Niks mits, misschien en maar: op het diesdebat over promoveren waren de stellingen heerlijk ongenuanceerd. Dat bracht de tongen in beweging.
Hoogleraar A: “U gebruikt in uw stelling het woord ‘niet’. Ik heb altijd begrepen dat in een goede stelling het woord ‘niet’ niet mag voorkomen.”
Hoogleraar B: “Dat is niet waar. Zonder de ontkenning zouden we niet kunnen nadenken.”
De rector: “Na deze uitleg begrijp ik waarom er op uw faculteit zo weinig proefschriften verschijnen.”
Wie zo’n plagerig verbaal steekspel niet kan waarderen, hoeft niet te treuren dat hij afgelopen woensdag het diesdebat heeft gemist. Onder leiding van rector Fokkema slingerde de ene na de andere spreker zijn stelling de zaal in, en de discussies die volgden waren meestal aangenaam scherp.
“Het bedrijfsleven zit niet te wachten op promovendi van de TU Delft.” Die stelling van prof.ir. Laurens Katgerman (TNW) hakte er meteen stevig in. “Als je kiest voor een wetenschappelijke carrière ligt een promotie voor de hand, maar in het bedrijfsleven blijkt de titel vaak een handicap”, legde de hoogleraar uit. “Daar lost men in multidisciplinaire projectteams problemen op en moet je kunnen multitasken. Terwijl een promovendus een solist is die zich eindeloos verdiept in één onderwerp.”
Onzin, briesten enkele opponenten in de zaal. “Vijfhonderd procent mee oneens!” Ze wezen er fijntjes op dat voor menig researchlab een promotie een vereiste is. Toch konden ze de indruk niet wegnemen dat veel Nederlandse bedrijven huiverig zijn voor promovendi.
Aan de TU Delft moet juist meer gepromoveerd worden, vond dr. Jurjen van Deen van kennisinstituut Geodelft. Deen: “Voor grensverleggend onderzoek heb je ingenieurs nodig die zelfstandig kunnen denken. Dat vereist een intellectueel zelfbewustzijn dat na vijf jaar kennisabsorptie nog onvoldoende ontwikkeld is. Ik zie het in mijn werkomgeving: het zijn de promovendi en niet de afgestudeerden die verder durven te kijken dan hun neus lang is.” Toch moest Deen toegeven dat veel Nederlandse bedrijven ‘plooibare’ afgestudeerden prefereren boven ‘eigenwijze’ promovendi.
In de ogen van bouwkundehoogleraar prof.dr.ir. Taeke de Jong moet je niet promoveren als je je eigen discipline niet kan plaatsen in … en vervolgens somde hij een indrukwekkende trits contexten op, variërend van de bestuurlijke tot de ecologische. “Met zulke eisen kunt u maar het beste alle promovendi meteen naar huis sturen”, reageerde Promood-voorzitter Frederik de Wit. “Het zou een dagtaak voor ze zijn om alle zaken bij te houden die niet direct met hun onderzoek te maken hebben.”
De Jong was zelf in 1978 gepromoveerd en had daar niet louter plezier van gehad. “In de praktijk werd ik al snel gezien als ‘die theoreticus’. Misschien terecht, maar het was een obstakel. Nu is die sceptische houding veranderd, vooral dankzij de invloed van de opleiding bouwmanagement.”
Prof.dr.ir. Luuk van der Wielen (biotechnologie) stelde: ’this debate should have been in English’. Hij vertelde dat 80 procent van zijn promovendi uit het buitenland afkomstig is. “Een debat in het Nederlands over promoveren heeft een sterke spruitjeslucht.”
Katgerman had zijn twijfels. “Ik heb jarenlang in Groot-Brittannië gewerkt en werd soms gecomplimenteerd met mijn Engels. Toch kan ik me in het Nederlands tien keer zo genuanceerd uitdrukken. Als we alle debatten in het Engels voeren, zou eerst iedereen het prachtige boekje ‘I always get my sin’ moeten lezen.” Van der Wielen legde uit dat hij het overbruggen van cultuurverschillen belangrijker vond dan het beslechten van de taalbarrière. Emeritushoogleraar deeltjesoptica prof.dr.ir. Antoon Mehlkopf (‘dankzij Delftse promovendi ben ik op mijn zeventigste nog steeds adviseur bij Philips Medical Systems’) kwam met een idee. “Laat buitenlandse promovendi gratis Nederlands leren, dan is de kans groter dat ze na hun promoveren in Nederland blijven.”
