee het cvb moet overleggen wordt inderdaad drie (ondernemingsraad/studentenraad/raad van toezicht), maar in mijn visie kunnen de twee aparte gremia per geleding beschouwd worden als deel van het ene gemeenschappelijke gremium.
Wetenschappers
De samenstelling van de personeelsafvaardiging baart ook mij zorgen. Zeker niet, zoals Hoeve stelt, omdat een ondernemingsraad ,,zo’n sterke associatie met vakbondsaangelegenheden” heeft. In de nieuwe situatie komen er verkiezingen, waarbij zowel de vakbonden als de huidige personeelsfracties met een kieslijst kunnen uitkomen; het is zelfs mogelijk dat er als het ware combinatie-lijsten van beide komen. Het is dan aan het personeel om aan te geven hoe zij zich vertegenwoordigd wenst te zien.
Waar mijn vrees zich meer op richt is, dat het wetenschappelijk personeel steeds meer de aandacht richt op onderwijs en onderzoek en zich steeds minder wil inzetten voor bestuur en beheer door bijvoorbeeld zitting te nemen in het medezeggenschapsorgaan. Deze trend blijkt zich namelijk de laatste jaren steeds sterker door te zetten. Zeker nu er in de MUB geen minimale inbreng van wetenschappers meer is voorgeschreven, ben ik bang dat zij in grote getale zullen afhaken als hen wordt gevraagd of zij zich kandidaat willen stellen voor dat orgaan (dit geldt zowel voor de universiteitsraad- ns als voor de ondernemingsraad).
Ten slotte de prangende vraag: wat moet het worden. Om tot een juiste keuze te kunnen komen, dienen álle voors en tegens tegen elkaar te worden afgewogen. En dat zijn er veel meer dan in de artikelen van Frans Kok en Esther Hoeve aan de orde zijn geweest. Het zou de meningsvorming universiteitsbreed ten goede komen als eens een vergelijking van deze voors en tegens zou worden gemaakt.
Méér kan best
De argumenten voor mijzelf naast elkaar zettend kom ik tot de conclusie dat onze universiteit er met gedeelde medezeggenschap via een ondernemingsraad en een studentenraad nog het beste vanaf komt. Daarbij hebben de studenten ook een actieve rol te vervullen, dus het bestaansrecht van de Oras staat voor mij in het geheel niet ter discussie.
In de MUB staat dat bij het van toepassing verklaren van de WOR een medezeggenschapsregeling ten behoeve van de studentenmoet worden vastgesteld die ’ten minste’ gelijkwaardig is aan de bevoegdheden van de studentengeleding in een universiteitsraad-ns. Dus, zoals ook Frans Kok al aangaf: ,,Maar het kan méér zijn.”
Comments are closed.