Net als vorig jaar voeren de universiteiten van Maastricht, Eindhoven en Twente de ranglijst aan in de Keuzegids Hoger onderwijs. De TU Delft is hekkensluiter, maar de kwaliteitsverschillen zijn zeer klein.
De instellingsranking is samengesteld op basis van enquètes onder 18 duizend studenten en visitatierapporten, die deskundigen sinds 1999 opstelden. Zo eindigen Wageningen en Tilburg op een verwaarloosbare neuslengte achter de top drie en bedraagt het verschil tussen winnaar en hekkensluiter nog geen viertiende punt.
Hekkensluiter is de TU Delft, die daarmee een dissonant is onder de technische universiteiten. “Wetenschappelijk heeft deze universiteit wereldfaam, maar dat is soms een belemmering om de docenten warm te krijgen voor goed en aantrekkelijk onderwijs”, oordeelt de Keuzegids. Delft heeft beloofd de achterstand goed te maken.
De redactie van de Keuzegids vergelijkt de universitaire wereld met een dorp met dertien supermarkten van hetzelfde concern en hetzelfde prijsbeleid, die echter wel met elkaar moeten concurreren. Toch is er geen sprake van eenheidsworst. Er zijn echte verschillen tussen de vier oudste, klassieke universiteiten (UvA, Utrecht, Groningen en Leiden), de jongere, meer beroepsgerichte universiteiten (Maastricht, Rotterdam, Tilburg) en de specialistische universiteiten: de drie technische universiteiten en Wageningen.
De ‘oudjes’ gaan volgens de Keuzegids prat op hun tradities. “Ze koesteren hun laatste eeuwenoude panden in het centrum, waar in goed bewaakte zaaltjes twintig generaties filosofen en natuurkundigen aan de muur hangen.” Terend op hun reputatie zouden ze vaak trager op verandering reageren, zoals nieuwe vakken en onderwijsmethoden. Volgens de Keuzegids is het dus niet toevallig dat de oudste universiteiten in de onderste helft van de landelijke ranglijst eindigen.
Naast de globale typering en rangorde van de universiteiten als geheel bestaan er natuurlijk forse verschillen tussen de opleidingen. ‘Goede’ universiteiten hebben soms slechte studies, matig scorende universiteiten bieden ook topstudies aan. Aan die wetenschap heeft de aankomende student natuurlijk veel meer. En ook hier ontwaart de Keuzegids interessante patronen.
Deelkwaliteiten blijken vaak met elkaar samen te hangen. Een opleiding die hoog scoort met docenten, krijgt vaak ook lof voor de inhoud van het onderwijs – en zelfs voor de faciliteiten. Een goede opleiding houdt de kwaliteit op alle fronten in de gaten, is de verklaring van de Keuzegidsredactie.
Een andere vuistregel: de kwaliteit van kleinschalige opleidingen is in het algemeen veel hoger dan die van snelgroeiende en/of populaire massastudies. Slecht scorende voorbeelden van die laatste categorie zijn rechten in Leiden en bij de UvA, economie en sociale wetenschappen bij de VU en bouwkunde in Delft. De Keuzegids suggereert hierbij bewust beleid van de instellingen, om met deze ‘melkkoeien’ de ‘pareltjes’ van dure kleine studies te kunnen betalen.
De instellingsranking is samengesteld op basis van enquètes onder 18 duizend studenten en visitatierapporten, die deskundigen sinds 1999 opstelden. Zo eindigen Wageningen en Tilburg op een verwaarloosbare neuslengte achter de top drie en bedraagt het verschil tussen winnaar en hekkensluiter nog geen viertiende punt.
Hekkensluiter is de TU Delft, die daarmee een dissonant is onder de technische universiteiten. “Wetenschappelijk heeft deze universiteit wereldfaam, maar dat is soms een belemmering om de docenten warm te krijgen voor goed en aantrekkelijk onderwijs”, oordeelt de Keuzegids. Delft heeft beloofd de achterstand goed te maken.
De redactie van de Keuzegids vergelijkt de universitaire wereld met een dorp met dertien supermarkten van hetzelfde concern en hetzelfde prijsbeleid, die echter wel met elkaar moeten concurreren. Toch is er geen sprake van eenheidsworst. Er zijn echte verschillen tussen de vier oudste, klassieke universiteiten (UvA, Utrecht, Groningen en Leiden), de jongere, meer beroepsgerichte universiteiten (Maastricht, Rotterdam, Tilburg) en de specialistische universiteiten: de drie technische universiteiten en Wageningen.
De ‘oudjes’ gaan volgens de Keuzegids prat op hun tradities. “Ze koesteren hun laatste eeuwenoude panden in het centrum, waar in goed bewaakte zaaltjes twintig generaties filosofen en natuurkundigen aan de muur hangen.” Terend op hun reputatie zouden ze vaak trager op verandering reageren, zoals nieuwe vakken en onderwijsmethoden. Volgens de Keuzegids is het dus niet toevallig dat de oudste universiteiten in de onderste helft van de landelijke ranglijst eindigen.
Naast de globale typering en rangorde van de universiteiten als geheel bestaan er natuurlijk forse verschillen tussen de opleidingen. ‘Goede’ universiteiten hebben soms slechte studies, matig scorende universiteiten bieden ook topstudies aan. Aan die wetenschap heeft de aankomende student natuurlijk veel meer. En ook hier ontwaart de Keuzegids interessante patronen.
Deelkwaliteiten blijken vaak met elkaar samen te hangen. Een opleiding die hoog scoort met docenten, krijgt vaak ook lof voor de inhoud van het onderwijs – en zelfs voor de faciliteiten. Een goede opleiding houdt de kwaliteit op alle fronten in de gaten, is de verklaring van de Keuzegidsredactie.
Een andere vuistregel: de kwaliteit van kleinschalige opleidingen is in het algemeen veel hoger dan die van snelgroeiende en/of populaire massastudies. Slecht scorende voorbeelden van die laatste categorie zijn rechten in Leiden en bij de UvA, economie en sociale wetenschappen bij de VU en bouwkunde in Delft. De Keuzegids suggereert hierbij bewust beleid van de instellingen, om met deze ‘melkkoeien’ de ‘pareltjes’ van dure kleine studies te kunnen betalen.
Comments are closed.