Uit de zaal kwam een stelling met een hoog ‘we are the champions’-gehalte: Delftse promovendi leveren een cruciale bijdrage aan de ‘BV Nederland’, vooral als het om innovatie gaat. Onzin, oordeelde een andere promovendus, want de kennis van de Delftse promovendus komt ten goede aan de ‘BV Wereld’: iedereen kan zijn publicaties immers lezen. Fokkema was iets milder. “Als ik naar het verleden kijk kan ik het door u gelegde verband tussen niet ontdekken, maar misschien krijgt u in de toekomst gelijk.”
In zijn openingsrede had de rector zich afgevraagd of honderd jaar promoveren in Delft wel reden tot feestvreugde was. “Kunnen we het promotierecht in de toekomst nog wel op dezelfde manier uitoefenen? Staatssecretaris Rutte moppert dat Nederland te weinig promovendi aflevert. Hij vermeldt nooit dat onze promovendi welkom zijn op de beste Amerikaanse universiteiten.” Fokkema constateerde een ‘fixatie op kwantiteit’. “Het hbo zegt nu: wij gaan promovendi leveren, dat mag geen ‘speeltje’ van de universiteit blijven. Dan bevangt mij een gevoel van moedeloosheid. Men heeft geen benul wat er bij promoties komt kijken.”
Fokkema hekelde ook de ‘hoogleraren die klagen dat het begeleiden van promovendi ten koste gaat van hun eigen onderzoek’. Tegen zoveel kortzichtigheid plaatste Fokkema twee stellingen: wie het begeleiden van promovendi niet leuk vindt, moet geen hoogleraar worden, en als de begeleiding niet deugt, moet de promovendus dat ergens kunnen melden. De rector had nog een advies waar ook niet-promovendi hun voordeel mee konden doen. “Laat je niet verlammen door de schrijfangst die we allemaal kennen.”
(Illustratie: Floris Wiegerinck)
Hoogleraar A: “U gebruikt in uw stelling het woord ‘niet’. Ik heb altijd begrepen dat in een goede stelling het woord ‘niet’ niet mag voorkomen.”
Hoogleraar B: “Dat is niet waar. Zonder de ontkenning zouden we niet kunnen nadenken.”
De rector: “Na deze uitleg begrijp ik waarom er op uw faculteit zo weinig proefschriften verschijnen.”
Wie zo’n plagerig verbaal steekspel niet kan waarderen, hoeft niet te treuren dat hij afgelopen woensdag het diesdebat heeft gemist. Onder leiding van rector Fokkema slingerde de ene na de andere spreker zijn stelling de zaal in, en de discussies die volgden waren meestal aangenaam scherp.
“Het bedrijfsleven zit niet te wachten op promovendi van de TU Delft.” Die stelling van prof.ir. Laurens Katgerman (TNW) hakte er meteen stevig in. “Als je kiest voor een wetenschappelijke carrière ligt een promotie voor de hand, maar in het bedrijfsleven blijkt de titel vaak een handicap”, legde de hoogleraar uit. “Daar lost men in multidisciplinaire projectteams problemen op en moet je kunnen multitasken. Terwijl een promovendus een solist is die zich eindeloos verdiept in één onderwerp.”
Onzin, briesten enkele opponenten in de zaal. “Vijfhonderd procent mee oneens!” Ze wezen er fijntjes op dat voor menig researchlab een promotie een vereiste is. Toch konden ze de indruk niet wegnemen dat veel Nederlandse bedrijven huiverig zijn voor promovendi.
Aan de TU Delft moet juist meer gepromoveerd worden, vond dr. Jurjen van Deen van kennisinstituut Geodelft. Deen: “Voor grensverleggend onderzoek heb je ingenieurs nodig die zelfstandig kunnen denken. Dat vereist een intellectueel zelfbewustzijn dat na vijf jaar kennisabsorptie nog onvoldoende ontwikkeld is. Ik zie het in mijn werkomgeving: het zijn de promovendi en niet de afgestudeerden die verder durven te kijken dan hun neus lang is.” Toch moest Deen toegeven dat veel Nederlandse bedrijven ‘plooibare’ afgestudeerden prefereren boven ‘eigenwijze’ promovendi.
