Opinie

Thuisblijven zuigt

Voor het tweede achtereenvolgende jaar ben ik in de zomer op de TU gebleven, en ik kan het u afraden. De TU zuigt in de zomer. Je kunt het alleen al zien aan de TU-websites, waar activiteiten en mededelingen van juni de hele zomer als een gestolde versie van de werkelijkheid blijven staan.

In de kantines verkopen ze wegens gebrek aan klandizie alleen nog maar noodrantsoenen: klefkadet kaas en wattenbol ham. Als je, knutselend aan de opgespaarde zomerklussen, een mailtje rondstuurt word je bedolven onder een tsunami van afwezigheidsmelders. Nee hoor, wij zijn er echt niet. Wij drijven op onze zeilboot richting Kattegat of zitten te zweten aan het zwembad in Doorvallopulos. En we gaan echt uw mail niet lezen. Ja, straks als we weer terug zijn en onze driehonderd mails hebben doorgespit. Maar nu echt even lekker niet. Doorwerken in de zomer zuigt echt.
Spijbelen had deze zomer ook geen zin. Ik had mij voorgenomen om regelmatig eerder naar huis te gaan en lekker op mijn eigen terras een Franse bubbelwijn te nuttigen. Toch een beetje vakantie, maar dan zonder uren in de file bij Valence te staan. Maar niks terras en niks bubbelwijn, want na een veelbelovend begin begon het te regenen en te waaien en bevonden wij ons ineens in een koudeput. Volgens de meteorologen een soort depressie in de hogere luchtlagen die warme lucht aanzuigt, waardoor het nat en koud wordt. Kortom, het weer zoog ook deze zomer.
Over depressies gesproken: terwijl u op de camping in Saint Riendutout de rode bosmieren uit uw slaapzak stond te kloppen werden we hier op de thuisbasis door de media gevoed met de angst voor een dubbeldip. Na de economische recessie zou nog wel eens een tweede financiële dip kunnen volgen, met mogelijk nog rampzaligere gevolgen voor de Nederlandse economie. Het fenomeen dubbeldip is voor ons TU-ers geen onbekend begrip, maar thuisblijvend Nederland werd hiermee succesvol op de kast gejaagd. En wie aan dit doemdenken wilde ontsnappen stuitte bij het zappen op louter herhalingen van tv-series-met-een-baard zoals ‘Cheers’ en ‘De baas in huis’. Of op de overvloedige berichtgeving over het sprookjeshuwelijk van kabouter Wesley en Jolanthe Kabeljauw van Konijnenberg. Over zuigen gesproken.
Maar afijn, het is prettig dat u weer terug bent. Krijg ik eindelijk weer verstandige antwoorden en reacties op mijn mails. Kan ik lekker mijn favoriete broodjes weer eten. En je zult zien dat de zon weer overvloedig gaat schijnen zodra we allemaal weer hele dagen achter ons bureau moeten zitten. Ik hoop dat u goed bent uitgerust, want we hebben een spannend jaar voor de boeg. Er moet herijkt, bespaard, bezuinigd en geflexibiliseerd worden. Dus puntenslijper uw ellebogen, trek de broekriem aan en maak uw borst maar nat. Het jaar is weer begonnen.

Ellen Touw is hoofd van de dienst onderwijs- en studentzaken bij Civiele Techniek en Geowetenschappen en beleidsadviseur internationalisering.

Zoals een beginnende hoogleraar eigenlijk ‘een maatje’ zou moeten hebben die af en toe vraagt hoe het gaat, zo zouden ook alle promovendi een mentor moeten hebben. Daarvoor pleit promovendimentor prof.dr. Catholijn Jonker.
Jonker en haar collega prof.dr.ir. Gerard Meijer zijn nu ongeveer een jaar promovendimentor bij Elektrotechniek, Wiskunde & Informatica (EWI) en hebben vijf tot zes promovendi geholpen die aanklopten met problemen.
Volgens Jonker zou dat aantal hoger moeten liggen, gezien het hoge aantal promovendi (ruim vierhonderd bij EWI), het promotierendement en de duur van promotieonderzoeken aan de TU.

Uit een pilot blijkt dat van alle promovendi die in 2001 aan de TU begonnen, zestig procent het promotieonderzoek ook daadwerkelijk heeft afgerond. Voor promovendi die in 2002 begonnen, ligt dat aantal op 55 procent en voor 2003 op 51 procent. Deze cijfers kunnen overigens nog iets stijgen door late promoties. Na vijf jaar is slechts 35 procent klaar.
Hoewel het geen TU-beleid is om op elke faculteit promovendimentoren aan te stellen, ziet iedere faculteit het nut er wel van in, meent Hans Suijkerbuijk van de afdeling instellingsbeleid. Volgens hem zijn er mentoren bij Industrieel Ontwerpen, Technische Natuurwetenschappen en onderzoeksinstituut OTB. Luchtvaart- en Ruimtevaarttechniek is er mee bezig.
Veelgehoorde klachten van promovendi zijn volgens Jonker: ‘Mijn begeleider begrijpt me niet goed’ en: ‘Ik krijg mijn ideeën niet over het voetlicht.’ Ze hebben het gevoel ondergewaardeerd te zijn. “Meestal ligt dat aan communicatie. Als een begeleider een dominante stijl heeft, komt een promovendus er niet doorheen.”

Ook durven promovendi hun onzekerheid niet te uiten. “Ze zijn bang dat ze een beeld creëren dat ze het niet kunnen.”
Jonker neemt het aan de andere kant ook op voor begeleiders, voor wie respect soms ontbreekt. “Soms gaan aio’s er ook met het idee van een begeleider vandoor. De kwestie van het intellectueel eigendom geeft vaak frictie.”

Al tweemaal heeft Jonker met succes een extra begeleider ingeschakeld. Jonker is wat dat betreft ervaringsdeskundige: ooit zocht zij voor zichzelf een andere promotiebegeleider, bij een andere universiteit.
Aio’s zouden volgens Jonker moeten worden gesterkt om problemen zelf op te lossen. “Bespreek dingen, zorg voor een intervisieclub, regel een netwerk dat je opvangt, heb een mentor en een vakinhoudelijk persoon om mee te praten. Stap er op af, misschien is twee tot drie keer praten genoeg.”
Ook zouden aio’s tijd moeten claimen bij hun begeleiders, ze meer en op tijd geïnformeerd moeten houden en overzicht over het onderzoek moeten houden.
Begeleiders adviseert ze hun tijd voor de promovendi effectief in te zetten en stiltes in gesprekken niet zelf in te vullen. Dat laatste vergroot misschien het gevoel van eigenwaarde van begeleiders, maar zeker niet dat van de beginnende onderzoekers die daardoor denken het dus niet zelf te kunnen.

Redacteur Redactie

Heb je een vraag of opmerking over dit artikel?

delta@tudelft.nl

Comments are closed.