In de ogen van bouwkundehoogleraar prof.dr.ir. Taeke de Jong moet je niet promoveren als je je eigen discipline niet kan plaatsen in … en vervolgens somde hij een indrukwekkende trits contexten op, variërend van de bestuurlijke tot de ecologische. “Met zulke eisen kunt u maar het beste alle promovendi meteen naar huis sturen”, reageerde Promood-voorzitter Frederik de Wit. “Het zou een dagtaak voor ze zijn om alle zaken bij te houden die niet direct met hun onderzoek te maken hebben.”
De Jong was zelf in 1978 gepromoveerd en had daar niet louter plezier van gehad. “In de praktijk werd ik al snel gezien als ‘die theoreticus’. Misschien terecht, maar het was een obstakel. Nu is die sceptische houding veranderd, vooral dankzij de invloed van de opleiding bouwmanagement.”
Prof.dr.ir. Luuk van der Wielen (biotechnologie) stelde: ’this debate should have been in English’. Hij vertelde dat 80 procent van zijn promovendi uit het buitenland afkomstig is. “Een debat in het Nederlands over promoveren heeft een sterke spruitjeslucht.”
Katgerman had zijn twijfels. “Ik heb jarenlang in Groot-Brittannië gewerkt en werd soms gecomplimenteerd met mijn Engels. Toch kan ik me in het Nederlands tien keer zo genuanceerd uitdrukken. Als we alle debatten in het Engels voeren, zou eerst iedereen het prachtige boekje ‘I always get my sin’ moeten lezen.” Van der Wielen legde uit dat hij het overbruggen van cultuurverschillen belangrijker vond dan het beslechten van de taalbarrière. Emeritushoogleraar deeltjesoptica prof.dr.ir. Antoon Mehlkopf (‘dankzij Delftse promovendi ben ik op mijn zeventigste nog steeds adviseur bij Philips Medical Systems’) kwam met een idee. “Laat buitenlandse promovendi gratis Nederlands leren, dan is de kans groter dat ze na hun promoveren in Nederland blijven.”
Uit de zaal kwam een stelling met een hoog ‘we are the champions’-gehalte: Delftse promovendi leveren een cruciale bijdrage aan de ‘BV Nederland’, vooral als het om innovatie gaat. Onzin, oordeelde een andere promovendus, want de kennis van de Delftse promovendus komt ten goede aan de ‘BV Wereld’: iedereen kan zijn publicaties immers lezen. Fokkema was iets milder. “Als ik naar het verleden kijk kan ik het door u gelegde verband tussen niet ontdekken, maar misschien krijgt u in de toekomst gelijk.”
In zijn openingsrede had de rector zich afgevraagd of honderd jaar promoveren in Delft wel reden tot feestvreugde was. “Kunnen we het promotierecht in de toekomst nog wel op dezelfde manier uitoefenen? Staatssecretaris Rutte moppert dat Nederland te weinig promovendi aflevert. Hij vermeldt nooit dat onze promovendi welkom zijn op de beste Amerikaanse universiteiten.” Fokkema constateerde een ‘fixatie op kwantiteit’. “Het hbo zegt nu: wij gaan promovendi leveren, dat mag geen ‘speeltje’ van de universiteit blijven. Dan bevangt mij een gevoel van moedeloosheid. Men heeft geen benul wat er bij promoties komt kijken.”
Fokkema hekelde ook de ‘hoogleraren die klagen dat het begeleiden van promovendi ten koste gaat van hun eigen onderzoek’. Tegen zoveel kortzichtigheid plaatste Fokkema twee stellingen: wie het begeleiden van promovendi niet leuk vindt, moet geen hoogleraar worden, en als de begeleiding niet deugt, moet de promovendus dat ergens kunnen melden. De rector had nog een advies waar ook niet-promovendi hun voordeel mee konden doen. “Laat je niet verlammen door de schrijfangst die we allemaal kennen.”
(Illustratie: Floris Wiegerinck)
Comments are closed.